• No results found

Zevende middel Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partijen voeren een schending aan van:

- de artikelen 23, 42 en 71 OVD;

- de artikelen 16 en volgende en 30 en volgende OVB;

- artikel 4.3.1, §§ 1 en 2 VCRO;

- de wet van 10 april 1841 op de buurtwegen (hierna: Buurtwegenwet) en

- het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

1.1

In het eerste onderdeel van het zevende middel merken de verzoekende partijen op dat ze, niettegenstaande hun verzoek, nog steeds “geen openbaarheid hebben gekregen met betrekking tot het volledige vergunningsdossier”. Ze verwijzen hiervoor naar het eerste middel, en formuleren ook wat betreft dit onderdeel “uitdrukkelijk voorbehoud”.

De verzoekende partijen zetten verder uiteen dat de verwerende partij een aantal adviezen niet of niet afdoende heeft betrokken in haar beoordeling, te beginnen bij het advies van de gemeente Machelen van 19 februari 2019 en het advies van de gemeente Zaventem. Deze worden niet behandeld zodat de bestreden beslissing gebrekkig gemotiveerd is.

Verder stellen de verzoekende partijen dat er in het advies van de tweede tussenkomende partij van 20 mei 2019 wordt gewezen op een parkeerproblematiek, maar dat hiermee in de bestreden beslissing onvoldoende rekening wordt gehouden:

- Het argument van de verwerende partij dat de voorgestelde voorwaarden uit het advies niet opgelegd kunnen worden in de bestreden beslissing omdat de uitvoering van de vergunning anders afhankelijk zou gemaakt worden van een derde, is volgens de verzoekende partijen geen reden om vervolgens de vergunning te verlenen zonder enige oplossing te bieden voor het parkeerprobleem. Als er geen nuttige voorwaarden kunnen opgelegd worden om tegemoet te komen aan een specifieke problematiek, dan dient de vergunning volgens de verzoekende partijen geweigerd te worden.

- Het louter engagement dat de eerste tussenkomende partij is aangegaan op de zitting van de GOVC biedt volgens hen evenmin afdoende garantie dat de parkeerproblematiek daadwerkelijk zal worden opgelost.

- De conclusie van de verwerende partij dat er wel degelijk tegemoetgekomen zal worden aan de gestelde voorwaarden raakt volgens de verzoekende partijen “kant noch wal”.

De verzoekende partijen voeren ook aan dat er niet tegemoetgekomen wordt aan de voorwaarden van het advies van Onroerend Erfgoed, waarin gesteld werd dat de herinrichting van het Schilderspad maar toegestaan kan worden “als de huidige verbinding gesupprimeerd wordt, bij voorkeur door de locatie van het huidige pad te beplanten met struikgewas”. Deze voorwaarde wordt in de bestreden beslissing voorgesteld als een aanbeveling, waarmee geen rekening wordt gehouden door de verwerende partij omdat het “Schilderspad geen deel uitmaakt van de aanvraag”. Dit laatste zou volgens de verzoekende partijen indruisen tegen de stukken van het administratief dossier en de motivering van de verwerende partij zelf elders in de bestreden beslissing.

De verzoekende partijen menen ook dat de verwerende partij niet tegemoetkomt aan de voorwaarden van het initiële advies van het departement MOW, dat fundamentele opmerkingen had met betrekking tot de parkeerproblematiek. De verzoekende partijen betwisten dat het departement MOW zich vervolgens, op 3 juni 2019, gunstig heeft uitgesproken over de op 17 april 2019 aangepaste aanvraag.

De verzoekende partijen stellen verder dat ook niet tegemoetgekomen wordt aan de door de nv Aquafin gestelde voorwaarden met betrekking tot de riolering. Ze stellen dat het op grond van de opgegeven motivering, waarin verwezen wordt naar “overleg met Aquafin”, “niet duidelijk is of en in welke mate eraan tegemoetgekomen is”.

Ten slotte stellen de verzoekende partijen dat de bestreden beslissing geen duidelijkheid schept over de aard van de opmerkingen van het AWV. Ze vragen zich ook af wat er met het AWV besproken werd op 5 juni 2019, en wat dit overleg heeft opgeleverd.

1.2

In een tweede middelonderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat de verwerende partij in de bestreden beslissing onvoldoende rekening houdt met de decretale beoordelingscriteria van een goede ruimtelijke ordening.

