V. Het is ten aanzien van voorschrift 6.4.2 rechtsonzeker dat zonder controle niet is gegarandeerd dat wordt voldaan aan de gestelde driftreductie van 75%. Hieraan moet een controlevoor‐
schrift worden verbonden.
Beantwoording
De regel is object begrensd en te controleren en te handhaven door de gemeente. Een controlevoor‐
schrift is in het bestemmingsplan niet nodig en feitelijk ook zeer ongebruikelijk.
Conclusie
De zienswijze is deels gegrond en leidt mede tot een aanvulling op het MER. Deze aanvulling wordt als bijlage aan de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd. Daarnaast is in aanvulling op het ont‐
werpbestemmingsplan een onderzoek uitgevoerd om de effecten van de windhaag inzichtelijk te ma‐
ken. Dit onderzoek (zie bijlage 11 behorend bij deze nota) wordt als bijlage aan de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd. Daarbij wordt in de planregels aanvullend het volgende opgenomen:
In artikel 6.4 wordt voor de grond ter plaatse van de windhaag een gebruiksregel opgeno‐
men ten aanzien van de toegankelijkheid van de gronden.
Rondom het terrein van Zeevogels wordt ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch – bol‐
lenconcentratiegebied' vanwege de spuitzones een aanduiding opgenomen rondom de sportbestemming waarmee middels een voorwaardelijke verplichting wordt vereist dat de‐
ze gronden gebruikt mogen worden, zoals bedoeld in artikel 3.1, indien is aangetoond dat ter plaatse van de naastgelegen sportbestemming geen onevenredige gezondheidseffecten optreden en eventuele maatregelen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden. Daar‐
bij is menselijk verblijf niet toegestaan. Enige uitzondering hierop geldt voor onderhoud of overige werkzaamheden binnen het gebied, indien er op die momenten binnen 50 m af‐
stand geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast of als personen gebruik maken van daartoe geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen.
20. Zienswijze 121 Samenvatting
I. De komst van een sportcomplex verstoort het woon‐ en leefklimaat en het uitzicht en de bele‐
ving van het landelijk gebied verdwijnen door deze ontwikkeling.
Beantwoording
De relevante aspecten zijn in het kader van het planMER en de bijbehorende onderzoeken onderzocht.
Daaruit volgt dat sprake is van een goed woon‐ en leefklimaat. Ten aanzien van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar zienswijze 1 punt III.
II. Er is onvoldoende gezocht naar alternatieve locaties. Er zijn locaties die een veel minder nega‐
tief effect op de natuurgebieden hebben en waarvoor geen landbouwgrond hoeft te worden opgeofferd.
Beantwoording
Verwezen wordt naar de beantwoording onder zienswijze 1 punt I en zienswijze 2 punt XXXIII en punt XXXIV.
a. Ten aanzien van de locatie aan de Weg naar de Bleek werd gesteld dat deze locatie niet in aanmerking komt omdat de toename van verkeer op de smalle wegen onwen‐
selijk is. Smalle wegen zijn echter op te waarderen.
Beantwoording
Verwezen wordt naar de beantwoording onder zienswijze 2 punt XLIII.
b. Ten aanzien van de locatie Zeevogels wordt gesteld dat deze niet goed landschappelijk kan worden ingepast. Het betreft echter een bestaande locatie met een voldoende ruime bestemming Sport. De eis van landschappelijke inpassing wordt dan ook niet ge‐
steld vanuit de provincie, alleen bij een nieuwe locatie. Dit argument is dan ook zinle‐
dig.
Beantwoording
Alternatieven (gelijkwaardig) zijn niet beschikbaar, zie ook paragraaf 2.2 van de toelichting van het (ontwerp)bestemmingsplan.
c. Waarom gekozen wordt voor een nieuwe locatie ten zuiden van de Heilooër Zeeweg, is nog steeds onduidelijk. Een van de afwegingen die bij de keuze voor een alternatie‐
ve locatie of een bestaande locatie die had moeten worden meegenomen, is het feit dat de bollengrond naar verloop van tijd, en dat is 25 jaar, dezelfde kwaliteit zal heb‐
ben als de gronden aan de Egmonderstraatweg. Een onredelijk lange termijn voor de betreffende ondernemers waarbij dit overigens nog lang niet voor alle locaties geldt.
Beantwoording
Verwezen wordt naar de beantwoording onder het vorige punt. Daarbij wordt verwezen naar de beant‐
woording van zienswijze 2 onder punt XXXVIII.
