• No results found

Het Hollandsch recht was hetzelfde voor allen, die Hollanders (inboorlingen) waren, voor hen,

In document HOOFDZAKEN UIT HET (pagina 72-82)

die er woonden (uitlanders) en voor

vreemdelin-gen (gasten), met dien verstande, dat een bepaald

deel van dat recht alleen voor inboorlingen bleef

gelden, waar zij zich ook mochten bevinden

(Sta-tuta personalia).

69

Oorspronkelijk genoot de vreemdeling als „gast bescherming van het Hollandsche recht. Daartoe

liet hij zich in het huis van een inboorling opne-men, die als gastheer (hospes, senior, patronus) bescherming aan hem verleende. Deze stond dan als onmondige in de „mont" of de rechtsbescher-ming van den hospes.

In later tijd veranderde dit en werd elke vreem-deling als „gast" aangemerkt.

Een belangrijke achterstelling van uitlanders (ingezetenen en gasten) wordt door de Groot m de Inleiding vermeld. De nalatenschap van een uitlander n.1. viel ten deel aan den Souver ein daar hii zelf niet als erfgenaam kon optreden. Intus-s e n kan worden aangenomen, dat dit recht ten tijde van de Groot niet meer bestond.

Een ander verschilpunt van publiekrechtehjken aard was, dat uitlanders geen ambten konden

* De gevolgen verbonden aan het uitlanderschap konden worden te niet gedaan door naturalisatie.

„Uitlanders bekomen inboreling-recht door

„bewilliging van de Stalen des lands, zonder dat

„sulcks van ouds in de macht der graven alleen

„is gheweest".

In verschillende privileges vindt men de bepa-ling opgenomen, dat de Souverein geen uitlanders tot ambtenaren zou benoemen.

No? op een andere wijze was het mogelijk het inbooftingenrecht te verkrijgen. Door n.1. poorter te worden van een stad.

Een derde onderscheiding van personen naar de geboorte is die in edelen en onedelen, een onder-scheiding, die niet zoo zeer ten aanzien van het privaatrecht, doch wel van het publiekrecht een belangrijk verschil in rechtsbevoegdheid mede-bracht.

Wat eigenlijk „Edelen" zijn, zegt de Groot ons niet. Het begrip „edelen" wordt meermalen ver-eenzelvigd met leenmannen. In oudere bronnen echter wordt uitdrukkelijk verschil gemaakt. Wel noemt de Groot de wijze, waarop men edelman wordt, doch enkel door een bepaald persoon, een afgeleide wijze dus; van de oorspronkelijke wijze gewaagt hij niet.

„Edel-boortig zijn die geboren zijn van een

„vader wiens gheslacht van ouds voor edel was

„bekent, ofte door de landoverheid edel was

„ghemaeckt".

De geboorte betreft enkel den vader, die edel moest zijn; of de moeder zulks was, deed niets ter zake.

Het Germaansche recht kende de z.g. vier kwar-tieren, een onderscheiding door dat recht gemaakt tusschen degenen, die geheel, voor 3 4, voor 1|2 of voor 1|4 van adel waren. In de Groots tijd lette men niet meer op de vier kwartieren, waarop het allesn aan kwam bij het genieten van inkomsten uit de oneigenlijke geestelijke goederen.

„Wij segghen oock van een vader: want sulcks

„in idese landen genoeg is om edel te zyn:

uift„gezondert dat de edelen gekomen van vier vie

-„endeelen ofte van lang-bejaerde stammen, alleen

„ontfanckelick zijn tot eenighe inkomsten van

„goederen, die men on^-eighentlick geestelicke 1)

„noemt, nae de voorwaerden daer op 'de selve

„goederen zijn gesticht".

De onedelen onderscheidt de Groot weer in wel-geboren mannen en gemeene luiden. En de onder-scheiding èn de omschrijving van welgeboren mannen komt prof. Fockema Andreae niet juist

') Hier is waarschijnlijk bedoeld de Duitsche orde, wier goederen na de reformatie niet meer in eigenlijken zin geestelijke goederen genoemd konden worden, hoewel zij ten gevolge van hare pi««e bestemming toch dien naam behielden.

71

Rechts-gevolgen voor edelen

en welgeborenen.

Verplichtingen van

«•en leenman.

