• No results found

De meerderjarigheids-termijn was niet overal dezelfde; hij verschilde niet alleen van provincie

In document HOOFDZAKEN UIT HET (pagina 54-59)

tot provincie, doch zelfs van stad tot stad. In

Holland en West-Friesland moet oudtijds de

51

Friesche meerder j arigheidstermijn van 12 j a a r hebben gegolden. Langzaam a a n wordt de meer-derjarigheid verschoven van den 14- of 15-jarigen leeftijd (of een nog lateren) n a a r den 25-jarigen.

Door De handlichting kon op twee wijzen geschieden,

ha n d l i c h l i n g , j

„in rechte -of stilswyghend, te weten so wanneer

„eenig kind werd toe ghelaten op zich selve te

„woonen en neeringhe te doen".

In Holland konden de rechten van meerderja-righeid op drieërlei wijze worden toegekend, n.1.

door den vader, door de plaatselijke overheid en door de Staten.

§ i . Weezen.

Onbe-iaarde weezen

Moeder voogdes.

Voorziening in de voogdij.

Tegenover „onbestorven" kinderen stonden de weezen. „Wees" is alzoo de toestand van „bestor-ven" kinderen beneden 25 jaar. In de Inleiding wordt het begrip „weezen" ruimer opgevat. Wij lezen daar:

„Die door onbequaemhedd om sich selfs te

„redderen onmondig zyn, werden in 't ghemeen

„wezen genoemt. Deze zyn -onbejaerde of

bejaer-Onbejaarde weezen waren alle ouderlooze, dan ' wel vader- of moederlooze kinderen beneden 25

jaar.

Van de voogdij zijn uitgesloten zij, die „selve onder voogdye staen", krijgslieden en vrouwen, met uitzondering van de moeder en de grootmoe-der. De moeder kon echter geen voogdes zijn, zon-der daartoe benoemd te zijn. Door het overlijden van den man werd de vrouw mondig en verkreeg zij de bevoegdheid eene voogdij op zich te nemen, doch enkel en alleen over hare kinderen, en klein-kinderen.

In de voogdij over onbejaarde weezen kon pp tweeërlei wijze worden voorzien, n.1. bij uitersten wil of door de'overheid.

Regel was, dat elk der ouders bevoegd was een voogd te benoemen voor het geval van zijn (haar) overlijden, waaruit dus blijkt, dat de voogdij over onbestorven kinderen toekwamen aan beide ou-ders. Hadden de ouders bij testament geen voogd benoemd, dan geschiedde de benoeming door de' overheid en wel in den regel uit de naaste bloed-verwanten.

53

z<>nder voogd zouden rijn.

De bovengenoemde tweeledige voorziening in de voogdij is een regel van algemeen Hollandsen recht voor zoover geen plaatselijk recht voorging.

Het beginsel van het Germaansche recht was, dat een familielid zelf voorzag in de voogdij. Hij wees alsdan een lid uit de familie aan, die met de voogdij belast werd. Zoo ging het ook in Holland.

Elders echter was het de gewoonte, die een be-paald familielid als voogd aanwees. Eerst later is de bevoegdheid der ouders ontstaan om bij testa-ment een voogd te benoemen. Voogdij van rechts-wege van den langstlevende der ouders bestond niet.

Ter voorkoming, dat weezen zonder voogd zouden zijn, was de langstlevende der ouders of zoo deze er niet was, twee van de naaste bloedver-wanten gehouden, binnen den tijd van acht weken na het overlijden van den eenen echtgenoot of van man en vrouw beiden, zich te vervoegen bij de Weeskamer, en waar geen Weeskamer was, bij het Gerecht, om mededeeling te doen van het bestaan van een uitstersten wil, waarbij voogden waren aangewezen, of zoo er geen uiterste wil was ge-maakt, om van het gerecht de benoeming van voogden te verzoeken.

„In de meeste Hollandsche steden werd vroe-g e r of later een Weeskamer opvroe-gericht, een

„lichaam bepaald belast met weezenzaken. Men

„achtte het in deh loop der tijden meestal geraden

„aan dit college de benoeming van een v,oogd of

„voogden op te dragen" i ) .

Echter niet in dien zin, dat nu plotseling met het oude geheel werd gebroken.

Veelal vindt men aan de Weesmeesteren voor-geschreven — en dit in min of meer strengen vorm — dat zij bij de benoeming een bepaalde

volg-• Ï >

1) Aanteekeningen pag. 29.

orde in acht zullen nemen. De Weeskamer mag de voorkeur geven aan den vader (Medemblik), moet benoemen naar aangewezen regelen, behou-dens haar recht, om hiervan in het belang der weezen af te wijken (Delft), of wel moet personen benoemen in de aangegeven orde „indien sy daer-toe dienen". (Rotterdam).

Regel is nu deze volgorde: 1. de langstlevende (somtijds alleen de vader) ; 2. somtijds de groot-ouders; 3. de naaste bloedverwanten, soms van de zwaardzijde, soms van beide zijden, meestal twee of vier, soms ook een verschillend getal al naar het vermogen der weezen.

§ 2. Hoever strekte zich de macht der voogden uit?

D e d™?cht Wanneer de weezen den leeftijd hadden bereikt, voogden. om een testament te mogen maken, hadden zij daartoe geenerled toestemming van den voogd van noode.

„Noch de voogden, noch hunne kinderen

moch-„ten by sodanighe uiterste wille nochte by

erf-„fenisse nochte by maecklnghe niet gebaet

wer-„den in onroerende goederen".

Tot het aangaan van een huwelijk had de min-derjarige de toestemming van den voogd niet noodig. „'t Huwelick der wezen en is oock niet van pnwaerde door het weder-spreecken der voogden".

Het I n en buiten rechte t r a d de voogd voor hen op,

°Pvaenen die echter in velerlei opzicht gebonden was in de den voogd in uitoefening zijner functies. Zoo h a d hij voor het buiten*"echte, vervreemden van onroerend goed de goedkeuring noodig van het plaatselijk gerecht; voor roerende goederen werd de goedkeuring vereischt van de Weeskamer op straffe v a n :

„selve de kosten te draeghen ende indien de

„voogden met de wezen eeni? eignen gheschi!

„mochten hebben, werden tot die saecke een ofte

„andere voogden ghemachtigt".

55

z e9gingschap,

Opvoeden

De bevoegdheid en de verplichting van den

In document HOOFDZAKEN UIT HET (pagina 54-59)