III. Er is niet gekeken naar de mogelijkheid waarbij een vereniging wordt opgeheven.
Beantwoording
Opheffing van een vereniging ligt niet in de lijn der verwachting. Zie ook beantwoording onder zienswij‐
ze 1 punt I. De mogelijkheid tot opheffing van een vereniging is gezien het voorgaande niet nader on‐
derzocht.
IV. In de bekendmaking is niet vermeld dat ook op de MER kan worden gereageerd.
Beantwoording
In de publicatie in zowel de Staatscourant als op de gemeentelijke website is aangegeven dat het be‐
stemmingsplan vergezeld gaat van diverse onderzoeken en rapportages, waaronder het planMER, de passende beoordeling en diverse milieutechnische onderzoeken. Gedurende de termijn van terinzage‐
legging kaneen ieder naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren brengen bij het college. Aangezien het planMER een bijlage is behorend bij het bestemmingsplan is duidelijk dat ook daarop kan worden gereageerd.
V. Er is niet gewaarborgd dat het beeldkwaliteitsplan wordt uitgevoerd.
Beantwoording
Verwezen wordt naar zienswijze 2 punt IV.
VI. Aangrenzend ten zuiden van het sportcomplex bevindt zich het bollenteeltgebied. Daar wordt nog steeds gebruik van gemaakt. Om te voorkomen dat gebruikers van het sportcomplex bloot worden gesteld aan giftige stoffen, is een windhaag in de planregels opgenomen. Echter dat is opgenomen in artikel 6.4.2. terwijl de windhaag in de bestemming Natuur is gelegen. Dit artikel dient derhalve elders te worden opgenomen.
Beantwoording
Binnen de bestemming Sport is een specifieke gebruikregel opgenomen met de strekking dat de gron‐
den alleen als zodanig gebruikt mogen worden indien de windhaag wordt gerealiseerd. De voorziene windhaag is in het ontwerpbestemmingsplan aangeduid binnen de bestemming Natuur. Het gebruik van de gronden met de bestemming Sport is op deze manier afhankelijk gesteld van de windhaag. Nu het 1 plangebied betreft en de windhaag bovendien voor de uitvoerbaarheid van de bestemming Sport van belang is, wordt niet ingezien welke juridische bezwaren hieraan kleven.
Overigens zal – naar aanleiding van zienswijze nr. 127 (LTO) – de bestemming Natuur op de scheiding met de bollengronden worden gewijzigd in de bestemming Sport, waarbij op aangeduide gronden de windhaag dient te worden gerealiseerd.
VII. Daarbij is niet gemotiveerd waarom nu een dergelijk hoge en dichte haag passend is in het landschap nu juist het landschap open dient te zijn.
Beantwoording
Feit is dat de openheid verandert door de windhaag. Idealiter is er geen windhaag, maar ook in die situ‐
atie zijn de zichtlijnen niet geheel onbelemmerd door de aanwezigheid van ballenvangers, lage hagen, hekwerken e.d. Echter deze haag is noodzakelijk i.v.m. de naastgelegen bollenvelden, daarom is het ook geen optie om deze te verwijderen. De windhaag is zo noordelijk mogelijk geplaatst om het zuidelijke beeld (oost‐west) te sparen. Dit is ook het meest karakteristieke deel.
VIII. Het rapport met betrekking tot spuitzones geeft behalve de windhaag nog een belangrijke be‐
perking om blootstelling van gebruikte spuitmiddelen bij bezoekers en gebruikers van het sportcomplex te voorkomen. De haag dient niet toegankelijk te zijn. Ten onrechte is in het plan geen voorwaarde verbonden aan het afschermen van de windhaag bijvoorbeeld door middel van een hekwerk.
Beantwoording
Verwezen wordt naar zienswijze 2 punt LXI.
IX. Ten aanzien de locatie V.V. Zeevogels is gesteld dat bestaande tennisbanen zijn omringd door een haag van 7 m. Deze bestaande haag zou, ondanks de zeer korte afstand van het tennisveld tot aan het nieuwe bollenteeltgebied, voldoende moeten zijn om een afschermende werking te hebben tegen de bootstelling aan gewasbestrijdingsmiddelen. Waar de haag uit bestaat en hoe deze is aangeplant, blijkt nergens uit. Is de haag inderdaad een dusdanige haag die afscher‐
mend werkt? De haag die bescherming moet bieden, zal dan ook vanwege juist een goede ruimtelijke ordening, in het bestemmingsplan dienen te worden opgenomen met een instand‐
houdingsverplichting.
Beantwoording
Verwezen wordt naar zienswijze 2 punt XXVI.
