• No results found

Vijfde middel Standpunt van de partijen

1.

De verzoekende partijen voeren een schending aan van:

- artikel 31 OVD;

- artikel 47 OVB;

- artikel 159 van de Grondwet en

- het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De verzoekende partijen voeren samengevat aan dat de beslissing van de gemeenteraad van 27 mei 2019 op een onwettige manier tot stand gekomen is en niet afdoende gemotiveerd is, zodat ook de bestreden beslissing onwettig is.

De verzoekende partijen voeren aan dat de gang van zaken op dit punt “ronduit problematisch” te noemen is. Ze merken op dat, niettegenstaande de gewestelijke omgevingsambtenaar reeds op 9 januari 2019 aan de eerste tussenkomende partij had laten weten dat de beslissingstermijn van 60 dagen zou worden verlengd om de gemeenteraad van de stad Vilvoorde de mogelijkheid te bieden om een beslissing over de zaak van de wegen te nemen, deze kwestie pas voor het eerst op 27 mei 2019 op de agenda van de gemeenteraad werd geplaatst “bij hoogdringendheid”. Op diezelfde vergadering werd de zaak van de wegen ook meteen gestemd en goedgekeurd. Uit het audioverslag van de desbetreffende gemeenteraad zou volgens de verzoekende partijen blijken dat deze kwestie op welgeteld 188 seconden door de gemeenteraad werd behandeld.

De verzoekende partijen voeren aan dat de gemeenteraadsbeslissing louter een pro forma motivering zou bevatten, en dat hieruit blijkt dat de gemeenteraad reeds “bij voorbaat” uitging van het scenario dat de verwerende partij al beslist had om de vergunning te verlenen.

2.

De verwerende partij antwoordt dat het middel onontvankelijk is omdat de Raad niet bevoegd is voor de zaak van wegen en het middel louter opportuniteitskritiek betreft.

Ten gronde stelt de verwerende partij dat de verzoekende partijen zich opnieuw schuldig maken aan een zeer selectieve lezing, ditmaal van de gemeenteraadsbeslissing, wanneer ze beweren dat de gemeenteraad enkel en alleen de wegenis heeft goedgekeurd omdat de Vlaamse overheid half juni een vergunning zou verlenen.

Zoals gebruikelijk wordt de beslissing over de zaak van de wegen voorbereid. Op grond van de voorbereiding werd een nota over de zaak van de wegen opgesteld, en hierin wordt de heraanleg van de Rubensstraat, de Vuurkruisenlaan, het Heldenplein, de Stationlei en de Benoît Hanssenlaan uitvoerig besproken.

Door deze voorbereiding kon dit agendapunt tijdens de gemeenteraad vlot worden behandeld, wat uiteraard niet impliceert dat het agendapunt onzorgvuldig werd afgehaspeld.

De nota over de zaak van de wegen maakt overeenkomstig artikel 2 van de genoemde gemeenteraadsbeslissing deel uit van deze beslissing, en is ook mee opgenomen bij de behandeling van dit agendapunt.

De verzoekende partijen tonen op geen enkele manier aan dat de motieven opgenomen in die nota foutief zijn, geen verband houden met de zaak van de wegen of niet zouden voldoen aan de vereisten van artikel 31 OVD.

3.

De eerste tussenkomende partij stelt in dezelfde zin dat de gemeenteraad, door in artikel 2 van het goedkeuringsbesluit uitdrukkelijk te stellen dat de nota van de zaak der wegen integraal deel uitmaakt van dit besluit, zich de motieven van deze nota “eigen” gemaakt heeft.

Deze nota bevat een concrete toelichting over de voorgenomen wegeniswerken, dit is het tracé en de uitrusting ervan.

De verzoekende partijen betrekken deze nota ten onrechte niet in hun middel, en kunnen dan ook niet nuttig aanvoeren dat de motiveringsplicht of artikel 31 OVD en artikel 47 OVB werden geschonden.

4.

De tweede tussenkomende partij antwoordt in dezelfde zin, en voegt daaraan toe dat de verzoekende partijen ook geen belang hebben bij hun kritiek dat uit de motivering niet blijkt dat de gemeenteraad kennis heeft genomen van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het openbaar onderzoek.

De verzoekende partijen hebben geen belang bij een middel waarin aangevoerd wordt dat onvoldoende werd geantwoord op een bezwaar ingediend door een derde, en voeren niet aan dat ze zelf een bezwaar hebben ingediend waarmee onvoldoende rekening werd gehouden.

5.

De verzoekende partijen dupliceren dat de Raad wel degelijk bevoegd is om de gemeenteraadsbeslissing op grond van artikel 159 Grondwet te controleren op haar wettigheid en desgevallend buiten toepassing te laten, met alle gevolgen vandien voor de vergunningsbeslissing die daarop gesteund is.

Verder stellen de verzoekende partijen vast dat in de motieven van de gemeenteraadsbeslissing niet verwezen wordt naar de genoemde nota. Uit het feit dat in artikel 1 de zaak van de wegen wordt goedgekeurd en in artikel 2 wordt gesteld dat de nota integraal deel uitmaakt van dit besluit, leiden de verzoekende partijen af dat de gemeenteraad bij haar goedkeuring geen rekening heeft gehouden met de inhoud van deze nota.

Beoordeling door de Raad 1.

1.1

De verzoekende partijen vragen de Raad om bij toepassing van artikel 159 Grondwet de wettigheid van de gemeenteraadsbeslissing van 27 mei 2019 te toetsen.

