• No results found

Een en twintigste hoofdstuk

Op het oogenblik dat men Helmond uit de stootende kar hielp, zweepte een nieuwe stormbui een slagregen door de Briesborger straten, zoodat er nu, in den laten avond, geen levend wezen meer te zien was.

Alleen voor de deur van D e R o m e i n - het Briesborger logement bij

uitnemendheid, en bovendien het toevluchtsoord voor wie naar publieke genoegens verlangde - zag men nog leven en beweging.

Twee groote reiswagens werden er juist ontladen; de laatste koffers of kisten draagt men naar binnen, en de dampende paarden die straks, sterk rillend, het tuig deden kletteren, voeren nu de ledige gele gevaarten door de groote koetshuispoort onder dak.

Helmond is bij het afstappen van de kar tot eenig zelfbewustzijn gekomen. Althans hij beseft de noodzakelijkheid om zich niet langer aan dien vreeselijken slagregen te blijven blootstellen. Dat

huis aan gene zij van de stadspoort is het logement. - Ja; maar niemand zal daar weten wie hij is: ‘want de hagel die hem straks in het aangezicht sloeg heeft hem geheel onkenbaar gemaakt’.

In de groote gelagkamer van het logement was de kastelein met zijn bediende druk bezig, om een aantal gasten te bedienen die zooeven met de groote reiswagens waren aangekomen. De meesten hadden het koud en geeuwden.

‘Nog al plaatsen genomen kastelein?’ vroeg een gezet heer die het erg koud scheen te hebben en daarom zijn lange pelsjas nog aanhield.

‘Dat houdt niet over menheer Baars. Van middag waren er geloof ik vier en twintig; maar, de lijst uit de sociëteitskamer is nog dáar. - Hei Piet, ga jij die lijst eens halen.’ ‘Zóo, vier en twintig!’ zegt de tooneeldirekteur, en bromt iets tusschen de tanden. - ‘Dat heb je van die kleine plaatsen,’ herneemt hij: ‘ze weten niet wat kunst is. Ze motten de poppenkast zien. Gisteren te Zutfen had ik het huis stampend vol!’

‘'t Kan nog bijspijkeren menheer Baars. Morgen worden de meeste plaatsen genomen; en,’ vervolgt de kastelein nu zachtjes:

‘voor het bericht in 't Briesborger weekblaadje is gezorgd. Mijn neef de

schoolmeester heeft er geen inkt aan gespaard. Je nieuwe sujetten heeft ie in de lucht gestoken van belang. 't Zou me niet verwonderen dat er morgen zelfs Romphuizers kwamen. Dat volk is zoo arm dat ze geen lokaal hebben half zoo groot als het mijne. Als het morgen wat beter weer is menheer Baars, dan....’

‘Tenminste 't moet heel wat beter worden dan den eersten keer, anders zie je me niet weerom. Laatst kon ik er zestig gulden bij toeleggen; daar sta je geen kou en ellende voor uit.’

‘Nee zeker niet;’ zegt de kastelein, en dan zachtjes, nadat hij den direkteur op een bericht in een der groote nieuwsbladen heeft gewezen, met een zijdelingsch oogknipje op een man die met een jonge vrouw ginds aan een tafeltje koffie en brood zit te nuttigen: ‘Als d i e bijten wou, hê?’

‘Trotsche kerel!’ bromt de tooneeldirekteur: ‘Ja, als d i e bijten wou!’ - Eensklaps zich omwendend tikt hij den zooeven aangeduiden man op den schouder, en zegt terwijl hij hem terzijde wenkt:

‘Menheer Philippe, 'en woordje alsjeblieft? Pardon mevrouw, éen oogenblik maar!’ Philippe staat op; neemt een stoel; zet dien bij het tafeltje, en, zelf weder plaats nemend, zegt hij: ‘Ga zitten menheer Baars. Voor mijn vrouw heb ik geen geheimen.’

‘Ja maar, ik wou je even alleen spreken; 't is een delicate vraag.’

‘Daar wil ik juist dat mijn vrouw van profiteeren zal. Zulke vragen komen zelden voor.’

‘Je toon menheer Philippe, tegenover je direkteur is doorgaans onvriendelijk. Ik weet niet waaraan ik dat verdien.’

‘Dat verdien je menheer, omdat je mijn vrouw wilt dwingen in een stuk op te treden dat g e m e e n is. Maar, voor een onmogelijk wulpsch individu als Alma in D e G l o r i e d e r B o u l e v a r d s zal ze niet spelen!’

