• No results found

't Was twee dagen na Eva's verjaardag. Er hing een zware mist. - Uit de oranjezaal die weer in haar gewonen toestand was teruggebracht - ofschoon eenige fraaie kamerplanten er toch in waren achtergebleven - kon Eva de huizen aan de overzij van het marktplein volstrekt niet zien, en zelfs ternauwernood de boomen op een twintig schreden afstands.

't Was een sombere herfstdag. - Eva tuurde naar buiten. - Nu dat feest voorbij is, gevoelt zij iets leegs, iets ‘gedesoeuvreerds’. Zij heeft op digestie-visites gerekend, op uitnoodigingen misschien; maar de stijve Romphuizers, enfin, ze komen graag als er wat extra's te genieten valt, maar anders blijven ze waar ze zitten of staan. -Eigenlijk is Romphuizen onbeschrijfelijk vervelend. Hier op den druksten stand zag ze nu in een half uur geen enkel rijtuig, ja zelfs geen kar voorbijkomen. - En dan, zoo'n groot huis, zulke enorme kamers, zonder menschen! Op den duur is 't ontzettend vervelend. Luchtig, nu ja, en duizendmaal beter dan zoo'n krot aan den wal, maar zonder menschen, nee! - En met zoo'n mist en tegen den winter....! Als August weer wat flinker zal zijn - want zoo heel h e e l fiksch is hij niet - dan zal ze er nog eens een balletje over opgooien om in Parijs.... neen dat zal toch niet lukken - maar om tenminste in een groote stad te gaan wonen.

- Wanneer het waar is dat zijn praktijk niet toeneemt omdat hij fortuin heeft, waarom dan hier te blijven! In een andere plaats had men ook niet die moeielijkheden met het vragen der oude lui, en de onaardige jaloersche en toch hooghartige buitjes van zusje Louisje, die papa geheel en al onder haar plak zoekt te brengen.

- O foei, wat een vervelende mist! - Verveling is niet goed voor ons beidjes, denkt Eva voort, terwijl ze zich vluchtig in den spiegel overtuigt dat nog niets haar geheim verklapte.

- We moesten den lieven ‘papa’ maar eens tegemoet rijden. - Maar met den mist... En waar Helmond zich nu bevindt dat weet Eva niet. Ze zal hem maar liever afwachten.

- Gelukkig dat hij zijn menschlievendheid toch niet zóover heeft uitgestrekt om z e l f dien vreeselijken majoor mee naar huis te brengen. - Foei, aan die scène mag zij niet meer denken. - Hoe dankbaar moest ze niet zijn dat haar beste August als bij intuitie haar op dat oogenblik te hulp kwam. En, dat die schrikkelijke man nog bovendien zulke beschuldigingen heeft durven uitspreken tegen dien edelen trouwen August! - Maar ha! August heeft het l e u g e n genoemd, en zeker l e u g e n moest er wel komen uit den mond van een, die - o gruwel en laagheid - zich reeds in Indie op zulk een wijze had doen kennen. Nu, 't is hem voorgoed verleerd om zijn logens omtrent dien besten man in 't rond te spuwen. Gisteren toen hij van den schrik was bekomen, toen heeft die wakkere luitenant het hem onder vier oogen zeer krachtig gezegd: Wanneer hij de geringste klad op dokter Helmond of zijn vrouw zou durven werpen, ja zoo het blijken mocht dat men in Romphuizen over het gebeurde in een anderen zin zou spreken dan over een - door zijn plotselinge ongesteldheid - mislukte charadevoorstelling, dat het zwarte boek van Ronner dan blad voor blad zou worden opgeslagen, en Archibald het EINDE er onder zou schrijven met bloedroode letters.

- Eva moet dien hartelijken vriend wel dankbaar zijn. Immers, op den edelsten naam blijft een smet kleven, wanneer het wangunstig gemeen hem eens door het slijk heeft gesleurd. En dan, al werd het met dien vreeselijken angst tot duren prijs gekocht, uit den fellen gloed heeft ze toch haar schat gered. Ja, en 't was haar eigendom wel. Al had hij ze haar niet geschonken, de f a m i l i e p a p i e r e n der Van Armeloo's behooren het allerminst aan een verachtelijken gelukzoeker. Voor zijn moeite kan men het loon hem voor den voet werpen; maar zijn eigendom, neen waarachtig zijn eigendom waren die bewijzen nooit.

