• No results found

Het zakelijke en het persoonlijke element in de koloniale welvaartspolitiek, x )

door

Dr J. H. BOEKE.

In India every advantage of nature is sooner or later neutralised by an increase of population.

MALCOLM L. DARLING.

If the principles which I have endea-voured to establish be false, 1 most sincerely hope to see them completely refuted ; but if they be true, the subject is so important, and interests the ques-tion of human happiness so nearly, that it is impossible they should not in time be more fully known and more generally circulated, whetherany particular efforts be made for the purpose or not.

T. R. MALTHUS.

Wanneer ik een tekst zou willen geven voor het onderwerp, waarvoor ik Uw aandacht vraag, dan zou ik niet beter kunnen kiezen dan enkele zinsneden uit een artikel van den controleur J- VAN AALST, verschenen in jaargang 1903 van het tijdschrift voor het binnenlandsch bestuur, welke aldus luiden: „Sedert jaar

»en dag wordt getracht door allerlei wetgevende en

bestuurs-»maatregelen de welvaart van den Javaan te verhoogen. Die

»maatregelen geven blijk van liefde voor en kennis van den In-l a n d e r en toch, wat is het resuIn-ltaat? Dat met ongerustheid wordt

»gevraagd of er ook sprake kan zijn van eene algemeene inzin-k i n g van Java's welvaart, eene welvaart ondertusschen, waarbij

»net volk steeds door het spook van den hongersnood bedreigd j.Wordt.

>>Maar dan moet er een principiëele fout bestaan in de richting

»van bestuur"

.1) Voordracht op 18 Februari gehouden voor de studenten van de Tech-nische Hoogeschool.

En verderop „Irrigatie, verbeterde landbouw-methoden,

land-„bouwcrediet, emigratie, kortom alles, waaraan in dezen tijd zoovele

„eminente mannen hunne krachten besteden, het staat in mijne

„schatting ver ten achteren bij de juiste beantwoording der vraag

„(wat er moet geschieden, opdat het volkskarakter verbetere,

„opdat de energie, de ondernemingslust van den Javaan aanwafc ,,kere). Zoo ooit, dan zal hier verwezenlijkt worden het woord:"

„zoek slechts dlit ééne en al het andere zal U toegeworpen worden!"

„Dit is in waarheid het ééne noodige voor Java en zonder dit

„zal al het andere blijken zoo goed als nutteloos te zijn".

Aldus de tekst, waarvan ik U de beteekenis en de draagwijdte duidelijk hoop te maken. Dat Uw toekomstige maatschappelijke arbeid met dit vraagstuk nauw verband houdt behoeft geen betoog-Mijn uitgangspunt zal reeds dadelijk het irrigatiewezen zijn. Ik kan n.l. de kwestie die ik met U behandelen wil het sprekendst stellen aan de hand van eenige cijfers betreffende dezen

diensttak-Over het vijfentwintig jarig tijdvak, vallende binnen de jaren 1900 en 1924, werd ten behoeve van bevloeiïngs-, afwaterings- en waterkeeringswerken verwerkt een bedrag van ongeveer 158 millioen gulden, onbegrepen de bezoldigingen van het personeel en de waarde van den verrichten heerendienstplichtigen arbeid.

Honderd acht en vijftig millioen gulden. Het oppervlak der ge' bieden met behulp van die werken volledig technisch bevloeid zal ongeveer 1,500.000 bws. bedragen, 33 % van de uitgestrektheid landrenteplichtige sawahs op Java en Madoera.

Tusschen 1913 en 1924, in de laatste helft van deze 25-jarige periode werd, naar denzelfden maatstaf, bijna 124 millioen gulden verwerkt.

Waarom ik van deze beide tijdvakken uitga, zal U zoo dadelijk duidelijk worden. Laten wij het er vooraf over eens zijn dat de bevloeiïng van de Inlandsche akkers in de eerste plaats te strekken heeft ten bate van de bezitters dier gronden, van de inheemsche bevolking dus. Dat ook uitheemsche cultures en wel voornl. de suikercultuur daarbij baat vindt, ja voor haar uitbreiding daarvan afhankelijk is en met het oog daarop soms met belangrijke som me"

aan de irrigatiekosten bijdraagt, beteekent allerminst dat de be' vloeiïngswerken te haren behoeve worden aangelegd. De suikef'

KOLONIALE WELVAARTSPOLITIEK, 159 cultuur is huurder, meer niet, zonder zakelijke rechten op den grond en ontleent haar belangen bij de bevloeiïng enkel aan de haar geboden gelegenheid om door grondhuurcontracten een derde deel der bevolkingsgronden tijdelijk ter beschikking te krijgen.

