• No results found

4. Het Vlaams onderwijsbeleid in de periode 1970-1988

6.2. De bevoegdheidsverdeling

6.2.3. Beleidsnota Nationale Opvoeding 1977-1978

In het parlementaire jaar 1977-1978 diende de heer Ramaekers (BSP), toenmalig Minister van Nationale opvoeding, een beleidsnota11 inzake onderwijs in. Deze nota werd uitgebreid besproken in de Nederlandse Cultuurraad. Binnen dit kader werd er tijdens deze besprekingen ook aandacht besteed aan de onderwijsbevoegdheden van de Nederlandse Cultuurraad.

Allereerst nam de heer Ramaekers zelf het woord. Hij maakte duidelijk welke onderwijs- bevoegdheden al dan niet tot de bevoegdheden van de Nederlandse Cultuurraad behoorden. De heer Ramaekers verwees hiervoor naar artikel 59bis, het artikel dat de bevoegdheid van de Nederlandse Cultuurraad beperkte. De Cultuurraad had namelijk geen bevoegdheid aangaande materies die de schoolvrede aanbelangden. De heer Ramaekers wees er op dat de schoolvrede ruimer was dan enkel het schoolpact. Onderwijsmateries die de verhoudingen tussen de verschillende schoolnetten regelden, behoorden aldus tot de bevoegdheid van het Nationale Parlement, evenals de onderwijsstructuren, de diploma’s, de toelagen, de wedden en de schoolbevolkingsnormen.

Tot de bevoegdheden van de Nederlandse Cultuurraad behoorden onder meer de omschrijving en de controle van de leerplicht alsook de verschillende studierichtingen met hun programma’s, de lessenroosters en de leerplannen, voor zover deze de voorwaarden tot erkenning van het diploma niet belemmerden. Ook het bepalen van het vereiste diploma van het onderwijzend personeel was een bevoegdheid van de Nederlandse Cultuurraad. Daarnaast behoorden ook het overleg, de adviezen en de voorstellen die samenwerking tussen onderwijsinstellingen van dezelfde taalgroep regelden, tot de bevoegdheid van de Nederlandse Cultuurraad (Vlaams Parlement, 2013i).

11 Deze beleidsnota is terug te vinden op http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/1977-1978/g74-

Volgens de heer Ramaekers werden de bevoegdheden van de Nederlandse Cultuurraad inzake het onderwijs niet alleen exhaustief opgesomd, deze bevoegdheden waren ook duidelijk omschreven. Hij stelde bovendien dat de bespreking van deze beleidsnota niet de aanleiding mocht geven tot een discussie aangaande deze bevoegdheden. Verder gaf hij ook aan dat er niets veranderde inzake de onderwijsbevoegdheden (Vlaams Parlement, 2013i, nr. 4, p. 234).

Aangaande de bevoegdheidsverdeling besloot de heer Ramaekers zijn betoog aldus:

De Grondwetgever heeft, algemeen gesproken, een evolutieve trend in de zin van uitbreiding van de bevoegdheden van de Cultuurraad ingebouwd in artikel 59bis, door zich te onthouden van een exhaustieve opsomming van de culturele materies. In hetgeen voorafgaat heb ik aangetoond dat het onderwijs hierop evenwel een uitzondering maakt, hier is zoals blijkt elk onderwerp duidelijk classificeerbaar. (…) Wij geloven niet dat de bespreking van deze beleidsnota in de Cultuurraad de aanleiding moet zijn tot een uitgesponnen juridisch debat (Vlaams Parlement, 2013i, nr. 4, p. 234).

Vervolgens nam mevrouw Demeester-De Meyer (CVP) het woord. Zij wees op het gegeven dat de heer Calewaert reeds in 1973 een beleidsnota indiende. Volgens haar was er echter een wezenlijk verschil tussen de nota’s van de heren Calewaert en Ramaekers. Volgens haar lag dit verschil in het feit dat de heer Ramaekers in zijn nota een eigen visie weergaf en dat hij dit deed zonder overleg te hebben gepleegd met zijn collega-minister bevoegd voor het Franstalig landsgedeelte. Zij beschouwde dit als “een positieve evolutie in de verdere culturalisering van het

onderwijsbeleid” (Vlaams Parlement, 2013i, nr. 4, p. 240).

Daar waar tijdens de besprekingen van het algemeen beleid inzake onderwijs in de parlementaire jaren 1972-1973 en 1973-1974 de nadruk vaak lag op de bevoegdheidsverdeling, lag bij de bespreking van deze nota de focus quasi altijd op het beleid en de richting die men qua beleidsvoering wilde uitgaan.

Enkel de heer Monard (CVP) ging verder in op de culturele autonomie van de Nederlandse Cultuurraad inzake onderwijs. Hij legde zich neer bij het akkoord dat het status quo inzake onderwijsbevoegdheden behouden bleef. Hij formuleerde dit als volgt:

Bij gebrek aan een akkoord over de toekomstige autonomie inzake onderwijs zegt een voetnoot in het Egmontpact, dat voorlopig het status quo wordt behouden. Wij hebben dit Egmontpact aanvaard in zijn geheel en dus ook deze voetnoot. Indien dit zou blijven, in de verdere toekomst, is dit naar onze mening een belangrijke smet op de staatshervorming. De autonomie zou enorm aan inhoud en vooral een budgettaire consistentie winnen door het onderwijs consequent te culturaliseren. (…)

Daarom durf ik wel de suggestie doen om met de nodige voorzichtigheid in eerste instantie na te gaan of de culturele autonomie niet duidelijker kan uitgewerkt en doorgetrokken worden op het vlak van het universitair onderwijs (Vlaams Parlement, 2013i, nr. 7, p. 314).

De heer Monard trok hier duidelijk de kaart van een verdere overheveling van de onderwijs- bevoegdheden naar de Nederlandse Cultuurraad, zonder hier evenwel een tijdspanne op te kleven. Eerder in de plenaire vergaderingen had ook de Volksunie zich akkoord verklaard met deze status quo inzake de onderwijsbevoegdheden.

Daar waar bij de eerdere algemene besprekingen inzake onderwijs de nadruk in de handelingen van de plenaire vergaderingen vooral lag op de bevoegdheidsverdeling, slaagde de heer Ramaekers met zijn beleidsnota er in om de focus te verleggen naar het beleid. Een verklaring voor deze verschuiving kan zijn dat men de bevoegdheidsverdeling niet durfde aan de orde te stellen, omdat de heer Ramaekers bij zijn inleidend betoog had gesteld dat zijn nota niet mocht leidden tot een ‘juridisch debat’ (Vlaams Parlement, 2013i, nr. 4, p. 234).