Ze wijzen “onder andere” op de volgende aspecten:

- Het niet voorzien van een stopplaats voor laden en lossen voor de bewoners aan de kant Heldenplein 2-24 wat tot verkeersonveiligheid leidt;

- Het verkorten van de afstand van de rijbaan tot de woning van de verzoekende partijen (van ca. 14 meter naar ca. 6,5 meter);

- Een toename van het aantal rijbanen van 2 naar 7;

- Het gebrek aan micrometingen in verband met stilstaand verkeer tussen de twee verkeerslichtengeregelde kruispunten.

Verder nemen de verzoekende partijen “met verbazing” kennis van de beslissing van de verwerende partij om een fietsaansluiting te voorzien op de brandweg van een privé-eigendom. Ze vinden het “vanuit veiligheidsoverwegingen” alleen al volstrekt onverantwoord. Ze stellen zich vanuit mobiliteitsoverwegingen de vraag in welke mate de fietsers nog toegang kunnen nemen tot de fietsinfrastructuur “in het eventuele geval” de brandweg ingenomen is door

brandweervoertuigen. Ten slotte stellen ze zich de vraag of de nodige erfdienstbaarheid hiervoor reeds gevestigd is.

1.3

In een derde onderdeel hekelen de verzoekende partijen het feit dat in de bestreden beslissing wordt gesteld dat er slechts 90 bezwaren werden ingediend in het openbaar onderzoek, terwijl uit het administratief dossier blijkt dat er in totaal 100 werden ingediend.

Dit houdt op zich al een schending van de motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel in, aangezien meer dan 10 procent van de bezwaren duidelijk niet behandeld werden.

Verder vinden ze dat de bespreking van de bezwaren die wel werden behandeld uiterst summier is. Ze citeren de weerlegging van de bezwaren op bladzijde 24 van de bestreden beslissing, en stellen hierover dat “dergelijke vage bespreking” van de ingediende bezwaren geen afdoende motivering is.

2.

De verwerende partij antwoordt vooreerst dat het zevende middel onontvankelijk is omdat de geformuleerde wettigheidskritiek onvoldoende geconcretiseerd wordt.

2.1

De kritiek in het eerste onderdeel is volgens haar ongegrond, hetgeen blijkt uit de volgende bespreking van de verschillende adviezen:

- Het advies van de gemeente Machelen was laattijdig, en wordt dus gunstig geacht (artikel 26 OVD), zodat het niet vermelden van dit advies de verzoekende partijen geen nadeel kan berokkenen;

- De gemeente Zaventem heeft helemaal geen advies verleend, zodat dit eveneens gunstig wordt geacht (art. 26 OVD);

- Wat het advies van de tweede tussenkomende partij betreft verwijst de verwerende partij naar de motivering uit de bestreden beslissing omtrent de parkeerproblematiek op de pagina’s 20-21 en 24. De verzoekende partijen citeren volgens haar selectief uit de bestreden beslissing.

- Wat het advies van het agentschap Onroerend Erfgoed betreft, geeft de verwerende partij aan de hand van het inplantingsplan aan dat het Schilderspad geen deel uitmaakt van de aanvraag.

- De verwerende partij wijst er op dat het tweede advies van MOW, na de planaanpassing, wel degelijk een gunstig advies is.

- De verwerende partij stelt verder dat er door het wijzigingsverzoek van 17 april 2019 wel degelijk tegemoetgekomen is aan de voorwaarden uit het advies van Aquafin.

Verder is er de verwerende partij geen rechtsregel bekend die haar verplicht om een schriftelijke neerslag van een voorbereidende vergadering voor te leggen aan het bestuur. Dit valt volgens haar niet onder de openbaarheid van bestuur.

- Ten slotte merkt de verwerende partij met betrekking tot het advies van AWV op dat de

“aandachtspunten” geen betrekking hebben op stedenbouwkundige handelingen.

2.2

De verwerende partij antwoordt op het tweede onderdeel dat de verzoekende partijen geen bezwaren hebben geuit tijdens het openbaar onderzoek omtrent de vier aangevoerde aandachtspunten over de goede ruimtelijke ordening.

De verzoekende partijen laten na om concreet toe te lichten waarom de bestreden beslissing onwettig zou zijn.

De verwerende partij wijst er op dat de bestreden beslissing maar liefst 28 bladzijden telt, en dat de overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening grondig wordt gemotiveerd.

Wat het argument over de fietsaansluiting betreft, vraagt de verwerende partij zich af welk van het algemeen belang onderscheiden belang de verzoekende partijen kunnen doen gelden (actio popularis).