Benige jaren lang is op de begrooting onderscheid gemaakt 'Usschen bevloeiïngswerken in het belang van de economische ontwikkeling der inheemsche bevolking en andere irrigatiewerken.

onderen dan financieel-technischen zin echter had deze onder-scheiding niet. Zoolang de bezitsrechten op den akkergrond uitsluitend bij de Inlandshe bevolking berusten, dienen bevloeiïngs-werken voor die gronden ten bate van de inheemsche landbouwers.

De economische belangen van den Inlander stonden den ont-werpers van de bevloeiïngsplannen en hun die de uitgaven daarvoor bewilligden dan ook ongetwijfeld voor den geest. Men stelde zich

van irragatie als vorm van welvaartspolitiek zelfs zooveel voor, dat sceptischer lieden van „irrigatie-fanatisme" spraken. Dat was in

^n na de jaren, waarin over de stopzetting van de Solovalleiwerken

"eraden en beslist werd. Op dien tijd van reactie volgde echter

eeir" van nieuwe verwachting. Ir. HOMAN VAN DER HEIDE leidde jj'e in met zijn „Beschouwingen aangaande de volkswelvaart en

h et irrigatiewezen op Java" en met zijn „Economische studiën en critieken". Volgens hem was het overheerschend tekort aan water d« sterkste rem voor de vergrooting van de productiviteit van

"et voornaamste gewas, de hoofdfactor voor de volkswelvaart op Java. En hij kon voor zijn standpunt krachtige argumenten aan-l e r e n . Het irrigatiewater voerde bemestende bestanddeeaan-len aan;

d e grondbewerking kon gemakkelijker en behoefde niet meer zoo

°verhaast te geschieden en werd dientengevolge zorgvuldiger; er

was een veel langer tijdsbestek voor de cultuur beschikbaar,

2°odat langzamer rijpende, een hooger beschot van betere kwaliteit Opleverende rijstsoorten konden worden geplant; stagnaties in

^en groei door uitdroging van den grond gedurende periodes van eenige regenlooze dagen traden niet in; er ontstond strooming

P de sawahs, waardoor de waterlaag voortdurend ververscht

e rd; de teelt van tweede gewassen en daardoor ook de veeteelt

°nden uitgebreid en verbeterd worden; een meer permanente oestand werd verkregen wat betreft rivieren, wegen en bruggen;

de communicatie werd verbeterd door de langs de leidingen noodige wegen en door de hier en daar voor de scheepvaart geschikt gemaakte leidingen; niet voortdurend werden vele vruchtdragende boomen en andere nuttige materialen verbruikt en verloren voor het in stand houden der tijdelijke dammen; in droge tijden was de aanvoer van drink- en badwater voor mensch en vee, bij per-mante werken .althans, beter verzekerd. Men ziet, wapentuig genoeg voor de verdediging van het irrigatiebelang.

Mr. v. DEVENTER nam eveneens de irrigatie op in zijn trias:

educatie, irrigatie, emigratie, die de hefboomen moesten, zijn voor de welvaartsverhooging van Java en ten slotte volgde Minister

IDENBURG die de irrigatie nummer één plaatste onder de maatre-gelen in het belang van de economische ontwikkeling van de Inlandsche bevolking, maatregelen bij suppletoire begrooting van 1904 voorgebracht, waardoor de dreigende of vermeende inzinking van Java moest worden tot staan gebracht.

En waarom neem ik nu dit 25-jarig tijdvak, waarin ƒ 158 millioen aan irrigatie werd besteed, als uitgangspunt? Omdat in de ver-gadering van de 2e kamer der Staten-Generaal van 16 December 1924 het lid dier kamer, Ir. ALBARDA, als zijn meening te kennen gaf dat van een ernstige inzinking van het welstandspeil der bevolking moest worden gesproken,, daarmee de woorden herha-lende die in 1901 de KONINGIN in haar troonrede had gesproken, als samenvatting van wat toen, ongeveer een kwarteeuw te voren, Indische autoriteiten openlijk en met klem uitspraken. En waarom dat twaalfjarig tijdvak van 1913—1924, waarin bijna ƒ 124 millioen voor bevloeiïngsdoeieinden werd verwerkt? Omdat in het verslag van den economischen toestand der Inlandsche bevolking in 1924, dat naar aanleiding van de motie der Tweede Kamer werd samengesteld, als eindindruk van een gansche reeks becij-feringen werd gegeven: ,-da't de zuiver landbouwende bevolking nu gemiddeld wat méér eet, maar van iets minder kwaliteit dan voor den oorlog en zich voor het overschot van zijn productie iets minder importgoederen kan koopen dan vóór den oorlog". En met dien ferm ,,vóór den oorlog" is het vergelijkingsjaar 1913 bedoeld.