Ridderschap.

i

,

voor. Deze zoekt de tegenstelling in: welgebore-nen, d.i. edelen — welke weer ten deele ridders

zj jn — en huislieden, onedelen,

De huislieden zijn de gemeene vrijen en met name de vrije boeren.

Uit de mededeelingen van de Groot blijkt, dat de belangrijkste rechtsgevolgen voor edelen en wel-geborenen dezelfde waren, hoeiwel het een twist-punt was.

De beste voorstelling is deze:

Men heeft te onderscheiden tusschen den oor-spronkelijken Germaanschen adel en den Mid-deleeuwschen, die zich uit het leenstelsel ontwik-kelde, de z.g. riddermatige adel.

In rechtsbronnen van ouden herkomst wordt melding gemaakt van nobiles en liberi (adelijken en vrijen), waarvan eerstgenoemden waarschijn-lijk de voornaamste ambtenaren van den Koning waren en den ambsadel' vormden, waaruit later de leenmannen voortkwamen.

De leenman nu was verplicht tot krijgsdienst en ridderdienst te paard, welke laatste verplichting een bevoegdheid werd en zich tot een recht ont-wikkelde, erfelijk in zijn geslacht.

Voor de riddermatigheid werd, althans in de middeleeuwen, vereischt het ridder-zijn van vader en grootvader.

Van lieverlede ontwikkelde zich de adel tot een afgesloten kring, dien men in den tijd van de Re-publiek bestempelde met den naam ridderschap

(riddermatigen of schiltboortigen).

Schiltboortig is hij, die mag

„coemen tot staete ende digniteit van ridder-s c h a p ofte ander daer edelluyden ghewoenhck

„syn te komen".

De namen riddermatigen en edelen worden nu door elkaar gebruikt, terwijl daarna de welgebo-renen werden onderscheiden in ridders n.1. uit den

Germaanschen tijd, wier voorouders van oudsher vrij waren, die dus onder hun voorouders geen onvrijen of keurmedigen kenden. Dat deze wel-geborenen wel degelijk edelen waren, wordt in de aanteekeningen duidelijk 'gemaakt en gestaafd . met aanhalingen uit verschillende oorkonden.

Het verschil in rechtsgevolgen voor edelen en onedelen openbaart zich het allereerst in het straf-recht. Weergeld en boete van edelen was hooger dan van onedelen.

Weergeld was hetgeen iemand moest betalen voor het dooden van een ander, welke betaling moest geschieden aan de familieleden van den verslagene. Verwondde men iemand, dan betaalde men een evenredig deel van het weergeld naar gelang van de belangrijkheid van de verwonding.

Deze schadevergoeding noemde men boete.

Een tweede verschilpunt was, dat een niet-edele in rechte niet mocht optreden tegen een edele;

deze kon slechts op getuigenis van zijns gelijke worden veroordeeld,

schotvrijheid. Ten slotte waren de edelen z.g. schotvrij, een grondbelasting, die door den landheer geheven werd van de onroerende goederen buiten de steden en die alleen door de huislieden werd opgebracht, terwijl de edelen daarvan waren vrijgesteld, om-dat dezen zelven de kosten van den krijgsdienst moesten dragen. In de Groots tijd bestond het voordeel van schotvrijheid niet meer, eensdeels omdat het gravenschot niet meer geheven werd, anderdeels omdat de edelen geen krijgsdienst meer hadden te verrichten: de oorlogen werden immers toen met huurlegers gevoerd.

Ook het strafrecht v/as in zijn tijd publiek recht geworden.

WET van 16 Mei 1829 (S. No. 33), omtrent de afschaf-fing der nog in werking zijnde wetboeken, op het tijdstip der invoering van de nationale wetboeken.

Artikel 1 : Te rekenen van den dag der invoering van het burgerlijk wetboek der Nederlanden, wordt afgeschaft en zal ophouden kracht van wet te hebben, het Wetboek van Napoleon, met ai de daartoe behoorende besluiten en verordeningen.

Insgelijks zijn op hetzelfde tijdstip afgeschaft de algemeene en plaatselijke gebruiken in de stoffen welke bij het nieuwe wetboek worden behandeld. Het wettelijk gezag van het romeinsche regt is en blijft afgeschaft.