De verzoekende partijen doen volgens de verwerende partij aan sfeerschepperij wanneer ze zich beklagen dat de fietsverbinding op de brandweg niet gebruikt kan worden ingeval van een brand.

2.3

Ten slotte antwoordt de verwerende partij op het derde onderdeel dat de geuite bezwaren wel degelijk voldoende behandeld werden.

De verzoekende partijen beperken zich tot het louter citeren van de weerlegging van de bezwaren in de bestreden beslissing, om vervolgens te poneren dat “dergelijke vage bespreking” geen afdoende weerlegging is.

3.

De eerste tussenkomende partij antwoordt dat het middel onontvankelijk is.

Ze voert in de eerste plaats aan dat de verzoekende partijen geen persoonlijk belang aantonen bij dit middel: ze werpen zich op als “hoeders van het algemeen belang” zonder concreet aan te tonen op welke wijze ze zelf gegriefd zijn door de beweerde onwettigheden.

De verzoekende partijen lichten ook niet toe waarom bepaalde rechtsnormen zijn geschonden (obscuri libelli), zoals de Buurtwegenwet of de artikelen 23 en 42 OVD en de artikel 16 en 30 OVD.

De verzoekende partijen hebben geen belang bij de kritiek op de adviezen van de nv Aquafin en het AWV.

Het derde middelonderdeel is volgens de eerste tussenkomende partij tot slot onontvankelijk omdat de verzoekende partijen niet concreet staven waarom de bezwaren niet afdoende weerlegd zouden zijn in de bestreden beslissing.

3.1

Het eerste onderdeel is verder ongegrond volgens de eerste tussenkomende partij.

Wat het “voorbehoud” van de verzoekende partijen betreft, verwijst ze naar de weerlegging van het eerste middel.

Wat het advies van de gemeente Machelen en Zaventem betreft, merkt de eerste tussenkomende partij op dat deze betrekking hebben op het project-MER en niet op het bestreden besluit.

Verder stelt de eerste tussenkomende partij dat de parkeerproblematiek wel afdoende werd bestudeerd. Ze verwijst concreet naar het project-MER (pagina 147-148), de bespreking op de hoorzitting en de bestreden beslissing. Uit het project-MER blijkt dat de verdwenen parkeerplaatsen ter hoogte van de Stationlei en omgeving voor het grootste deel opgevangen kunnen worden door de restcapaciteit in de omliggende straten. Bij de aanleg van de ondergrondse parking onder de Grote Markt was reeds rekening gehouden met het verdwijnen van parkeerplaatsen op het Heldenplein. Ze wijst erop dat in het project-MER het effect als beperkt negatief wordt aangeduid, doch dat het verlies aan parkeerplaatsen wel als negatief kan worden aangevoeld. De in het project-MER voorgestelde flankerende maatregel (“er dient afstemming te worden gezocht met aanbieders van private parkeerplaatsen zodat (een deel van) de parkeerplaatsen in de Stationlei kunnen worden gecompenseerd”) wordt volgens haar niet noodzakelijk geacht zodat er geen verplichting bestaat om deze te laten doorwerken in de bestreden beslissing. Ze duidt er voorts op dat de verwerende partij in de bestreden beslissing de conclusies uit het project-MER bijtreedt (pagina 20) en niet het standpunt van de tweede tussenkomende partij. Ten onrechte houden de verzoekende partijen volgens haar in hun middelonderdeel geen rekening met deze bevindingen uit het project-MER. Ze besluit dat er aldus geen plicht bestaat om compenserende parkeerplaatsen te creëren.

Desalniettemin heeft de verwerende partij zich volgens haar vergewist over de mogelijke creatie van bijkomende parkeerplaatsen en ze verwijst hierbij naar een concrete passage uit de bestreden beslissing. Hoewel ze akte nam van de nog te sluiten samenwerkingsovereenkomst drong het opleggen van een vergunningsvoorwaarde zich niet op omdat de bestaande restcapaciteit afdoende werd bevonden. Ten slotte merkt ze op dat er bij een verlies aan parkeerplaatsen geen algemene “parkeercompensatieplicht” geldt en dat het doel van het RTB-project net gelegen is in de vermindering van het autogebruik.

