• No results found

Komieken die vanuit een marginale positie spreken, oftewel vrijwel elke positie anders dan die van heteroseksuele blanke man, maken vaak gebruik van zelfspot. Het valt Joanne Gilbert op dat er vaak te kortzichtig wordt gekeken naar de feministische implicaties van zelfspot door vrouwen in comedy.120

115 Hutcheon, A Theory of Parody, Ibid.75.

116 Butler, “Bodily Inscriptions, Performative Subversions.” 117 Ibid. (eBook, zonder paginanummers)

118 Butler, “Conclusion: From Parody to Politics.” (eBook, zonder paginanummers)

119 Een voorbeeld van hoe vrouwen ook vrouwelijk gedrag subversief kunnen parodiëren is van Shugart,

“Parody as Subversive Performace: Denaturalizing Gender and Reconstituting Desire in Ellen.”

31

Critici tonen weinig waardering voor de ‘eerste komische vrouwen’ die zelfspot gebruikten in plaats van commentaar te leveren op de condities die ervoor zorgden dat zij zich zo moesten presenteren om succesvol te worden in hun carrière. Gilbert benadrukt dat juist in het geval van zelfspot het idee dat een grap niet serieus moet worden genomen de subversieve werking van humor positief beïnvloedt. Zelfspot komt voort uit de marginale positie van degene op het podium:

Zelfspot is eerder overdreven gedienstig dan agressief; het erkent de mening van de dominante cultuur – het lijkt zelfs alsof deze wordt bevestigd – en staat de spreker of schrijver toe om mee te doen in het humoristische proces zonder de meerderheid van zich te vervreemden.121

Een comédienne levert dus op subtiele wijze juist commentaar door de dominante cultuur, die ervoor verantwoordelijk is dat ze facelifts en diëten nodig heeft, op komische wijze te behandelen. De zelfspottende comédiennes waren evengoed feministisch bezig als de boze kritische comédiennes, die bijvoorbeeld ook vrouwelijke schoonheidsidealen erkennen, maar daar bewust niet aan mee doen.122

Volgens Gilbert is het enige verschil tussen enerzijds feministisch aangeduide en anderzijds voor zelfspot gezwichte comédiennes gerichte woede ten opzichte van het object van de grap. De moeilijkheid zit volgens Gilbert in het verschil tussen het slachtoffer van de grap en het bespotte aspect. Een directe aanval is duidelijk. Daarin zijn slachtoffer en het bespotte hetzelfde. Bij zelfspot is het slachtoffer van de grap de comédienne, maar het bespotte aspect de culturele normen van de maatschappij. Zo hanteert deze vorm van humor een geavanceerde vorm van sociale kritiek, die subtieler is dan de directe aanval.123 Veel zelfspot is als zodanig een vorm van ironie: iemand zegt wat

hij niet bedoelt, met de bedoeling iets anders te zeggen of te laten zien.

Ironie is een door cabaretières veelgebruikt middel voor het creëren van een humoristische context. Het is een ongrijpbaar begrip, dat wat iemand zegt een kritisch en dubbelzinnig randje geeft. Linda Hutcheon onderscheidt in Irony’s edge de verschillende functies van ironie in alledaags gebruik als een communicatief proces.124 Hieruit komt de gecompliceerde werking van ironie duidelijk naar voren. Het

is in meerdere opzichten tweeledig: ironie kan vrijwel altijd zowel positief als negatief geïnterpreteerd worden. Daarnaast is iemand door het gebruik van ironie in staat om tweeslachtige antwoorden te geven; ironie heeft een transideologische natuur en biedt uitkomst bij kwesties waarin een expliciet oordeel onwenselijk is. Zo zit er altijd een kritisch randje aan elk gebruik van ironie. Ze noemt hierbij

121 Ibid., 319.

122 Vrije invulling van voorbeelden gegeven door Gilbert: ‘Kijk, hoe dik ik ben, erg hè! Maar ik snap niet hoe

dunne mensen het doen!’ tegenover ‘Ik ben dik, nou en! Dunne mensen sporen niet!’. In Nederland zie je een vergelijkbare tweedeling en kritiek ook tijdens de opkomst van Kaandorp (zelfspot) en Van Dongen (woede) in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw.

123 Ibid., 317–330.

32 de interpretatie van de luisteraar doorslaggevend voor het effect van ironie. Hoe groter de affectiviteit van ironie, hoe sterker de kritiek is die eruit naar voren komt. Laag op de affectieve schaal staat ludiek/trivialiserend gebruik van ironie, zelfspot en subversieve ironie staan ongeveer in het midden, en bovenin staan satirische en aanvallende ironie. Net als in eerder besproken vormen van humor, is een gemeenschappelijke achtergrond een belangrijke voorwaarde voor het ontstaan en begrijpen van ironie. Bij Hutcheon ligt de nadruk op gesproken ironie, maar ironie komt ook in performances voor. Ironisch gebruik van bijvoorbeeld typetjes of stereotypische gedragingen levert vergelijkbare problematiek op; wanneer Martie Verdenius een grappige indruk geeft van hypocrisie in een liefdadigheidsinstelling is dit op zichzelf niet erg ironisch. Als vrouwen zich uitdossen als liefdadigheidsdames, maar met hun intonatie, woordkeus en podiumpresentatie duidelijk maken dat ze de standpunten van de types die ze neerzetten niet zelf delen, wordt de performance ironisch.125 Er

ontstaat een transideologische effect: argumenten worden aangedragen en tegelijkertijd verworpen. Hoe groter de affectieve lading van ironie, hoe duidelijker de kritiek. Dit kan in dit geval voor ‘vieze zwervers’ een inclusionair effect hebben, aangezien eindelijk iemand de zaak vanuit hun perspectief lijkt te bekijken, maar het kan ook neerbuigend overkomen tegenover liefdadigheidsinstellingen. In sommige gevallen zal de subtiliteit van de kritiek de toeschouwer ontgaan en blijven originele standpunten gehandhaafd.

Bij het analyseren van humor moet dus rekening worden gehouden met de verschillen tussen wat iemand zegt, bedoelt en impliceert. Er zijn bewuste en onbewuste processen gaande bij de totstandkoming van humor. In de analyse van fragmenten uit cabaretvoorstellingen door vrouwen wordt deze bewuste en onbewuste werking toegepast op de verhoudingen van (blanke westerse) vrouwen ten opzichte van mannen. De zwarte man en de moslimman worden achtereenvolgens behandeld als mannen die een minderheidspositie hebben ten opzichte van de westerse vrouw. In het derde deel worden rolpatronen tussen mannen en vrouwen vanuit een westers perspectief behandeld.

125 Een voorbeeld van de gecompliceerde werking van de ironische podiumpersoonlijkheid is van Sarah

Silverman, geanalyseerd door: Lowrey, Renegar en Goehring, “‘When God Gives You AIDS... Make Lemon- AIDS’: Ironic Persona and Perspective by Incongruity in Sarah Silverman’s Jesus Is Magic.”

33