• No results found

En toen Aai 't krijt neerlei, nam de meester 't over en in de linkerbenedenhoek schreef hij met mooie krulletters: Aai Visman

‘Zo moet het,’ zei hij tegen de klas, ‘de naam van de schilder behoort er bij.’

Om vier uur bleven de jongens uit de zesde en de vijfde klas wachten bij ‘'t houten

peerd’. Vlak daarbij woonde Biem Visser, die ‘'t ouwe kleed’ had beloofd ‘om te

slepe foor de Meierblis’. 't Duurde ook maar een ogenblik of hij kwam met 't karpet

voor de dag. Wel hadden ze bij Biem thuis een nieuw nodig gehad: 't zat vol scheuren

en de rafels hingen er bij neer. Maar 't was voor 't doel uitstekend geschikt. Ze joelden

allemaal door elkaar. Maar

boven alles uit klonk de schelle stem van Jan de Reiziger: ‘De fijne benne nag niet

begonne: geef 'm de jeksie.’ 't Sprak vanzelf, dat hij langs de deuren zou vragen. En

aan de andere kant Biem Visser. De rest nam 't kleed bij de randen vast; ze liepen

terug naar ‘'t Schoolstek’ en daar begonnen ze te zingen:

Hooi, hooi! Hei je gien strooi, Hei je gien ouwe mande

Dan zelle we de meierblis brande. Hekke en stekke en jodepale, As je niks geeft dan zelle we je hale, Boer laat je hekke en stekke maar staan Dan zelle we z'an ende en brokke slaan.

Mooi was de wijs niet; een eentonige zangdeun. Maar al eeuwen lang was er in April

langs de deuren geleurd om brandstof voor 't Meivuur op 30 April. En de melodie

was even oud en bekend als de woorden, waarbij niemand meer iets dacht. Wie

piekerde erover, wat ‘jodepale’ waren en wat was 't fijne verschil tussen ‘hekke’ en

‘stekke’? Geen jongen bekommerde er zich om, maar ze zongen geestdriftig. En aan

weerskanten van de straat smeten Jan de Reiziger en Biem Visser de deuren van de

huisjes open en ze gluurden de gangetjes in: ‘Wie het er nag wat foor de Meierblis?’

't Begon goed: bij Gerrit Plaatsman kregen ze oud vloerzeil en een oud matje, Jannie

van Meester Daalder kwam met een stapel ouwe kranten en papieren aandragen en

Meester Bouma had een paar takkebossen uit zijn tuin achter de school. Ze waren

nog niet half weg de buurt toen het kleed vol was en nog verder dreigde te scheuren.

‘Weer moete we 't na toebrenge?’ vroeg Aai.

‘Na een plaas, weer de fijne d'r niet bee komme kenne,’ jubelde Jan de Reiziger.

Japie van ‘de Pieterman’ bracht uitkomst.

‘Wee hewwe twie mishokke,’ zei hij, ‘en mien moeder gebruukt er maar ien. 't

Are is hillegaar leeg. Ik zel frage, of 't deer in mag. Gien mens ken deer beekomme

en 't ken nag op slot ok.’

Japie ging naar huis. En 't antwoord was gunstig: 't mòcht, ‘as ze maar achterom

ginge, 't hekkie deur en 't poadje langs en as ze maar niet mit d'r smeerige biene op

de skoone streetjes kneterde.’ Aldus geschiedde. 't Mesthok, waar gewoonlijk alle

huisafval werd bewaard omdat er geen ophaaldienst bestond, was ruim genoeg voor

een enorme hoeveelheid brandstof; ze bleven angstvallig op ‘'t poadje’ en ‘kneterden’

helemaal niet.

Toen ze alles kwijt waren, vervolgden ze hun tocht. Er was niets te bespeuren van

vijandschap tussen boeren en vissers: alle jongens uit de hoogste klassen deden mee:

concurrenten en dus vijanden waren nu alleen maar de fijnen. En 't kwam er op aan,

die vóór

te wezen. 's Sprak vanzelf, dat je bij de echte fijne vissers en boeren niet hoefde te

proberen, die zeiden toch, dat ze niets hadden - ieder begreep, dat ze hun rommel

bewaarden voor de kinderen van de school met de bijbel. Maar er waren onder de

Oosterenders ook twijfelaars en onverschilligen. En die gaven aan wie het eerst

aanklopte. Daarom werkten de jongens als ploegpaarden. Op voorstel van Jan de

Reiziger gingen ze nu eerst de gevaarlijke adressen afwerken. De Kneppelbuurt en

't Skoolstegie konden wachten: dat was een vaste burcht voor de groven. En 't succes

bleef groot. Ze sleepten in de wacht wat ze maar machtig konden worden en op

Maandagavond was 't mesthok al meer dan half vol. Opa Vonk, die ook al in teer en

blackvernis handelde, gaf een grote teerton, waar nog heel wat specie in zat. Die zou

branden als een lier.

Toen Aai 's avonds naar huis ging, voelde hij zich gelukkig. De dag was goed:

een bende rommel en uiterst veilig opgeborgen. Wie zou het wagen, bij de Pieterman

in de tuin te komen? En... 't mesthok was immers op slot.

Maar zijn tevreden stemming verdween, toen hij Jaap Bremer ontmoette, die óók

naar huis ging. Ze hadden nièt samengewerkt vandaag, ze dienden verschillende en

elkaar vijandige belangen en er was een zekere vervreemding, die hen zelf

verwonderde; Aai nog meer dan Jaap. Want... scheiding van Jaap betekende scheiding

van Jannie.

10