De exceptie van onbevoegdheid opgeworpen door de verwerende partij is dan ook ongegrond. De verzoekende partijen vragen de Raad immers niet om de genoemde gemeenteraadsbeslissing te vernietigen. Er kan verder weinig betwisting over bestaan dat de Raad de interne en externe wettigheid van deze gemeenteraadsbeslissing, die een reglementair karakter heeft, zijdelings kan toetsen op grond van artikel 159 Grondwet.

1.2

De exceptie van ontstentenis van belang bij het middel, opgeworpen door de tweede tussenkomende partij, is eveneens ongegrond. De verzoekende partijen hebben belang bij hun middel, aangezien een gebeurlijke onwettigheid van de voorafgaande gemeenteraadsbeslissing over de zaak van de wegen de wettigheid van de bestreden beslissing kan aantasten.

1.3

De excepties van onontvankelijkheid worden verworpen.

2.

Artikel 31 OVD luidde in de hier toepasselijke versie als volgt:

“Als de vergunningsaanvraag wegeniswerken omvat waarover de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft en de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15, oordeelt dat de omgevingsvergunning kan worden verleend, neemt de gemeenteraad een beslissing over de zaak van de wegen voor de bevoegde overheid een beslissing neemt over de aanvraag.

(…)

Artikel 32 OVD luidde in de hier toepasselijke versie als volgt:

Ҥ1. De bevoegde overheid, vermeld in artikel 15, neemt een beslissing over een vergunningsaanvraag binnen een termijn van:

1° honderdenvijf dagen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;

2° honderdtwintig dagen als een advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.

§2. De termijnen, vermeld in paragraaf 1, worden van rechtswege eenmalig met zestig dagen verlengd in de volgende gevallen:

(…)

3° als de vergunningsaanvraag wegenwerken omvat waarover de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft.

…”

3.

Het middel mist zowel feitelijke als juridische grondslag en is daarom ongegrond.

Uit de notulen van de gemeenteraad van 27 mei 2019 blijkt dat de gemeenteraad van de stad Vilvoorde goedkeuring heeft verleend voor de wegeniswerken op haar grondgebied die verbonden zijn aan het Ringtrambusproject (artikel 1).

De Raad stelt vast dat de gemeenteraad daarbij uitdrukkelijk heeft beslist dat de bijgevoegde nota over de zaak der wegen integraal deel uitmaakt van dat besluit (artikel 2).

Het is dan ook duidelijk dat de gemeenteraad haar beslissing formeel heeft willen motiveren door te verwijzen naar een bijlage die ook effectief gevoegd werd bij de notulen van de gemeenteraadszitting van 27 mei 2019.

De gemeenteraad kan haar beslissing over de zaak der wegen motiveren door verwijzing naar een nota, op voorwaarde dat deze nota bij haar beslissing wordt gevoegd en op zijn beurt afdoende gemotiveerd is.

De verzoekende partijen betrekken deze nota niet bij hun betoog over de schending van motiveringsplicht, en kunnen dan ook niet op nuttige wijze aanvoeren dat de gemeenteraadsbeslissing niet afdoende gemotiveerd is.

De dupliek van de verzoekende partijen in hun wederantwoordnota dat er eerst na de goedkeuring (in artikel 1) wordt gesproken over de nota (in artikel 2) overtuigt niet. Uit de chronologie van de artikelen in de gemeenteraadsbeslissing kan niet worden afgeleid dat de gemeenteraad heeft beslist over de zaak van de wegen zonder eerst kennis te nemen van de nota.

Hetzelfde geldt voor de bedenking van de verzoekende partijen dat de beslissing over de zaak van de wegen op amper “188 seconden” werd genomen. De verzoekende partijen noemen dat “ronduit problematisch”, maar lichten niet toe welke bepaling of welk beginsel zij hierdoor geschonden achten.

De bewering ten slotte dat uit de motivering van de gemeenteraadsbeslissing zou blijken dat de gemeenteraad “bij voorbaat” is uitgegaan van het scenario dat een vergunning zou verleend worden, mist evenzeer feitelijke en juridische grondslag. De gemeenteraad heeft in haar beslissing enkel overwogen dat de zaak van de wegen goedgekeurd moet zijn vooraleer de Vlaamse overheid een beslissing neemt over de aanvraag (half juni), en dat de gemeenteraad daarover in deze zitting (27 mei) een beslissing dient te nemen. Deze overwegingen zijn evenwel niet meer dan een toelichting van de te volgen procedure bij een vergunningsaanvraag die wegeniswerken omvat waarvoor de gemeenteraad bevoegd is.

De Raad herinnert er daarbij aan dat de gemeenteraad over een autonome bevoegdheid beschikt om het tracé en de uitrusting van de wegen goed te keuren, en dat deze bevoegdheid onderscheiden moet worden van de bevoegdheid van de verwerende partij om de vergunningsaanvraag te beoordelen op haar merites. De regelgeving gaat er daarbij van uit dat de gemeenteraad pas aan zet is wanneer de vergunningverlenende overheid van oordeel is dat de vergunning wat haar betreft kan worden verleend. Het is uiteraard niet zinvol om de gemeenteraad bijeen te laten roepen om een beslissing te nemen over de zaak van de wegen als de vergunningsaanvraag geweigerd moet worden omwille van bijvoorbeeld een legaliteitsbelemmering of een kennelijke strijdigheid met de goede ruimtelijke ordening. De bewering van de verzoekende partijen dat de gemeenteraad “bij voorbaat” uitging van een scenario waarin de vergunning zou worden verleend, getuigt dus van een verkeerde rechtsopvatting over de toepasselijke procedure en de onderscheiden bevoegdheden van de verwerende partij respectievelijk de gemeenteraad.

4.

Het middel wordt verworpen.

F. Zesde middel