Wat betreft het advies van het agentschap Onroerend Erfgoed, stelt de eerste tussenkomende partij dat hierin ten onrechte wordt verondersteld dat het nieuw pad dat aangelegd wordt ten zuiden van het Schilderspad, een verplaatsing en vervanging van dit Schilderspad vormt. De voorgestelde vergunningsvoorwaarde veronderstelt de verplaatsing van een buurtweg, wat niet op wettige wijze als vergunningsvoorwaarde kan worden opgelegd.

De eerste tussenkomende partij verduidelijkt dat het departement MOW drie adviezen heeft verleend. In een eerste advies van 20 februari 2019 en een tweede van 25 maart 2019 werden opmerkingen geformuleerd op het project-MER. Naar aanleiding hiervan werden aanpassingen aan het project-MER aangebracht, zodat het departement MOW in een derde advies meedeelt verder geen opmerkingen te hebben. Er is dus wel degelijk tegemoetgekomen aan de opmerkingen uit de eerste twee adviezen.

Wat het advies van de nv Aquafin betreft verduidelijkt de eerste tussenkomende partij dat de plannen zijn gewijzigd naar aanleiding van dit advies. Sommige van de opmerkingen werden niet gevolgd, maar de verwerende partij heeft dit gemotiveerd in de bestreden beslissing. De omstandigheid dat er verwezen wordt naar (telefonisch) overleg tussen de nv Aquafin en de eerste tussenkomende partij maakt de bestreden beslissing niet onwettig.

Ten slotte stelt de eerste tussenkomende partij met betrekking tot het advies van AWV dat de hierin opgenomen verkeerstechnische opmerkingen aandachtspunten zijn en geen vergunningsvoorwaarden, en geen betrekking hebben op stedenbouwkundige handelingen.

3.2

De eerste tussenkomende partij stelt met betrekking tot het tweede middelonderdeel dat de verzoekende partijen, wanneer ze het hebben over een verkeersonveilige situatie, nalaten om de motivering van de verwerende partij te betrekken in hun betoog.

Ze herinnert er ook aan dat de door de verzoekende partijen aangehaalde effecten eveneens grondig werden onderzocht in het project-MER.

De verzoekende partijen kunnen niet volstaan met de bewering dat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd is. De omstandigheid dat de verzoekende partijen er duidelijk een andere mening op nahouden, maakt deze beslissing niet onwettig.

Verder benadrukt de eerste tussenkomende partij dat het gebruik door fietsers van de brandweg geen fysiek obstakel inhoudt, wat betekent dat de brandweer de brandweg zonder enige problemen kan gebruiken. Er valt niet in te zien waarom het gebruik van een deel van een brandweg als fietspad “volstrekt onverantwoord” is, zoals de verzoekende partijen poneren.

Ze wijst er ten slotte op dat vergunningen steeds verleend worden onder voorbehoud van burgerlijke rechten, zodat de verwerende partij noch de Raad zich mag inlaten met burgerrechtelijke aspecten die verbonden zijn aan het gebruik van een private brandweg.

3.3

De eerste tussenkomende partij antwoordt op het derde middelonderdeel dat de vermelding in de bestreden beslissing van het aantal bezwaarschriften (90 in plaats van 100) een materiële vergissing is, en dat de verwerende partij in elk geval alle bezwaren besproken en weerlegd heeft.

De verzoekende partijen tonen verder niet concreet aan waarom de weerlegging van de bezwaren door de verwerende partij onvoldoende zou zijn.

4.

De tweede tussenkomende partij antwoordt vooreerst dat de verzoekende partijen geen belang hebben bij het aanvoeren van een schending van de motiveringsplicht indien die betrekking heeft op een beweerde onvoldoende motivering ter weerlegging van een bezwaar van een derde.

4.1

Wat betreft het eerste onderdeel, verwijst de tweede tussenkomende partij in verband met het

“voorbehoud” van de verzoekende partijen naar de weerlegging van het eerste middel.

Wat haar eigen advies betreft, geeft ze aan dat de verwerende partij dit afdoende heeft betrokken in haar beslissing door middel van verwijzing naar de betreffende passage uit de bestreden beslissing. Er bestaat volgens haar geen verplichting om een in een advies voorgestelde voorwaarde op te nemen in de bestreden beslissing. Ze neemt kennis van de overwegingen uit de bestreden beslissing en geeft aan zich hierin te kunnen vinden. Het normdoel van de motiveringsplicht is volgens haar hierdoor bereikt. De samenwerkingsovereenkomst komt bovendien tegemoet aan de verzuchtingen van de verwerende partij. Ze schetst dat momenteel deze overeenkomst is gesloten en er gewerkt wordt aan een addendum.