De mist hangt droevig zwaar. 't Scheen tegen den middag een oogenblik alsof de zon den strijd zou winnen, maar neen, de namiddag spoedt reeds voort, en nu.... de boomen op 't marktplein zijn geheel onzichtbaar.

Over Eva's gelaat heeft zich weder een glimlach verspreid. Het uur dat er nog verloopen moet eer August zal komen, kan ze zich aangenaam bezighouden.

- Ja ja, mijn heel klein ventje, mijn aardig snoeperig klein graafje Helmond Van Armeloo, we zullen nog eens eventjes gaan kijken wat er nu 't allereerst en 't allerbest moet gedaan worden. Er is een heeleboel te lezen.

Toen Eva eenige oogenblikken later op haar boudoir voor haar elegante schrijftafel in eenige papieren te snuffelen zat, toen werd haar een briefje gebracht 't welk zeer inderhaast scheen geschreven te zijn.

op hem wachten moest, aangezien hij ver buiten de stad bij een zieke was geroepen. 't Kon wel avond worden, zeven acht uren.

‘Zeg in de keuken dat we om acht uur zullen dineeren;’ beval Eva iets later, en van haar gelaat was de vroolijke glimlach verdwenen, terwijl ze verder die papieren doorliep.

En de mist hing buiten zóo dik en zwaar dat Eva al spoedig de letters niet meer onderscheiden kon. Zij geeuwde.... ze dook achterover in haar voltaire; en.... Toen werd het eensklaps licht, helder licht voor haren geest: Een heerlijk schitterend bal masqué werd door haar in ruime zalen gegeven. Als een sylphide met donzen vleugels, zweefde zij over een kristallijnen vloer, aan den arm van een Elfenkoning, stralend van glans. En de breede kolommen der groote zaal weken aan weerszijden terug, en het dak scheurde vaneen. En daarboven, zie, daar troonde in een verblindend licht een grijsaard; en eensklaps - alsof het een stormwind ware - blies hij met zijn geweldigen adem het licht uit in die groote feestzaal, en zijn hand nam den Elfenkoning weg van hare zijde, en....

‘O God! August, August!’ gilde Eva ontwakend.

Trillend en bevend van den akeligen droom ziet zij naar buiten. De mist hing als een strak getrokken zwartgrauw kleed voor het venster. 't Was donker, akelig angstwekkend donker in het boudoir. IJlings vloog ze op, en schelde om licht. August Helmond stond een paar uur vroeger in de groote woonkamer van het landhuis D e Z o n s b e r g . Van het prachtige vergezicht uit de hoogte over het statig geboomte, met den kronkelenden stroom, was niets te zien. Ook hier had zich de mist tot aan de vensters vastgepakt.

Met de hand op de tafel gedrukt, den starenden blik voor zich uit, zóo, onbeweeglijk stond Helmond daar reeds een twintig ja dertig seconden misschien.

‘Och mijn lieve August, staar toch zoo somber niet; hij heeft het zoo erg niet bedoeld; hij is zoo goed, zoo braaf, zoo edel....’

Helmond weet niet dat er gesproken wordt; hij weet niet dat Jacoba hem bij de hand heeft gevat, en dat ze van den ouden man spreekt die hem zooeven.... O dat was een ontzettend oogenblik! Zoo iets, neen groote God, zoo iets heeft hij niet kunnen verwachten. Een vervloeking en z u l k een vervloeking!

‘Beste lieve Helmond, och zie mij dan aan. - Geloof je je zusje dan niet? Zoo erg heeft hij het niet bedoeld. De arme papa is ziek. Die telkens terugkeerende

benauwdheden maken dat hij soms niet weet wat hij zegt; hij meende alleen....’ Als uit een droom ontwakend, ziet Helmond Jacoba aan; en aanstonds beseffend dat hij het zwakke meisje zijn aandoeningen moet sparen, zegt hij zoo kalm als hem mogelijk is:

‘Ja lieve kind, dat zal wel zijn; ik geloof óok dat je papa...’

