• No results found

4. Het Vlaams onderwijsbeleid in de periode 1970-1988

6.6. Het zeevaartonderwijs

De reeds bestaande studies vermelden niets met betrekking tot de overdracht naar de regio’s van het zeevaartonderwijs.

6.6.1. Bespreking tijdens de plenaire vergaderingen

In het parlementaire jaar 1972-1973 werd het zeevaartonderwijs voor de eerste keer aan de orde gesteld. Tijdens de begrotingsbesprekingen werd er aandacht besteed aan deze materie, waarbij de vraag werd gesteld of dit een bevoegdheid was van de Cultuurraden, hetzij van de nationale regering.

De heer Breyne (BSP) stelde dan ook voor om een speciale commissie op te richten die tot taak had het onderwijs in het algemeen te bestuderen (Vlaams Parlement, 2013b).

In het parlementaire jaar 1975-1976 vroeg de heer De Vlies (CVP) uitleg aan de Minister van Verkeerswezen en aan de Minister van Nationale Opvoeding. Zijn vraag om uitleg betrof de toestand van het Nederlandstalig Zeevaartonderwijs (Vlaams Parlement, 2013f, nr. 9,p. 299). In het parlementaire jaar 1981-1982 diende de heer Desutter (CVP) een mondelinge vraag in over de herwaardering van het zeevisserijonderwijs, gericht aan de heer Lenssens. Deze vraag werd later dat parlementaire jaar aangekaart (Vlaams Parlement, 2013n, nr. 18,p. 541).

In het parlementaire jaar 1984-1985 richtte de heer Van Ooteghem (VU) een dringende vraag aan de heer Lenssens over de dringende opties voor het zeevisserijonderwijs (Vlaams Parlement, 2013q, nr. 28,p. 1030). Daar stelde de heer Lenssens dat het zeevisserijonderwijs werd gereorganiseerd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 28 juli 1983.

6.6.2. Informatie uit persoonlijke archieven

In de geraadpleegde toegankelijke archieven van het KADOC was zeer weinig terug te vinden aangaande het zeevaartonderwijs. Enkel de archieven van de Christelijke Onderwijscentrale, de COC, (1945-2004, D74), het archief van Frank Swaelen ([ca. 1980]) en het archief van Daniël Coens (1965-1987, nr. 1238) bevatten documenten waarin het zeevaartonderwijs werd besproken.

Een document uit het archief van de heer Swaelen ([ca. 1980]) kaart de bevoegdheidsverdeling inzake onderwijs in 1980 aan. Volgens dat document was het departement Nationale Opvoeding bevoegd voor de het zeevaartonderwijs.

Namens de COC ging het over het document ‘Prioriteitenprogramma van de Christen- democraten inzake Nationale Opvoeding’, daterend van 6 juli 1981, waarnaar reeds werd

Een nota van 13 april 1981, teruggevonden in het archief van Daniël Coens, geeft iets anders weer. Volgens deze nota behoorden het zeevaart- en zeevisserijonderwijs in 1981 tot de bevoegdheid van het Ministerie van Nationale Opvoeding, waarbij de administratie toebehoorde aan het Ministerie van Verkeerswezen. De nota opperde de mogelijkheid om deze administratie over te hevelen naar de Vlaamse Gemeenschap, maar stelde dat men in zeevaartkringen liever de administratie behield op het Ministerie van Verkeerswezen (Daniël Coens, 1965-1987, nr. 1238).

6.6.3. Conclusie

Reeds in 1972-1973 werd tijdens een plenaire vergadering de vraag gesteld of het zeevaart- onderwijs al dan niet tot de bevoegdheid van de Nederlandse Cultuurraad behoorde. In het jaar 1975-1976 werd tijdens een plenaire vergadering een vraag gesteld aan de Ministers van Verkeerswezen en Nationale Opvoeding, hetgeen het idee versterkt dat de bevoegdheids- verdeling van het zeevaartonderwijs in 1981 ingericht was, zoals vermeld in de nota teruggevonden in het archief van Daniël Coens. Hoe de bevoegdheidsverdeling er uit zag na 1981 is nergens terug te vinden. Aangezien de heer Lenssens in het parlementaire jaar 1984- 1985 stelde dat het zeevisserijonderwijs werd gereorganiseerd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 28 juli 1983 kan men vermoeden dat de Vlaamse Cultuurgemeenschap sindsdien bevoegd was voor het zeevaartonderwijs, al moet men deze uitspraak met de nodige voorzichtigheid interpreteren13.

6.7. Besluit

Uit dit hoofdstuk blijkt nogmaals dat de Nederlandse Cultuurraad initieel veel moeite had met de omschrijving van artikel 59bis, zoals blijkt uit de bevoegdheidsverdeling aangaande het onderwijs in Brussel. Ondanks het uitgebreide bronnenmateriaal, blijft het onduidelijk welk beleidsniveau bevoegd was voor deze aangelegenheid. Daarnaast heeft dit hoofdstuk ook duidelijk gemaakt dat verantwoordelijk zijn voor het budgettaire aspect van een bepaalde onderwijsmaterie niet noodzakelijk impliceert dat men ook inzake het beleid verantwoordelijk was. Het beste voorbeeld om dit te verduidelijken betreft de studietoelagen. Het budget werd ingecalculeerd in de begroting van de Nederlandse Cultuurraad, daar waar het Ministerie van Nationale Opvoeding bepaalde wie in aanmerking kwam voor een studietoelage.

13 Ik beschik momenteel over te weinig informatie aangaande het zeevaartonderwijs, om met zekerheid te

kunnen stellen of deze bevoegdheidsoverdracht in zijn geheel of slechts gedeeltelijk gebeurde. Aangaande het zeevaartonderwijs bevatten de geraadpleegde, lees toegankelijke, archieven, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het muziek- en kunstonderwijs, weinig tot geen informatie. De beschikbare informatie was bovendien vaak onvolledig.

Verder heeft dit deel ook aangetoond dat de bevoegdheidsoverdracht niet noodzakelijk naar aanleiding van een staatshervorming diende te gebeuren. Zo werden stukken van het kunstonderwijs en het zeevaartonderwijs in de periode 1980-1988 overgeheveld naar de gemeenschappen, maar niet tengevolge de staatshervorming van 1980.

Aangaande de laatste onderzoeksvraag, namelijk of er sprake was van inmenging van het Federale niveau en zo ja, op welke manier zich dat uitte, heb ik weinig tot geen aanwijzingen gevonden. Enkel dat ene schrijven van de heer Calewaert aan de heer Geens toont aan dat er sprake was van een ‘belemmering’ van het beleid tussen beide heren.

Zoals reeds eerder aangehaald kunnen verschillende verklaringen het gebrek aan dergelijke documenten verduidelijken. Ofwel bestaan zulke documenten gewoonweg niet, omdat er nooit inmenging heeft plaatsgevonden, ofwel zijn dergelijke documenten (nog) niet toegankelijk voor het publiek. Hoe dan ook, de onduidelijke formulering van artikel 59bis van de Grondwet kan men evenzeer interpreteren als een belemmering van het onderwijsbeleid in de Nederlandse Cultuurraad, vermits deze formulering ruimte liet voor verschillende invullingen en uiteenlopende interpretaties. Dit laatste leidde op haar beurt er toe dat tijdens de eerste jaren van de Nederlandse Cultuurraad er meer gediscussieerd werd over de invulling van dit grondwetsartikel dan over een eigen Vlaams onderwijsbeleid.