‘Tututu mijn beste jongen....’

‘Ik ben je j o n g e n niet menheer Baars. Ik heet Philippe. Nog eens, mijn vrouw zal er n i e t voor spelen. Neem er juffrouw Lelie voor; ze heeft toch bij uw gezelschap den naam van la Puritaine.’

‘Ik meen menheer Philippe, dat ons contract....’

‘Ons contract zal nageleefd worden,’ valt Philippe in: ‘maar wanneer de direkteur ons onmogelijke rollen geeft, rollen waarin men zich ten aanschouwe van 't publiek, naakt uitkleeden of ophangen moet, dan is de acteur die ze aanneemt immoreel of krankzinnig.’

‘Je overdrijft menheer Philippe. De Alma is een coquette, een....’

‘Mijn vrouw speelt die rol n i e t ! Dit is nu driemaal gezegd; en ik hoop genoeg.’ ‘We zullen zien, we zullen zien menheer! Ik meende dat het een compliment was aan de schoonheid van mevrouw Philippe, dat ik in overeenstemming met den regisseur, haar een rol gaf waar het publiek bepaald plezier in zal hebben.’

‘Dan is het publiek verachtelijk! Wie een actrice toejuicht die zulk een rol speelt, zou ik in 't gezicht willen slaan. 't Is vreemd menheer, dat je als direkteur zoo weinig de roeping van het tooneel begrijpt.’

‘Ja beste jong.... menheer Philippe, - wat zal ik je zeggen: we moeten dubbeltjes slaan. Enfin, we kunnen er wel zoo'n beetje voor zorgen dat je tevreden zult zijn. -Maar, à propos - wat ik zeggen wou, 't was mijn plan om je appointement te verhoogen.’

‘Ei!’

‘Je ziet ik voorkom je, ofschoon je weer in Zutfen hebt gemerkt hoe allemachtig slecht de lui opkomen. Ja menheer, je bent een acteur die aanmoediging verdient. Ik geef je zeshonderd gulden meer. Ja, jawel; maar op éen conditie.’

‘En die is?’

‘Zie, dat had ik nu juist liever onder vier oogen met je behandeld beste jon...’ ‘Philippe, laat m i j dan even....’ zegt de jonge vrouw terwijl ze opstaat.

‘Wil je liever van m i j hooren wat menheer Baars me te vragen heeft? Zooals je wilt Virginie. - Nu, wát is de zaak directeur? Als je zacht spreekt dan zijn we hier onder vier oogen.’

‘Je bent een man van karakter menheer, ja waarachtig, dat heb ik dadelijk gezegd. Zonder karakter is de kunst niemendal, zonder karakter is een talent mij geen knip voor den neus waard.’

‘De zaak menheer Baars?’

‘Welnu de zaak: een man van karakter schuilt niet achter een pseudoniem. Dat doe j i j beste jongen, ja waarachtig, jij schuilt achter een pseudoniem, dat weet je bl... goed. Wil i k je wat zeggen: als je je eigen naam op de affiches laat zetten, dan geef ik je zes - ziedaar, dan geef ik je samen a c h t h o n d e r d gulden meer.’

‘Mijn naam i s Philippe.’

‘Jawel juist, zooals mijn naam Leonard is, maar het B a a r s erbij doet de deur toe. Je naam is H e l m o n d ; ik weet het; ik wist het al lang. Je moet dat geen liegen heeten mijnheer!’

‘Wie zegt je dat ik dat liegen heet? Liegen is laag. Ik verzoek je zoo iets n i e t te herhalen.’

‘Maar éen ding is toch zeker, òf je schaamt je je naam, òf je schaamt je je betrekking menheer Philippe. Het eerste kan niet waar zijn, dat weet ik. U hebt evenals i k , heel wat grootheid in de familie. Maar wat duivel, ik en een ander we komen voor onze namen uit. Ik zeg: B a a r s ! 't Gezelschap van B a a r s en K o g e l , wáarom niet!’

‘Een geslachtsnaam is geen particulier eigendom;’ antwoordt Philippe. ‘Maar men is toch vrij om zijn naam te noemen waar men wil.’

‘Wie zijn naam onteert, schandvlekt een heele familie.’