X. De bestemming 'Sport' is te ruim en staat hiermee ook toe dat andere sporten dan voetbal worden uitgeoefend met andere geluidsniveaus.
Beantwoording
Verwezen wordt naar zienswijze 2 punt I.
XI. Er is geen maximum bebouwingspercentage voor onder andere reclame‐uitingen opgenomen.
Volgens de regels kan er oneindig veel oppervlakte komen van 3 m hoog. Dat is in strijd met de boogde landschappelijke inpassing. Tevens is onduidelijk wat onder reclame‐uitingen wordt verstaan.
Beantwoording
Verwezen wordt naar zienswijze 2 punt III, IV en V. Deze regeling was nog niet opgenomen in het ont‐
werpbestemmingsplan en het plan wordt op dit punt aangepast.
XII. In artikel 6.2.2 sub c, is bepaald dat de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, maximaal 3 m mag zijn. Binnen het gehele gebied zijn daarmee hoge bouwwerken toegelaten hetgeen in strijd is met de landschappelijke inpassing en de openheid die het gebied zou moeten bieden.
Beantwoording Zie vorige punt.
XIII. Opgemerkt wordt dat in artikel 6.3.1, het afwijken van de bouwregels, afwijken van de hoogte voor bouwwerken, mits dit niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de ruimtelijke kwaliteit, is opgenomen. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet beschreven waardoor ruimte voor discussie zal ontstaan. Om te waarborgen dat er geen onaanvaardbare aantasting van de ruim‐
telijke kwaliteit zal plaatsvinden, dient op voorhand advies te worden ingewonnen bij een daar‐
toe deskundig bureau. Deze voorwaarde dient bij dit artikel te worden opgenomen.
Beantwoording
Verwezen wordt naar zienswijze 2 punt IV.
XIV. Het bouwblok waarbinnen gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd, is 30 bij 50 m. In totaal 1.650 m² terwijl een gebouw van 900 m² ruim voldoende is om de nieuwe voet‐
balvereniging te kunnen onderbrengen. Het bouwblok is gelet op de behoefte veel te ruim. Dit bouwblok kan maximaal worden ingevuld, dat terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig is. Af‐
gestemd dient te worden op de noodzakelijke m² aan bebouwing, een overschot van bijna 700 m² waarbinnen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan, is in strijd met een goede ruimtelijke ordening en de kwaliteit en openheid van het landschap dat zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd. Kennelijk is niet alleen bedoeld om hier een voetbalcomplex onder te brengen maar ook andere sportaccommodaties.
Beantwoording
Verwezen wordt naar zienswijze 2 punt IX.
XV. Er is niet gemotiveerd waarom het bouwblok zo dicht bij de woningen aan de Van Olden‐
borghstraat is geplaatst. De kantine zal door de sporters worden gebruikt wat voor geluidsover‐
last zal zorgen.
Beantwoording
Het bouwblok met de kleedkamers en kantine wordt niet aan de rand maar middenin geplaatst zodat er zo min mogelijk zicht op is, en in kleur en materiaal zo bescheiden en landelijk mogelijk ontworpen en‐
zovoorts. Dit alles is vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan wordt separaat vast‐
gesteld, daarmee wordt het onderdeel van het welstandsbeleid. Verwezen wordt naar de beantwoor‐
ding van zienswijze 2 punt XXV. Bij de akoestisch onderzochte situatie is sprake van een representatieve
bedrijfsvoering. Nu naast het bestemmingsplan tevens voldaan dient te worden aan het Activiteitenbe‐
sluit wordt niet ingezien waarom moet worden uitgegaan van een andere, mogelijk meer intensieve situatie.
XVI. De onderzochte varianten in het lichtonderzoek komen niet overeen met hetgeen het bestem‐
mingsplan mogelijk maakt. Het onderzoek gaat uit van twee verlichte velden terwijl het be‐
stemmingsplan drie verlichte velden toestaat.
Beantwoording
Verwezen wordt naar zienswijze 2 punt VIII.
XVII. In de MER is niet gekeken naar de locatie van de parkeervoorzieningen. Deze zijn niet in het be‐
stemmingsplan aangeduid.
Beantwoording
De situering van de parkeerplaatsen is inderdaad niet vastgelegd in het bestemmingsplan. Flexibiliteit op dit punt is echter niet noodzakelijk omdat de hoofdlijnen voor de inrichting van het sportcomplex vast staan. Om deze reden wordt de locatie van het parkeerterrein alsnog vastgelegd in het bestemmings‐
plan. Deze locatie is in lijn met de uitgangspunten zoals die zijn gehanteerd in het planMER en de onder‐
liggende onderzoeken.
