• No results found

Ik zeg de dos, en naar ik vermoed haar inbreng, worden door man en vrouw gezamenlijk bezeten,

In document HOOFDZAKEN UIT HET (pagina 47-54)

1) B.v. de Leges Barbarorum, letterlijk vertaald : de wetten der Barbaren. , . „ . , „ .

De Romeinen noemden Barban alle met-Romeinen. Leges waren hoofdzakelijk in geschrift gebrachte gewoonten.

De dos niet

omdat ik deze eerste zeer beperkte huwelijksge-meenschap houd voor een gezamenderhandsche. 1) .

Dat de dos, waarvan boven sprake is, niet het eigendom van de vrouw alleen was, blijkt wel hier-uit, dat zij, als zij geen kinderen had, slechts een deel daarvan behield; waren er wel kinderen uit haren echt geboren, dan- was zij verplicht de dos voor hen te bewaren. Ter argumenteering, dat de medeëigendom van man en vrouw een gezamen-derhandsche is, beroept men zich o.m. op de vol-gende feiten n.1. dat meestal bij beërfd huwelijk de langstlevende in het bezit en het genot van de geheele dos blijft en verder, dat bij vervreemding gezamenlijk optreden van de echtgenooten noodig was.

Men spreekt van beërfd of onbeërfd huwelijk naar gelang er wel dan geen kinderen uit het huwelijk geboren waren.

In sommige streken vond men ook een z.g. geza-menderhandsche gezinsgemeenschap, waarbij het vermogen aan het geheele gezin behoorde en niet aan een der ouders alleen. Bij vervreemding van eenig goed uit die gemeenschap, traden alle leden van het gezin gezamenlijk op.

Het uittreden van de dochter bij huwelijk uit het gezin, waarvan zij deel uitmaakte en het verlies van erfrecht in de goederen van hare bloedverwan-ten, dat het gevolg daarvan was, werd eigenaardig aangeduid met de uitdrukking uitboedelen.

Een meerderjarige zoon, die uit de gezamender-handsche gemeenschap trad, verloor zijn erfrecht niet.

Bij overlijden van een der echtgenooten bleef de de langstlevende in het bezit van den boedel, dus ook van de dos. Verschillend nu is de regeling naarmate de langstlevende àl dan niét hertrouwt.

t

1) Bijdragen 2e bundel pag. 46.

45

Het bestek van dit werkje laat niet toe daarover uit te weiden.

verandering In dezen toestand kwam later eene groote

ver-den tj "s t a n d andering, welke verband hield met het gewichtige beginsel, dat ook vrouwen onroerende goederen konden erven. Volgens verschillende leges Barba-rorum toch erfde de vrouw niet van de onroerende goederen van hare familie.

Worgengave. Behalve de dos vinden wij in de oudere rechts-bronnen melding gemaakt van eene andere beschik-king van den man ten behoeve van de vrouw. Het is de morgengave, een geschenk door den man aan de vrouw ter hand gesteld in den morgen na den eersten huwelijksnacht. Fockema Andreae zegt hiervan: 1) .

„Waartoe zij heeft gestrekt, is betwist. Dat zij

„een gerechtelijke functie moet hebben, is duide-lijk. Ware het slechts te doen geweest om de

„vrouw te bevoordeelen, eene kleine verhooging

„van de dos zou voor de hand hebben gelegen".

„Zooals wij zagen, was vermoedelijk de juridi-s c h e beteekenijuridi-s van de dojuridi-s deze, dat zij haar,

„die met den man in geslachtsgemeenschap

leef-„de, stempelde tot zijn echte vrouw. Maar

„opdat zij dit werd, moest de geslachtsgemeen-s c h a p hebben plaatgeslachtsgemeen-s gehad. En juigeslachtsgemeen-st ter erken-n i erken-n g , dat dit het geval was, gaf de maerken-n 's mor-g e n s na den huwelijksnacht aan zijne vrouw

„een klein geschenk".

§ 4. Over de huwelijksche voorwaarden kan slechts vorm weinig worden medegedeeld. De vorm, waarin huwelfjLche d e z e overeenkomsten werden gekleed, was zeer voorwaarden, verschillend. De eenvoudigste is wel die, waarbij alle bedingen, bij de voltrekking van het huwelijk, in tegenwoordigheid van getuigen werden ge-maakt, door wier verklaring, indien eenig verschil mocht ontstaan, de bedingen konden worden bewe-zen. Ook trof men het voorschrift aan, dat het

1) Bijdragen bundel 2 pag. 52.

§ 5 . Huwe-lijksontbinding.

Gronden tot eenzijdige verbreking

van het huwelijk

door den man.

contract binnen het jaar in schrift moest worden gebracht, terwille van het bewijs.

In sommige steden werd voor het bestaan zelf der huwelijksche voorwaarden het verlijden daar-van geëischt bij openbare akte, hetzij voor schepe-nen of voor een notaris en getuigen.

Ontbinding van het huwelijk.

Wij hebben gezien, hoe het huwelijk tot stand kwam: een tweezijdige wilsverklaring, alzoo een overeenkomst.

Een gevolg van de opvatting, dat het huwelijk als een contract moet worden beschouwd, zou zijn, dat partijen die overeenkomst zouden kunnen regelen als elke andere. Dit is echter niet het geval. Het stond aan de aanstaande echtgenooten de vermogensrechtelijke verhouding zelf te rege-len: de persoonlijke en familie-verhouding echter werd door het recht vastgesteld. Dit komt dan ook duidelijk uit in de wijze, waarop het huwelijk te niet gaat. Hoewel als overeenkomst beschouwd, kon het niet door onderlinge afspraak en toestem-ming worden opgeheven.