Ten slotte wijst ze erop dat in 2012 reeds een uitvoerige parkeerstudie werd opgemaakt en dat er toen de voorkeur werd gegeven aan ondergronds parkeren zodat het verlies aan parkeerplaatsen op heden reeds opgevangen is in de ondergrondse parking onder de Grote Markt. Het klopt volgens haar dus geenszins dat er parkeerplaatsen verloren gaan in de onmiddellijke omgeving, omdat deze voorafgaand aan onderhavige project reeds werden gecompenseerd.

De adviezen van de gemeente Machelen en Zaventem hebben enkel betrekking op het project-MER en niet op het bestreden besluit. Voor het traject in de vergunningsaanvraag was het advies van deze gemeenten helemaal niet vereist.

Met verwijzing naar het inplantingsplan stelt de tweede tussenkomende partij dat het Schilderspad geen deel uitmaakt van de aanvraag, zodat de verwerende partij terecht de door het Agentschap Onroerend Erfgoed voorgestelde voorwaarde heeft verworpen. Dit nog los van de vraag of de verzoekende partijen enig belang kunnen doen gelden bij deze kritiek.

Ze stelt verder dat het departement MOW ontegensprekelijk een gunstig advies heeft verleend na de aanpassing van het project-MER.

In de bestreden beslissing wordt duidelijk gemotiveerd waarom niet alle voorwaarden uit het advies van de nv Aquafin worden doorgevoerd. Bovendien is het niet duidelijk welk belang de verzoekende partijen kunnen doen gelden bij deze kritiek.

Ook stelt de tweede tussenkomende partij dat in het gunstige advies van het AWV zelfs geen voorwaarden werden opgenomen, maar enkel aandachtspunten werden geopperd die geen betrekking hebben op stedenbouwkundige handelingen.

4.2

De tweede tussenkomende partij antwoordt met betrekking tot het tweede middelonderdeel dat de verzoekende partijen slechts enkele zeer specifieke elementen aanhalen die betrekking hebben op een zeer klein gedeelte van het volledige traject van het project. De beoordeling van de goede ruimtelijke gebeurt echter in het algemeen belang, en niet louter vanuit het oogpunt van het belang van enkele individuen.

De verwerende partij beschikt bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening over een discretionaire bevoegdheid. Wanneer de verzoekende partijen menen dat deze beoordeling onjuist of onredelijk is, moeten ze een betoog voeren dat toegespitst is op de motivering van de bestreden beslissing. Ze kunnen zich niet beperken tot het uiten van een tegenovergestelde mening.

Bovendien maakten de verzoekende partijen over deze zeer specifieke punten geen enkele opmerking in hun ingediende bezwaren, zodat er ook geen verzwaarde motiveringsplicht op de verwerende partij rust.

Specifiek voor wat betreft het fietspad dat deels over een brandweg loopt, merkt de tweede tussenkomende partij op dat de verzoekende partijen zich beperken tot het uiten van bezorgdheden over hoe dat dit praktisch zal verlopen.

4.3

Wat betreft het derde middelonderdeel herhaalt de tweede tussenkomende partij dat de verzoekende partijen geen belang hebben bij hun kritiek.

Verder stelt ze dat de ingediende bezwaren wel degelijk werden betrokken in de beoordeling. Het kan volgens haar echter niet geëist worden dat elk individueel bezwaarschrift punt per punt wordt beantwoord.

5.

In hun wederantwoordnota stellen de verzoekende partijen over het advies van het AWV dat ze nog steeds niet weten over welke aandachtspunten het gaat, en dat er in alle talen wordt gezwegen

over het geplande overleg met het AWV, waaruit ze afleiden dat er blijkbaar “zaken aan de gang zijn die niet geweten mogen worden”.

Verder stellen ze dat ze wel degelijk belang hebben bij hun kritiek over de fietsverbinding, al was het maar omdat het niet uitgesloten is dat de verzoekende partijen en/of hun dierbaren ooit zullen verblijven in de residentie “River Park”. Ze verwijten de verwerende partij een “kansberekening” of

“wilde gok” te maken wat betreft het aspect brandveiligheid.

Ze stellen tevens dat het nog altijd niet duidelijk is welke vorm de erfdienstbaarheid zal aannemen.

Ze stellen tevens dat het nog altijd niet duidelijk is welke vorm de erfdienstbaarheid zal aannemen.