‘Schandvlekken!’ zegt Baars heftig. En dan weer kalmer: ‘Maar nee, ik wil geen ruzie met je maken. Je hebt je rollen met talent gespeeld; en je vr... mevrouw Philippe, speelt lief, jawel, allerliefst. Maar, als het je dan waarachtig ernst met de kunst is, en je waarlijk helpen wilt om ons tooneel te releveeren menheer, waarom onthou je ons dan je besten steun, je n a a m ! Als de menschen meer en meer namen als Baars en Helmond onder de oogen krijgen - van Kogel wil ik niet spreken, diens heele paremantatie was figurant - ik zeg, d á n zullen ze begrijpen menheer, dat we van éen bloed en nieren zijn. Nu, wát zeg je: achthonderd gulden er nog bij, 't is geen kleintje?’

‘Nee, ik moet je bedanken menheer Baars;’ zegt de jongere Helmond strak voor zich heenziende - want inderdaad, achthonderd gulden méer, 't zou hem instaat stellen om zijn lieve vrouw en zijn kind...

- Maar neen, hij herhaalt op stelligen toon: ‘Ik dank je. I k b e n e n b l i j f P h i l i p p e .’

‘Achthonderd gulden!’ hengelt de direkteur: ‘Watblief, nog een benefiet voor je vrouwtje erbij; een doorloopende vrijkaart voor je heele familie! Watblief, doe ik niet meer dan ik kan?’

Philip Helmond ziet den direkteur eenige oogenblikken stilzwijgend aan. - Een vrijkaart voor zijn heele familie! Ha, kon het anders

of een sarkastische glimlach moest een oogenblik die lippen plooien? - Een vrijkaart voor den generaal Van Barneveld! - Nu is 't genoeg:

‘Ik waardeer je goeden wil menheer Baars, maar ik moet weigeren. Wanneer alleen stukken gespeeld werden zonder s l i j k ; zonder acties en volzinnen die den man en vooral de vrouw verlagen; ja, dan zou ik met een dwaas vooroordeel willen breken, en door het noemen van mijn naam misschien ook anderen uit mijn stand bewegen om ons tooneel te helpen verheffen. Maar nu, n e e !’ - Eensklaps opstaande, gaat hij naar zijn vrouw die, niet ver van de deur bij een kleine tafel staat, en de courant inziet welke er zooeven door den kastelein was neergelegd. - Ofschoon het nieuwsblad aan de schoone Virginie weinig belangstelling inboezemt, zoo las zij toch, op het oogenblik dat Philip haar naderde, met de meeste aandacht.

‘Ei, zoozeer in de politiek verdiept?’ zegt de jongere Helmond. ‘Philip, zie eens hier, zie....’

En hij leest; en een blos overdekt zijn gelaat. Het nlouwsblad bevatte het bericht dat Dr. A. Helmond genoemd werd als candidaat voor de vaceerende betrekking van hoogleeraar in de medische faculteit te L...

‘Hij! hij!!’ zegt Philip. En dan: ‘Ha, dat ontbrak er nog aan!’

Eensklaps bemerkend dat de direkteur hem terzij is gekomen, herneemt hij, terwijl hij op het bericht wijst en hem streng in de oogen ziet:

‘Ha! was het daarom!’ En de direkteur zeer kalm:

‘Ja, welzeker; dat was tenminste een reden te meer. Dat zou waarschijnlijk wat trekken, de b r o e r v a n d e n p r o f e s s o r ! Zeg, wat dunkt je, zullen we er duizend van maken? Duizend meer, duizend blanke guldens boven het tegenwoordige appointement; twee benefieten en drie plaatsen vrij voor menheer den professor....?’

‘Zwijg, geen woord meer hierover!’ zegt Philip met smadenden lach: ‘Ik veracht mijn familie; maar ik wil niet dat ze r e d e n zal hebben om het m i j te doen. Ik mag haar naam niet blootstellen aan de kans om in éen adem met: D e G l o r i e d e r B o u l e v a r d s te worden genoemd.’

‘Des te beter,’ zegt Baars: ‘als je familie zoo verachtelijk is, welnu dan traiter je ze 't meest met rondeman voor je naam uit te komen.

Baars vergeet dat hij door het geven van dezen raad, wat al te veel laat

doorschemeren dat hij met het aanbieden van de vrijkaarten, den schijn heeft willen aannemen, alsof hij werkelijk meende dat Helmond's familie er zich niet in 't minst aan ergeren zou wanneer hij onder zijn waren naam ging optreden.

Helmond beschouwt den direkteur met een bliksemend oog:

‘Ik veracht mijn familie, ja! maar wien men veracht dien t r a i t e r t men niet; men draait hem den rug toe. Bah!’ - Philip heeft de daad bij het woord gevoegd, en zijn vrouw bij de hand vattend wil hij met haar zijn plaats gaan hernemen.

