• No results found

4. Het Vlaams onderwijsbeleid in de periode 1970-1988

5.4. Analyse

5.4.2. Uitwerking van de goedgekeurde decreten

Zoals reeds eerder vermeld werden gedurende de periode 1970-1988 zeven decreten goedgekeurd waarvan het verslag werd ingediend door de commissie voor onderwijs. Daarnaast werd één decreet goedgekeurd met betrekking tot het onderwijs waarvan het verslag niet namens de commissie voor onderwijs werd ingediend. Verder werd in diezelfde periode één bijzonder decreet, ingediend door de commissie voor onderwijs, gestemd en goedgekeurd. Volledigheidshalve wordt hier een chronologisch overzicht van al deze goedgekeurde decreten gegeven.

Het eerste decreet met betrekking tot het onderwijs dat de Nederlandse Cultuurraad goedkeurde, was het decreet van 11 mei 1973 tot oprichting van het “Collegium Trilingue” (zie bijlage 3). Het decreet omvatte acht artikels en had tot doel de didactiek van de Franse, de Duitse en de Engelse taal te bevorderen, terwijl de bestuurstaal het Nederlands was.

Het tweede decreet, daterend van 21 december 1976 houdende organisatie van de Vlaamse interuniversitaire samenwerking (zie bijlage 4), maakte de oprichting van de VLIR mogelijk. Het decreet bestond uit acht artikels en maakte overleg mogelijk tussen de universiteiten en de universitaire instellingen onderling. De VLIR had tot doel – als belangrijk adviesorgaan – om adviezen en voorstellen met betrekking tot het universitair onderwijs en het wetenschapsbeleid te formuleren. De VLIR diende volgens dit decreet ook jaarlijks een verslag te bezorgen aan de Nederlandse Cultuurraad.

Het decreet van 28 maart 1978 tot wijziging van artikel 11 van de wet van 7 april 1971 houdende oprichting en de werking van de Universitaire Instelling Antwerpen (zie bijlage 5) bevatte één artikel. Er werd aan artikel 11 §2 een tweede lid toegevoegd. Deze toevoeging maakte het mogelijk dat de Raad van Beheer zijn bevoegdheden kon overdragen aan een ander orgaan, zij het wel dat deze overdracht herroepbaar was. Dat orgaan had de plicht verslag uit te brengen bij de Raad van Beheer.

Het vierde decreet dat werd goedgekeurd betrof de Antwerpse Universitaire instellingen. Het decreet van 1 augustus 1978 houdende maatregelen tot samenwerking onder de Antwerpse universitaire instellingen (zie bijlage 6) bestond uit 38 artikels.

Het decreet was van toepassing op drie instellingen, namelijk het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen – RUCA, de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen – UFSIA – en de Universitaire instelling Antwerpen –UIA. Samen werden zij de ‘Universiteit Antwerpen’ genoemd. Elke instelling had een eigen orgaan van beheer waarin ook leden van de twee andere instellingen zetelden. Daarnaast omvatte de ‘Universiteit Antwerpen’ ook een gemeenschappelijk bureau. De samenstelling hiervan staat eveneens in het decreet omschreven, alsook de bevoegdheden van dat gemeenschappelijk bureau. De commissie van parlementsleden is belast met het toezicht op de samenwerking tussen de instellingen alsook op het naleven van de grondbeginselen. Verder maakt het decreet nog melding van enkele artikels van eerdere wetten die opgeheven of gewijzigd werden, alsook van drie overgangsmaatregelen. Zo is het de verantwoordelijkheid van de Minister, bevoegd voor het universitair onderwijs, om een persoon aan te duiden die de regelingen treft om het gemeenschappelijk bureau samen te stellen.

Het vijfde decreet dat werd goedgekeurd was het decreet van 4 april 1980 betreffende de samenstelling van de raden van beheer van de universitaire inrichtingen van het Rijk (zie bijlage 7). Dit decreet voerde een wijziging door in de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de staat, meer bepaald in artikel 8, 7°. In plaats van drie vertegenwoordigers kwamen er vier vertegenwoordigers van de openbare machten. Ook het zesde decreet betrof het universitair onderwijs. Het decreet van 16 november 1983 houdende aanvulling van de examenmateries voor de kandidaturen in de wetenschappen, groep biologie, de farmaceutische wetenschappen, de geneeskundige wetenschappen, de diergeneeskundige wetenschappen, de tandheelkunde en landbouwkundig ingenieur, met alternatieve experimentele methodes zonder proefdieren (zie bijlage 8), omvatte twee artikels. Het eerste artikel verwees naar artikel 59 van de Grondwet. Het tweede artikel leidde tot de inlassing van een aanvullende examenmaterie, namelijk met betrekking tot alternatieve experimentele methodes zonder proefdieren.

Het decreet van 27 november 1984 houdende wijziging van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat (zie bijlage 9), was het zevende en laatste decreet dat werd goedgekeurd in de periode 1970-1988 namens de commissie voor onderwijs. Het decreet omvatte vier artikels waarbij het eerste verwees naar artikel 59 van de Grondwet. Verder voerde dit decreet wijzigingen door in de wetten van 28 april 1953 en 24 maart 1971 alsook in de decreten van 1 augustus 1978 en 4 april 1980.

Het decreet van 30 mei 1985 houdende instemming met de overeenkomst inzake de erkenning van studies aan en diploma’s of graden van instellingen van hoger onderwijs in de Staten behorende tot de Europese Regio, opgemaakt te Parijs op 21 december 1979 (zie bijlage 10), werd niet ingediend namens de commissie voor onderwijs. Het decreet telt één artikel en stelt dat de overeenkomst opgemaakt te Parijs volledig in werking treedt. Deze overeenkomst werd eerder al besproken in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Op 14 december 1982 werd een wetsontwerp houdende goedkeuring van de overeenkomst inzake de erkenning van studies aan en diploma’s of graden van instellingen van hoger onderwijs in de Staten behorende tot de Europese Regio, opgemaakt te Parijs op 21 december 1979 ingediend. Naast de tekst vermeldde dit document ook nog dat de instemming van de Gemeenschapsraden diende te worden gevraagd. Dit wetsontwerp werd ook in de Senaat besproken, waarna het werd goedgekeurd. Deze wet verscheen in het Belgisch Staatsblad op 31 december 1986 (“[Wetsontwerp houdende goedkeuring]”, 2013).

Het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs (zie bijlage 11), werd door de Vlaamse Cultuurgemeenschap nog in 1988 gestemd in het kader van de overdracht van bevoegdheden naar de gemeenschap. De vraag om dit bijzonder decreet reeds in 1988 – en dus voor de communautarisering van het onderwijs – te behandelen, kwam van de partijen die aan de regeringonderhandelingen deelnamen.