Groot was ook hier de invloed van de Kerk, die beperkingen bracht in de feiten, die aan partijen aanleiding gaven het huwelijk te niet te doen.

In het Germaansche recht kon het door onder-linge toestemming worden ontbonden, doch boven-dien had de man het recht tot eenzijdige verbre-king door zijn vrouw te verstoeten. Op bepaalde

gronden had hij dit recht, b.v. ingeval van on-vruchtbaarheid van de vrouw of wel ingeval door haar gepleegde echtbreuk, of aanslag op het leven van den man e.m.a.

Verstootte de man zijn vrouw, zonder daartoe een rechtmatigen grond te hebben, dan was hij strafbaar.

Eveneens was een grond tot verbreking van den

47

huwelijksband de zoogenaamde rechteloosheid, d.i.

wanneer men, wegens het plegen van zware mis-drijven uit de volksgemeenschap was gebannen.

De vrouw daarentegen kon niet eenzijdig het huwelijk verbreken. Onder den invloed van het Romeinsche recht echter werd haar, in sommige zeer ernstige gevallen, de bevoegdheid daartoe gegeven. , , *_,_ ^

Zooals gezegd was de Kerk gekant tegen ver-breking van het huwelijk bij onderlinge overeen-komst van partijen en gesteund door de wereldlijke overheid wist zij in de praktijk het beginsel van ontbindbaarheid van het huwelijk door te voeren.

Nog op een andere wijze werd het beginsel van ontbindbaarheid van het huwelijk beperkt en te-vens verzacht, n.1. door de scheiding van tafel en

bed toe te laten, welke ten doel had enkel de uiter-lijke levensgemeenschap op te heffen, terwijl het huwelijk zelf onaangetast bleef. De Groot zegt daarvan:

„alle andere willige ofte rechtelicke

scheidin-„ghe können den. echtband nochte den rechten

„daer uit ontstaende niet verbreecken".

Op weike wijre Scheiding van tafel en bed geschiedde bij recht-piaafi'had. terlijke uitspraak. De gronden om tot scheiding

te geraken, waren naar het kerkelijk recht: echt-breuk, ernstige mislmndeling en kwaadwillige verlating. Andere gronden werden ter bcoordee-ling aan den rechter overgelaten. Door kwaadwil-lige verlating als grond van echtscheiding aan te nemen, werd het mogelijk het huwelijk met onder-ling goedvinden te ontbinden. Slechts op eene wijze werd het huwelijk van rechtswege ontbon-den, n.1. door den dood van een der echtgenooten ; in alle andere gevallen was rechterlijke tusschen-komst vereischt.

De boven uit de Inleiding aangehaalde woorden („alle andere willige enz.") zouden allicht tot de

Dat recht had de vrouw niet.

Beginsel van

ontbindbaar-heid van het huwelijk.

Scheiding van tafel en bed.

gevolgtrekking leiden, als zou volgens de Groot echtscheiding met onderling goedvinden geoorloofd zijn. Dit is niet zoo. Steeds was rechterlijke tus-schenkomst vereischt, doch de uitspraak kon gege-ven worden of met goedvinden van beide partijen of tegen den wil van de eene partij, op grond van de vordering der andere.

5. De Ouderlijke Macht.

Onbestorven kinderen.

Aan wie d e ouderlijke

macht toekwam.

\

De Groot over de patria

Potestas.

Tuch-tigingsrecht.

„Door gheboorte zijn onmondig onbestorven

„kinderen, alwaer 't schoon ze dat zij de

be-„quaemheid hadden om haer selve te redderen;

„lek segge door gheboorte alzoo de

aenneemin-„ghe tot kinderen alhier onbekent is".

Onbestorven werden de kinderen genoemd, wier beide ouders in leven waren; anders werceu zij weezen geheeten. De onbestorven kinderen ston-den onder ston-den mont hunner ouders, tengevolge hunner geboorte, althans als deze een wettige was.

In beginsel kwam de ouderlijke macht aan beide ouders toe; feitelijk alleen aan den vader. Ten aanzien van natuurlijke kinderen gold, dat zij eerst na wettiging onder de ouderlijke macht kwamen. Niet alzoo ten gevolge der adoptie, een handeling, die alleen bij uitzondering en dan nog enkel met toestemming der overheid kon plaats hebben.

Wat de gevolgen betreft, kwam de ouderlijke macht overeen met het gezag van den man over de vrouw: alle gezagsrechten toch zijn innerlijk hetzelfde.

De patria potestas is in het Oud-Hollandsch recht niet bekend. De Groot deelt daarvan mede:

„De groote ende sonderlinghe macht der vaders

„over de kinderen onder haere hand staende is

„in dese landen onbekent".

Een uitvloeisel van die macht is het aan de ouders toekomende tuchtiging sr echt. Fockema Andreae zegt „matige" tuchtigingsrecht, omdat het in geen geval onbeperkt toepassing mocht vinden. Aan den rechter stond de beoordeeling binnen welke grenzen.

Beheer der goederen.

Verplichtingen van de ouders.

De vader beheert de goederen zijner kmderen

In document HOOFDZAKEN UIT HET (pagina 47-54)