• No results found

zei dominee tegen de beide andere intellectuelen

‘'t Loopt zo'n vaart niet,’ suste meester Bouma. ‘Onbekwaam wordt er geeneen.

Ze mogen wat brooddronken doen - en dat zal vanavond nog wel erger worden - van

werkelijke dronkenschap is geen sprake. Ze kennen hun maat hier op het dorp.’

Het duurde ook niet lang, of alles werd weggedragen naar de keuken. De tafels

werden gedekt, de gasten gingen, onder aanvoering van Sijp en Lee naar het land

achter het huis en de grote boerenschuur. Ieder wist, dat bij de Keizers alles wat de

boerderij betrof piekfijn in orde was. De vader en de zoon glommen, toen ze de

loftrompet over hun ‘gedoente’ hoorden steken: Sijp, omdat hij het bedrijf groot had

gemaakt en Lee als de nieuwe eigenaar van het hele spul.

Heftige gesprekken gingen er op over de waarde van kunstmest en stalmest, over

de vraag, of je kalveren groot moest brengen met ‘murwe lijnkoeken’ of met ‘peeën’,

zodra ze dit kunstmatige voedsel konden verwerken, over de prijs van de lammeren

in Purmerend of Leiden, over de inrichting van de markt aan Den Burg, kortom over

alles, wat de boeren interesseerde en waarover ze dùs verschil van mening hadden.

En zelfs tussen Sijp en Lee barstte een discussie uit: Lee wilde steeds meer machines

in het bedrijf invoeren, Sijp, gehecht aan het oude, streed voor behoud van het

handwerk. Was 't te verwonderen, dat de jonge, vooruitstrevende boeren Lee bijvielen

en de oude, conservatief door traditie, Sijp?

De vissers luisterden in den beginne aandachtig toe. Maar steeds meer lieten ze

de boeren ‘zwamme’, vormden een aparte groep en

voerden, rustiger, hun eigen gesprek. Hun horizon was breder, het aantal problemen

uit hun leven veel kleiner. 't Was alweer duidelijk: boeren en vissers vormden twee

afzonderlijke categorieën.

‘'t Zel jullie meike nag niet meefoale om altoos tussen de boere te leve,’ zei Jaap

Burger tegen Visman, die naast hem kwam lopen. ‘Och, dat went wel,’ meende die.

‘Nee,’ zei Jaap, ‘dat went nooit. As je altoos tussen de visserleu insete het, dan

kom je nooit as glieke in de boerewereld. Se kieke je toch een beetje mit de nek an,

al doen ze in je gezicht nag zoo lief. En 't duurt een heele tied, foor je begriept, wat

er op zoo'n boerderee te doen is.’

‘Maar Annie is een een handige duvel,’ zo mengde de oude Vonk zich in 't gesprek,

‘en ze het nag alleres holpe bee Herman en bee Dirk Illeman en deerdeur weet ze

nagal wat fan 't boerewerk of. 't Komt wel foor mekaar.’

Hij was trots op z'n ‘meike’, dat 't zover had gebracht.

*

*

*

Ze deden het avondmaal weer alle eer aan. Alle broodsoorten, die de bakkers op

Texel kunnen bakken, waren aanwezig: fijne, witte kaderren, ronde krentenbroodjes,

deuvekaters met dikke rozijnen, kruudboaltjes, al was 't nog lang geen Sinterklaas,

Jantjes van Gaayen, tulbanden en taarten. En tussen de broodschalen prijkten de

zoetemelkse en de komijnekaas, in dikke plakken gesneden worst en ham, gelei van

allerlei soort. En weer gingen de koffiepotten rond om het kauwen en slikken te

ondersteunen.

't Kostte Aai moeite, deze maaltijd opnieuw eer aan te doen. En Soutje, die er de

hele middag bijgezeten had met een vuurrood gezichtje, lustte helemaal niets meer.

Ze was maar een eenvoudig kind, niet gewoon aan een overdadig maal. En ook de

verlegenheid zat haar dwars. Eigenlijk voelde ze zich, ondanks de glorie, die haar

was overkomen, erg ongelukkig. Ze was te jong om deel te

nemen aan de gesprekken en Aai was tegen haar stroef als altijd. Ook hij zat er voor

spek en bonen bij, maar zo nu en dan richtte z'n grootvader, die vlak naast hem zat,

het woord tot hem en dan voerden ze een fluisterend gesprek. En dan was Soutje

moederziel alleen, een eenzaam en verloren kind in dit luidruchtige gezelschap. 't

Werd wat beter, toen de maaltijd geëindigd was, de petroleumlampen werden

aangestoken en de gordijnen dichtgetrokken. Want toen begon 't eigenlijke ‘feest’.

Klaas Duunker, ‘de Kluut’, zoals ze aan Oosterend zeiden, nam de leiding. Hij

deelde pakjes uit, die met veel gelach werden opengemaakt. Ieder vond er een papieren

muts in en een mirleton. En in een minimum van tijd was de kamer veranderd in een

heksen-brouwketel. Aai gnuifde: 't was een idiote vertoning, al die brede

koppen van vissers en boeren bedekt met een zot, gekleurd kapje en ieder op z'n

eigen houtje toeterend op 't houten instrument met de trillende vliesjes. Liedjes,

‘geschikt voor bruiloften en partijen’, gingen van hand tot hand, stuntelige rijmen

vol verheven woorden en zonder veel zin. Maar de wijzen waren bekend, ‘de Kluut’

haalde z'n harmonica voor de dag en hij begeleidde de melodie. Hij was een meester

in de kunst van het harmonicaspel; de aria's werden doorvlochten met snelle loopjes

en onverwachte accoorden, zijn instrument jubelde en snikte in overeenstemming

met de woorden van het lied. En na ieder couplet gaf hij een tussenspel, dat een

wonder was van virtuositeit. Hij had dat alles geleerd aan boord van de 88, z'n eigen

schuit. Iedere minuut, die God hem gunde, had hij daar geoefend, alle gedachten en

gevoelens die in hem oprezen, hadden dan hun vorm gekregen en nu zong hij op z'n

harmonica alles uit wat hij toen had gedroomd, gehoopt en geklaagd. Al heel gauw

begonnen hem de gedrukte liedjes te vervelen. Hij zei tegen Sijp: ‘Die rommel had

je wel an de vaste wal late kenne; we hewwe hier wel wat beters.’

En de harmonica zette de oude liedjes in, die boeren èn vissers kenden van huis