XVIII. Er is niet onderbouwd dat de kans op sluipverkeer via Weg naar de Bleek en de Van Olden‐
borghweg minimaal is.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XLIII.
XIX. Het gebruik van de parkeervoorzieningen als transferium is in strijd met de planregels. De par‐
keervoorzieningen zijn uitsluitend bedoeld ten behoeve van de bestemming 'Sport'. Als de par‐
keervoorzieningen als transferium zullen worden gebruikt, dienen de (geluids)onderzoeken daarop te worden aangepast en dient een nieuwe afweging te worden gemaakt.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XIII.
XX. Er is sprake van het houden van evenementen op de nieuwe locatie. Als dat de opzet is, zal dit in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen en dienen de effecten daarvan te worden meegenomen in de onderzoeken.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XLI.
XXI. In de toelichting is opgenomen, en zoals de provincie eerder in de inspraakreactie al heeft op‐
gemerkt, dat niet gebruikte velden worden omgezet naar natuur. De toelichting is naar aanlei‐
ding van de opmerking van de provincie zelfs aangepast. Helaas is in de regels niet de mogelijk‐
heid opgenomen om de sportvelden om te zetten naar natuur. Dat zou wel moeten wil uitvoe‐
ring gegeven kunnen worden aan de mogelijkheid om de niet gebruikte sportvelden te wijzigen naar natuur.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XII
XXII. De samengaande verenigingen zouden de behoefte van de nieuwe vereniging hebben onder‐
zocht. Dat zou op basis van de KNVB‐richtlijnen zijn. In paragraaf 2.4.2 wordt verwezen naar een berekening. Deze ontbreekt.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 1.
XXIII. De Raad van State heeft op 17 mei 2017 aan het Hof van Justitie, prejudiciële vragen gesteld of het PAS in overeenstemming is met de Europese Habitatrichtlijn en dus juridisch houdbaar is.
Het is dus nog niet duidelijk dat het PAS zal blijven bestaan. Het is daarmee op voorhand niet aannemelijk dat een vergunning kan worden verleend dan wel in stand zal blijven.
Beantwoording
Dat de prejudiciële vragen zijn gesteld, betekent niet dat besluitvorming niet kan plaatsvinden. Mede naar aanleiding van de toetsing door de Commissie voor de m.e.r. zijn nieuwe stikstofdepositiebereke‐
ningen uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in de aanvulling op het planMER die een bijlage vormt bij de bestemmingsplantoelichting. In deze aanvulling is ook nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van de verschillende plandelen binnen de kaders van de PAS. Voor de compensatiegronden geldt dat in de provinciale Verordening Natura 2000‐gebieden Noord‐Holland is vastgelegd dat het op of in de bodem brengen van meststoffen niet vergunningplichtig is. Voor deze activiteiten hoeft geen beroep te worden gedaan op de stikstofruimte binnen de PAS. Dit betekent dat het bestemmingsplan op dit punt uitvoer‐
baar is. Het sportcomplex is wel vergunningplichtig, maar daarvoor is ruimschoots voldoende depositie‐
ruimte beschikbaar. Ook op dit punt is sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan. Vergunningen worden op dit moment gewoon verleend.
XXIV. In de onderzoeken is geen rekening gehouden met het feit dat het sportcomplex niet (of ge‐
deeltelijk) gerealiseerd gaat worden. Dan zijn wel met onderhavig bestemmingsplan nieuwe bollengronden mogelijk gemaakt. Het effect van dit gebruik op de natuurgebieden van deze si‐
tuatie is in de onderzoeken niet meegenomen. Er kan heel goed een te hoge belasting ontstaan (meer dan 3 mol) zodat het plan niet uitvoerbaar is.
Beantwoording
Het bestemmingsplan gaat ervan uit dat zowel het sportcomplex als de compensatiegronden gereali‐
seerd worden. Gelet op het hiervoor beschikbare gestelde budget en de voorbereidingen die hiervoor getroffen worden, is dat ook aannemelijk. Indien het sportcomplex niet gerealiseerd zou worden, wor‐
den de compensatiegronden ook niet gerealiseerd. In dat geval zou het bestemmingsplan gewijzigd dienen te worden.
XXV. De mogelijkheden en effecten van paardenbakken (agrarische gronden) zijn niet meegenomen in het onderzoek naar de effecten op Natura 2000.
Beantwoording
Het gebruik van paardenbakken leidt niet tot relevante emissies en daarmee samenhangende gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000.