Wie is dat? Wie staart hem op eenigen afstand van de halfgeopende deur, uit het vrij donkere voorhuis zoo onbeweeglijk aan? Is dat.... August? - Neen, dat moet verbeelding zijn; natuurlijk; dat is....

‘Philip! ben jij 'et?’ klinkt het fluisterend op bijna angstigen toon.

De jongere Helmond twijfelt niet meer. De hand van Virginie beeft in de zijne. Ook z i j heeft gezien, en de stem van Philip's broeder herkend. Ja, ze weet het nu zeker; daar staat de man wiens naam men zooeven in het nieuwsblad vermeld vond, en die voor haar man een vervloeking is geworden. Daar staat hij de broeder, van wien Philip, sinds dien morgen in de Tuinstraat, rechtstreeks niets meer vernam; maar die - zooals men verhaalde - in afwachting van mijnheer Van Barneveld's dood, zijn praktijk verwaarloost en de ergerlijkste schulden maakt, alleen ter wille van een ijdele vrouw waaraan hij zich ter kwader ure verbond.

- Ja, hij was het wel. Ook Philip is er zeker van. - Een doodelijk wit overdekt zijn gelaat. Maar, nog eer dokter Helmond nu de deur kon bereiken, heeft de jongere broeder haar dichtgedaan, en keert hij haastig met zijn vrouw naar het straks verlaten tafeltje terug.

De oudere Helmond - uit den fel gezweepten regen en den droevig donkeren October-avond onder een welbekend dak en in ‘veiligheid’ gebracht, mocht bij het staren naar dat bekende gelaat de angstige vizioenen die hem gedurig voor den geest spookten voor een oogenblik vergeten.

- Dat was Philip, de redder van zijn leven toen ze nog knapen waren; dat was de vurige Philip met zijn snel bruisend bloed; maar ook de trouwe, wiens woord een onverbrekelijk zegel was. Daar stond hij, hand aan hand met de schoone vrouw die hem op dien morgen zoo roerend heeft gezegd: ‘Ons kindje slaapt!’

- Stil, stil dan, het kindje slaapt; heeft dokter Helmond onwillekeurig

g e f l u i s t e r d , waarna hij - om zich te vergewissen dat hij zich niet bedroog - den geliefden broeder bij zijn naam riep.

- Maar neen, hij kon het niet zijn. Zie, de deur deed hij dicht. - Als het Philip was, dan...

‘Wilt u logeeren menheer?’ zegt Piet die voor den patroon de komedielijst uit de sociëteit heeft gehaald, en weer in de gang kwam.

‘Ja, logeeren. Een kamer achteraf waar niemand komt.’ ‘'t Is ook niet vooraan wat er open is menheer. Veel

commis-voyageurs met 't najaar, en de troep van Baars en Kogel. Ga binnen menheer.’ Piet strekt de hand naar den deurknop uit, maar voelt zich den arm weerhouden. - Neen, die heer wilde liefst niet binnengaan. 't Was daar zoo vol, maar er was toch iemand dien hij spreken moest, in 't geheim; een bleek blond heer - nog jong.

‘Philippe....?’

‘Ja ja, Philip; ja juist,’ zegt Helmond met schitterende oogen: ‘maar zeg hem dat ik hem z e e r i n 't g e h e i m moet spreken. Hij mag er niemand iets van zeggen. Niemand verstaje...’

De schenker beschouwt den gast een oogenblik met meer opmerkzaamheid, en valt dan uit:

‘Sakkerloot, neem me niet kwalijk menheer, heb ik 't plezier dokter Helmond uit Romphuizen te zien? Ik kende u warempel zoo gauw niet.’

Helmond is op het oogenblik dat Piet hem zoo aanzag en zijn naam noemde, angstig een schrede achteruitgegaan... O God! als men hem herkende. Maar hoor, hoor, Goddank!

- Piet zou hem niet verklappen. Piet begreep er alles van. - Jawel, als dokter hier logeeren wil zonder dat iemand - behalve die éen, jawel, begrepen - er iets van merkte, dan zou h i j hem wel helpen. Achter de komediezaal, bij 't koetshuis, daar was nog een net kamertje:

‘Kom maar mee dokter,’ vervolgt de schenker: ‘ik vat de reden van uw komst wel. - 't Is menheer z'n eigen broer niewaar? Compris! - De patroon en Baars zijn op éen hand; natuurlijk! Maar ik kan me begrijpen dat 'et schandaal-maken is. - Ja ik zal wel zorgen dat u hem ongezien te spreken krijgt; laat dat maar aan Piet uit D e R o m e i n over.’