‘Och papa is waarlijk zoo goed, en hij houdt zoo innerlijk veel van je, mijn beste trouwe broeder. Maar hij is ziek niewaar? Hij drukte in den laatsten tijd zoo gedurig de hand op het hart. Ik vleide mij nog dat het een aanwensel was geworden omdat hij zeer bedroefd was August, zeer bedroefd....’

‘De generaal is nu ziek Jacoba.’

‘Noem hem niet bij dien titel August. Och ik bid je, maak mijn lieven vader weer gezond, en hij zal je zegenen inplaats...’

‘Inplaats van mij te.... v e r v l o e k e n ;’ zegt Helmond zacht.

‘Hij wist niet wat hij zeide. Niewaar, als men dan ziek is; wanneer men met een h a r t k w a a l te worstelen heeft!?’

‘Ja zeker Jacoba, dan.... dan is het zeer natuurlijk. - Maar nu,’ herneemt Helmond met inspanning, na een korte aarzeling: ‘nu kan ik hier toch niet van dienst zijn. Wat ik doen kon dat heb ik gedaan: hier komen met de beste bedoeling, op je dringend verzoek.’

‘En als je heengaat zal dan de arme papa zonder hulp moeten blijven? Zou j i j .... j i j August, hem aan zijn lot willen overlaten? - Nee nee, dat k u n j e n i e t , ik weet het zeker!’

‘Er is geen dadelijk gevaar Coba.’

‘Maar dat sluit in zich, dat er wel degelijk een n a d e r e n d gevaar is. Om Godswil August, luister naar de inspraak van je liefhebbend hart. 'Al ware het dat mijn arme vader zich al te zeer aan je vergrepen had, jij zult toch aan de wet der reinste liefde gehoorzamen: “Doe wél dengenen die u haten.” Maar nee August, mijn lieve zieke vader haat je niet. Schrijf de middelen voor die hem redden kunnen. O ik bid je l i e v e August!’

Helmond ziet haar bewogen aan. Groote tranen wellen er op in zijn oogen. Hij onderdrukt ze met kracht.

‘En gaf ik een geneesmiddel Coba, wat zou het baten? Je vader zal geen medicijnen gebruiken, en het allerminst wanneer i k ze heb voorgeschreven.’

‘Maar ik bezweer je August, zóo mag het toch niet blijven; wat zouden tante en ik beginnen zonder eenige hulp!’

‘Ik zal dokter Alsma uit Briesborg laten komen Coba; 't zal niet geheel onnatuurlijk klinken dat de generaal liever een vreemde tot dokter heeft.’

‘Maar die kan eerst morgen hier zijn of van avond laat. O lieve August, zeg jij ons wat we doen moeten; zend de medicijnen die noodig kunnen zijn. O zie mij aan, ik zit in duizend angsten voor het leven van mijn trouwen vader.’

‘Ik herhaal het Coba, medicijnen zal hij toch niet innemen. Je kent zijn onwrikbaren aard.’

hij m o e t ze innemen. Poeders, droppels wat maar goed is, ik doe ze hem b i j en i n het weinige dat hij gebruiken zal, ongemerkt! O beste trouwe August, vergeet niet dat hij je altijd zoo liefhad, en ja - zoo waar als ik leef, dat hij je wéer zal liefhebben wanneer je hem - ondanks zijn hard klinkend woord, door de macht van je kunst voor 't leven en voor zijn kind hebt behouden.’

Toen Helmond in de vestibule trad waar hem de marmeren vloersteenen als gloeiende kolen onder den voet brandden, toen hing Jacoba hem nog aan den arm, en liet hem door vleiend smeeken de woorden herhalen die hij reeds toestemmend gesproken had. - Ach, August zou haar toch wel gelooven dat zij geheel dezelfde was gebleven, maar niets voor den armen Philip heeft kunnen doen, omdat zij er niets van vernomen heeft. Noch van August zelf, noch van Emma Woudberg had zij een brief met eenig verzoek ontvangen. En dan, August zou toch gelooven ook dat zij van nu afaan - indien hij den geliefden vader met Gods hulp maar redden wilde, geen middel onbeproefd zou laten om dien akeligen vloek in een zegenbede te doen verkeeren?