XXVI. Met artikelen 5.3.1 en 5.3.3 gaat het college van burgemeester en wethouders op de stoel van Gedeputeerde Staten zitten. Dat is volgens jurisprudentie niet toegestaan.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XXI.
XXVII. In artikel 5.3.4 wordt verwezen naar artikel 5.3.3 onder a, dat artikel bestaat niet.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XXII
XXVIII. In paragraaf 1.4 van de toelichting wordt verwezen naar de Natuurbeschermingswet 1998. De‐
ze wet is vervallen.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XXVIII.
XXIX. Het sportcomplex wordt ontsloten door een ontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer. Er heeft geen akoestisch onderzoek plaatsgevonden naar de gevolgen van het geluid van het ge‐
motoriseerde verkeer. Verder zullen ook fietsers en bromfietsers naar het complex komen. Met bromfietsers is in de onderzoeken geen rekening gehouden, terwijl deze wel voor veel geluids‐
overlast kunnen zorgen.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punten XX en XXIV.
XXX. In paragraaf 2.4.3 van de toelichting wordt gesproken over een betere doorgang als gevolg van omzetting Egmondia naar natuur (NNN). Waaruit blijkt dat nu juist door klimaatverandering binnen het gebied de populaties zullen verschuiven? Wat is de financiële grondslag voor de ontwikkeling van natuur, is er zicht op realisatie van natuur binnen de planperiode van tien jaar?
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XXXI
XXXI. De compensatiegebieden hebben de bestemming agrarisch gekregen. Dat is mogelijk indien aannemelijk is dat binnen de planperiode de bestemming wordt verwezenlijkt. Echter uit het rapport van Stivas blijkt dat het animo voor Sint Adelbert zeer gering is. Hoe is dat te verant‐
woorden in relatie tot de uitvoerbaarheid? Overigens ontbreekt in het onderzoek van Stivas een begroting van de kosten voor het geschikt maken van de gronden van Sint Adelbert als agrarisch gebied. Voor een goed oordeel over de economische uitvoerbaarheid dienen alle kos‐
ten inzichtelijk te zijn.
Beantwoording
In de rapportage van Stivas (definitieve versie d.d. 24 oktober 2016) is wel degelijk een begroting (bijla‐
ge 4) opgenomen om een deel van de locatie Adelbert om te vormen naar geschikte bollengrond. Dit rapport was nog niet aan het ontwerpbestemmingsplan toegevoegd en zal als bijlage aan het bestem‐
mingsplan worden toegevoegd, zie ook bijlage 6 behorend bij deze Nota zienswijzen. Voor het resteren‐
de deel is geen begroting opgenomen omdat deze gronden niet/nauwelijks geschikt te maken zijn voor de bloembollenteelt. In de aanvullende rapportage door Stivas 'Kavelruilanalyse Omgeving Egmond' d.d.
14 oktober 2016 wordt juist aangegeven dat voor de om te zetten bollengrond op de locatie Adelbert wel interesse bestaat vanuit een nabijgelegen bloembollenbedrijf.
XXXII. In paragraaf 2.5 van de toelichting is een verbeelding weergegeven van de bollengrond. Deze komt niet overeen met de verbeelding en de regels.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XXXI
XXXIII. Ter compensatie van het bollenteeltgebied, waar nu het nieuwe sportcomplex is voorzien, zijn alternatieve gronden gezocht ter compensatie. Een gedeelte is gevonden bij St. Adelbert. Deze
gronden hebben de bestemming Agrarisch ‐ Weidegrond gekregen en voldoen daarmee niet aan de eis van artikel 26 b van de Provinciale verordening, Bollenteelt.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 11 onder b punt IV en zienswijze 2 punt XXXVII.
XXXIV. Ten aanzien van flora en fauna wordt gesteld dat veldonderzoek bij Alberta en Zeevogels pas wordt uitgevoerd als daar daadwerkelijk ingrepen zullen plaatsvinden. Er zou voldoende ruimte zijn voor vervangende verblijfplaatsen. Niet duidelijk is waar die ruimte dan voorhanden is en hoe de gemeente dit ziet. Hoe zal worden omgegaan met negatieve effecten op de foerageer‐
routes. Op voorhand dient dit duidelijk te zijn.
Beantwoording
Verwezen wordt naar Zienswijze 2 punt XLII.
XXXV. Door Blom Ecologie B.V. is onderzocht of er bezwaren zijn ten aanzien van de habitatsoorten en
XXXV. Door Blom Ecologie B.V. is onderzocht of er bezwaren zijn ten aanzien van de habitatsoorten en