‘Zoo, zul jij zorgen dat niemand, n i e m a n d me ziet?’ zegt Helmond; en, gedurig rechts en links turend, volgt hij den schenker die met een blaker vooruitgaat, door een zeer lange zijgang, en eindelijk, na een plaatsje te zijn overgegaan, en nogmaals een smal gangetje te hebben doorloopen, in een kleine doch nette kamer.

't Was gelukkig voor den armen dokter dat de kleinsteedsche hôtelbediende de zaken, zooals hij dat noemde, ‘altijd zoo juist in hun verband beschouwde’. Piet had het aanstonds begrepen - heelemaal! Dokter Helmond uit Romphuizen heeft gehoord dat zijn broer - die eigenlijk een gemeen sujet is en z'n zelvers bij Baars en Kogel verengageerd heeft - morgen hier zal meespelen. Jawel, en nu komt hij hem uit naam van de heele familie bewegen om z'n eigen toch niet te vergooien. Welzeker, de dokter zal slagen, als ie bij z'n broer maar over de brug komt; en, Baars zal woedend zijn; maar dat kan Piet niet schelen. Piet heeft er eigenlijk een hekel aan dat zijn patroon den troep van Baars en Kogel in D e R o m e i n neemt. 't Was al van 't minste soort; en toch, al die

spullen 't gaf een behei en geherrie, waardoor 'en mensch altijd uit zijn gewonen doen raakt.

- Enfin, geen haan zal er naar kraaien dat de dokter van Romphuizen, met zulk een doel hier is. Piet moet den direkteur geen kans laten om dien Philippe door een hooger bod te winnen. Niemand zal tusschen beiden komen, en als morgen die voorstelling fout loopt - omdat Philippe en z'n vrouw niet meespelen - dán, dan lacht Piet in z'n vuistje, want de troep zal dan zeker hier voor het laatst geweest zijn. -Spoed nu, men wacht op de lijst. Maar stil, eerst met een lucifer de kleine kachel aangestoken waarin reeds wat spaanders met een vuurmaker op de bezielende vonk hebben gewacht. Dokter scheen het zeer koud te hebben; zijn kleeren waren erg nat. De dokter was afgevallen; althans voordeelig zag hij er niet uit. - Of dokter Helmond ook iets gebruiken zou... een glas warmen grog!?

‘Ja ja, dat is goed; maar, noem mijn naam niet; men zal toch hiernaast niet kunnen hooren....?’

‘Volstrekt niet dokter; geen de minste nood. Als dokter 't verkiest dan kan hij vertrekken zoo laat en zoo vroeg als hij wil, door 't achterdeurtje naast de concert-en komediezaal. Dit is het zoogconcert-enaamde cachet-kamertje dokter, 't ligt heel apart.’ Eenige oogenblikken later is Piet in de algemeene logementkamer teruggekeerd, en heeft al spoedig den heer Philippe in 't oor gefluisterd, dat er iemand was die hem noodzakelijk spreken moest; maar in 't geheim; heel dood in 't geheim.

‘Ik ben niet te spreken;’ heeft Philippe geantwoord. Piet moest hem toen de duimschroeven aanzetten:

‘'t Is uw eigen broeder menheer; dokter Helmond uit Romphuizen.’ ‘Wie zegt jou dat ik anders heet dan er op 't affiche staat?’

‘Nou!’ zegt Piet, met een zeer vrijmoedigen zijdelingschen ruk van het hoofd, en laat er zachtjes op volgen: ‘Als u z'n eigen broer niet waart, dan zou die goeje dokter zeker niet door zoo'n heidensch weer heelemaal uit Romphuizen komen om u te spreken. Hij heeft iets heel gewichtigs menheer Philippe, en’.... met een knipoogje: ‘geld als water.’

De jongere Helmond ziet den schenker aan alsof hij hem door den grond wilde boren! Die vent is hem geen antwoord waard:

‘Geef papier en inkt!’ zegt hij gebiedend. Piet zet groote oogen.

‘En inkt...? Asjeblief menheer.’ Helmond schrijft:

‘Men moest niet vergeten dat Philip Helmond gewoon is zijn woord te houden. Hij houdt het aan een tooneeldirekteur zoowel als aan de vrouw zijner keuze.