Alvorens de woning voor altijd te verlaten - ja August weet het zeker, v o o r a l t i j d - blijft hij nog even staan; ziet Coba schijnbaar kalm in de oogen; vat dan haar bleek gezichtje tusschen zijn beide handen, zoent haar op het voorhoofd, twee-driemaal achtereen, en daarna....

De voordeur valt met doffen dreun achter hem dicht.

Of Coba ook tuurt door het zeer smalle venster naast de deur, zij ziet hem niet meer; zelfs de uiterste einden der stoepleuning zijn in den mist onzichtbaar. Nu tuurt ze niet langer Een heete tranenstroom heeft haar het uitzicht geheel benomen.

't Had weinig gescheeld of dokter Helmond ware door den boom van een rijtuig getroffen. In droeve gedachten verloren, haastig de stoep aftredend, heeft hij in den valen mist ternauwernood het rijtuig bemerkt 'twelk juist kwam voorrijden.

‘Is de generaal thuis?’ klonk een stem uit het rijtuig. ‘Ja, maar niet te spreken.’

‘Ei Helmond, ben jij het! Ik dacht dat het Hendrik was. - Niet te spreken zeg je? 't Was de afspraak dat ik vandaag zou komen.’ Zachter: ‘De verkoop van D e Z o n s b e r g gaat door; hij kwam het mij zeggen op den avond toen ik van je feest werd geroepen; en 'k ben hard bang voor andere plannen ook. Ik had je juist een brietje geschreven. Is ie ziek.... erg ziek?’

Helmond staat nu als wezenloos bij 't geopend portier, tegenover den nog zittenden notaris. Uit de weinige woorden van Zoutenheer heeft hij meer verstaan dan hij nu schier dragen kan. Neen, 't was hem niet vreemd wat hij daar hooren moest; 't was hem de bevestiging van 'tgeen hij in de laatste uren maar al te zeer heeft

gevreesd: De notaris is door den ouden zieken man ontboden om een verandering te maken in zijn uitersten wil.

‘Je antwoordt niet dokter: is het zóo erg met den ouden heer?’

‘Nee. - Ja ja, o ja, 't is op dit oogenblik zeer z e e r erg met.... Je zult hem nu moeielijk kunnen spreken. Wacht, ik zal eens even.’

Helmond is haastig de stoep opgegaan. Nu trekt hij behoedzaam aan de schel. En, ofschoon hij 't zooeven niet gedacht had - nogmaals trad hij de woning binnen en stond hij in de huiskamer tegenover de zwakke Coba. Maar nu - 't was goed dat het zoo'n sombere mistige dag was - er parelden nu geen tranen in Helmond's trouwe oogen, neen, op zijn voorhoofd stonden angstparels, want, niewaar: Jacoba zou immers den notaris wel verzoeken om zijn visite tot later te verschuiven. Haar vader was, na die treurige scène, natuurlijk zenuwachtig. Indien hij nu ‘verkoopzaken’ met Zoutenheer bespreken moest, 't zou hem zeker veel kwaad doen.

't Sprak vanzelf dat Jacoba den notaris die in de groote zaal wachtte, ijlings ging verzoeken om zijn visite later te willen hervatten. Den wenk van Helmond had zij verstaan; zij kleurde den toestand van haar vader voor 't moment nog wat minder gunstig dan zij dien zelve inzag.

Zoutenheer achtte het zijn plicht om juffrouw Van Barneveld beleefdelijk te verzoeken, aan mijnheer haar vader te gaan vragen of hij hem nú of later wenschte te spreken.

‘Als dokter kan ik een conferentie moeielijk toestaan;’ zegt Helmond met eenigszins trillende stem.

‘Er kunnen redenen zijn Helmond, die een patiënt meer naar den notaris dan naar zijn dokter doen verlangen. - Ik zeg er k u n n e n redenen zijn.’

Helmond wischt zich ongemerkt het koude zweet van de slapen: ‘De notaris heeft gelijk Coba, er konden redenen zijn.’