BEPALINGEN omtrent de invoering van- en den over.

gang tot de nieuwe wetgeving (afgekondigd bij Publicatie van 3 Maart 1848 S. No. 10).

HOOFDSTUK I : Afschaffing van vroegere wetten en verordeningen.

Artikel 1 : Op het tijdstip der invoering van de nieuwe wetgeving wordt afgeschaft het wettelijk gezag van het Oud-Hollandsch en van het Romeinsch regt.

Voorts zullen op hetzelfde tijdstip, ten aanzien van het burgerlijk- en het handelsregt en van de overige onder-werpen welke bij de nieuwe wetgeving zijn geregeld, voor zooveel hen betreft op wie die wetgeving van toepassing is, vervallen alle verordeningen, reglementen, publicatiën, ordonnanciën, instructiën, plakkaten, statuten, costumen, en in het algemeen alle geschreven en ongeschreven regten, waaraan thans in Nederlandsch-Indië kracht van wet wordt toegekend, voor zoo ver die niet uitdrukkelijk voor geheel Nederlandsch-Indië of een gedeelte daarvan wor-den in stand gehouwor-den.

biz.

Aangifte 28 Aanverwantschap 34

Aanvullend recht 17 Accidenteele kenmerken 19 Advocatus 23, 63

Afkondiging 28 Bastaard 67 Beërfd huwelijk 44

Bejaarde weezen 61 Beletselen (voor het

hu-welijk) 30 Bigamie 30 Bloedschennige kinderen 67

Bloedverwantschap 33 Boedelscheiding 24

Boete 72 Bona ecclesiastica 64

Bruidschat 28 Burgerrecht 11 Bijnkershoek (van) 39

Concilie van Trente 29 Contract (huwelijks-) 27 Costumen 12, 16

Curateele 62 Eedsaflegging v/d voogd 55

Eeuwig edict 37

blz.

Erfelijkheid v/h ambt v/d

advocatus 64 Ernstige mishandeling 47

Familierecht 19

Gebelde weezen 62 Geboorte 19, 66

Geboren voogd 24 Gebrekkigen

(geestelijk-en lichamelijk-) 24 Geestelijkheid 63 Gedecreteerde (costumen) 16

Gekoren (== gekozen)

voogd 24 Gemeene luiden 70

Gemengde boedels 57 Gereformeerden 36 Geschreven recht 12

Gestichten 63 Gewoonterecht 12 Gezamenderhandsche

gemeenschap 43, 44 Handlichting

— goederenrecht 43

— leeftijd 31

— ontbinding 46

— voorwaarden 42,45

75 biz.

Inboorling 68 In integrum restitutio 27

Internationaal recht 18 Inventarisatie 56 Kwaadwillige verlating 47

Landbrieven Monstra (wanstaltigen) 21

Mont 69 Onbeërfd (huwelijk) 44

Onbejaarde wezen 52 Onbestorven kinderen 52 Onechte kinderen 67

Onedelen 67

blz.

Ongeschreven recht 12, 15 Onmondigheid 21, 22 Ontbinding v/h huwelijk 46

Onvrijen 23 Onweerbaarheid 21

Ordonnanties 14 Ouderlijke macht 49 Overwonnen kinderen 67

Patronus 69 Paulus Meruia 9 Personenrecht 18 Plaatselijk recht 12, 15

Placaten 14 Politieke ordonnantie 34, 37

Poorter 69 Principieel recht 17

Privaatrecht 18 Resolutie (strenge —) 38

(scherpe —) 36 Riddermatig 71 Ridders 71 Scheiding van tafel en

bed 47 Schiltboortig 71 Schotvrij 72 Senior 69 Speelkinderen 67

biz.

Staten (ontwikkeling

der —) 13

— van Holland 31, 39

Straatvoogd 24 Subsidiair recht 17 Substantieële

kenmer-ken 19 Toevallige kenmerken 19

Tuchtigingsrecht 41, 49

Tutela 22 Treurjaar 32 Trouw—beloften 26

Uitboedelen 44 Uiterste wil 52 Uitlander 68 Uitkoop 58 Vereischten (voor het

huwelijk) 30 Verkwister 61 Verlooging (verlooving) 26

Verwantschap

Witachtige ( = wettelijke voogd

In document HOOFDZAKEN UIT HET (pagina 72-82)