‘Welke redenen, mijn hemel! Zieke menschen gaan zich toch het dak niet boven hun ledikant verkoopen!’

‘Zieke menschen willen soms testament maken juffrouw Van Barneveld.’ Jacoba ontstelde; maar men zag het niet: Zij zal 't haar vader gaan vragen. Op de ziekenkamer ligt de grijsaard in zijn ijzeren ledikant op het varen leger met twee varen kussens onder het sneeuwwitte hoofd. Zijn ademhaling is benauwd.

‘Ben j i j daar Coba?’ ‘Ja lieve pa.’

‘Ik hoorde een rijtuig. Is de notaris er?’ ‘De notaris...? Nee, dat geloof ik niet.’ ‘Als hij komt laat hem dadelijk boven.’

Jacoba voelt haar knieën knikken. Antwoorden kan zij niet. - Zijn ademhaling is nog benauwder dan zooeven.

Weer heeft ze de kamer verlaten.

‘Notaris, papa is op dit oogenblik zeer benauwd; hij verzoekt u vriendelijk later eens terug te komen. Als u 't goedvindt zal ik u nader een boodschap zenden.’ ‘Ik hoor daar weer een rijtuig Coba; zou het nu Zoutenheer zijn?’

‘Hé een rijtuig?’ Jacoba gaat naar het venster, en dewijl de mist haar alle uitzicht beneemt, kan ze inderdaad het rijtuig niet zien waarmee de notaris weer huiswaarts keert, en mag ze naar waarheid zeggen: ‘Ik zie volstrekt niets lieve papa. Misschien is de bierkar straks naar het achterhuis gereden en nu weer teruggekomen. Maar ik hoor niets.... hoor maar, niemendal.’

Een klein kwartier later bracht Jacoba zelve de boodschap boven dat de notaris Zoutenheer door plotselinge ongesteldheid was verhinderd geworden om op D e Z o n s b e r g te komen. En terwijl ze het zeide, trilde de bee haar in het hart: O God, vergeef mij! Moet ik dan altijd listig wezen gelijk de slang, terwijl ik oprecht zou willen zijn gelijk de duive!

- Maar zie, de ademhaling van den dierbare wordt, na dat bericht, toch kalmer. Ha! hij sluit de oogen. 't Is alsof er meer vrede kwam in zijn gemoed.

‘Waar ben-je mijn klein lief meisje?’ zegt eensklaps de grijsaard en strekt de hand naar haar uit.

‘Hier beste papa.’ Met teedere kussen bedekt zij zijn edel voorhoofd. - Maar stil, nu moet hij slapen. - Zie, hij sluit weer de oogen.

- Is dat droomen? Wat wil dat zeggen? Hoor, hij herhaalt het nog eens met hijgende stem:

‘Ja ja, ik geloof wel dat ik er Simson zal vinden. - Ha daar is hij.... met een kanon op den schouder; en zijn voet op die vrouw. - Ha! Goddank!’

‘Vader, palief! zulke droomen!’

‘Ah zoo, was j i j daar lief meisje; ik dacht.... ik droomde... Als Hendrik naar stad gaat dan moet hij de boodschap bij Zoutenheer brengen.... dat ik.... wachten zal.... totdat....’

‘Totdat u weer beter bent; jawel dat is goed beste pa;’ zegt Coba, en in de tranen die ze schreit mengden zich ook tranen van dank en van vreugd.

De grijze generaal drukt Coba's hand, en trekt haar nader tot zich.

‘Niet schreien.... lief klein bleekneusje. Je moeder schreide ook nooit.... - Stil, daar komt Blücher.... Ha ha ha! nu zal hij neerploffen van zijn troon; vervloekte eerzucht! Links voorwaarts in batalje! In galop marsch! Attaqueert.... snelvuur!.... Vuur!’

Met een hevige benauwdheid ontwaakte Van Barneveld weder, en hijgend zegt hij: ‘Ik geloof dat ik weer droomde. - Nee niet weggaan mijn goed lief kind. Niet bang zijn, nee!’

‘Tante! tante!!’ roept Jacoba: ‘O tante help, help!’