Dat zijn ontstellende resultaten, die dwingen tot nader onderzoek

KOLONIALE WELVAARTSPOLITIEK. 161 wat er aan die welvaartsbevordering door middel van irrigatie mangelt, dat zij in haar uiteindelijke resultaten zóó te kort schiet als hier blijkt.

Ik wil U nog met één aanhaling duidelijk maken hoevéél zij te kort schiet. In Koloniale Studiën van 1924 eerste halfjaar, werd1

een .artikel gepubliceerd van Dr. VAN DER ELST, getiteld „de crisis m de padicultuur op Java", waarin aan de hand van nauwgezet gewogen cijfermateriaal aangetoond werd dat de per beplante bouw behaalde oogsten, bij vergelijking van de perioden 1878 — 1887 en 1914 — 1923 voor Java zonder de vorstenlanden en de gewesten Batavia en Madoera, teruggegaan waren van 25,1 picol tot 23.6 pic, een vermindering dus. van 6 %, ondanks een stijging in Banjoemas en Besoeki van 1—1 y2 pic. per bouw en voorts dat in het in beschouwing genomen tijdvak van een halve eeuw de oogstmislukkingen der sawah padi zoowel in relatieven als m absoluten zin waren toegenomen: relatief van 4,52 % tot 7,23 % van den aanplant, absoluut van 103.000 tot 243.000 bouws aanplant, waarbij dan echter aangeteekend werd dat de streken Waar de groote mislukkingen voorkwamen slecht of niet van bevloeiïngswater waren voorzien.

Nu moet U niet denken dat ik hiermee de irrigatie als middel tot welvaartsbevordering stempel tot een waardelooze en kostbare dwaling. Dat is ver van mij. De voordeelen, door HOMAN VAN DER HEIDE opgesomd, zijn zeker niet uit de lucht gegrepen, de vermelde restrictie t.a.v. oogstmislukkingen, door Dr. VAN DER ELST

gemaakt, wijst trouwens ook in die richting.

Evenmin wil ik betoogen dat het tekort in resultaat zich enkel bij de irrigatie vertoont. Wanneer U mij de vraag voorlegt of de inheemsche bevolking er met haar ruim ƒ 100 m'llioen debet-saldo aan min of meer officieele overheidscredietinstellingen, eind 1925 beter aan toe was dan een kwart eeuw te voren, toen vrijwel al die instellingen nog moesten worden opgericht, dan durf ik, met de resultaten van recente welvaarrsonderzoekingen voor oogem, daarop zeker niet met een stellige bevestiging te antwoorden.

Maar ik kan U nog een sterker voorbeeld geven.

In 1897 noemt FOKKENS, die in de tachtiger jaren met een onder-zoek naar de verplichte diensten van de inheemsche bevolking op

Java en Madoera was belast geweest, afschaffing van heeren-diensten een der krachtigste middelen om den economischen toe-stand te releveeren, in 1903 betuigt Mr. VAN DEVENTER zijn teleur-stelling over het feit, dat bij de begrooting van 1904 niets is uitgetrokken voor verdere afschaffing van heerendiensten, omdat door die afschaffing de Javaan „de vrije beschikking zal krijgen over zijn tijd, dien hij aan een oordeelkundiger bewerking van den grond besteden kan" Echter reeds in dat zelfde jaar moet

HASSELMAN, een bestuursambtenaar met een onderzoek naar den druk der desadiensten belast, verklaren dat geen tot oordeelen bevoegde de stelling zou durven beamen dat de Javaansche akker-man zijn velden niet intensief genoeg zou bewerken uit tijdsgebrek veroorzaakt door den druk der heerendiensten.

Met deze verklaring wordt — en dat maakt haar gewichtig — aan de afschaffing van de verplichte diensten het karakter van welvaarfspolitiek ontzegd en als in 1925, in het verslag over den belastingdruk op de In'landsche bevolking (op Java, en Madoera), de afschaffing wordt bepleit van het hoofdgeld, dat voor die heeren-diensten in de plaats trad, dan is er niets meer over van de illusie dat de afschaffing van de heerendiensten een spoorslag had moeten zijn voor economischen vooruitgang.

Het verwonderlijke nu is dat men, ondanks al die teleurstellende ervaringen, onverdroten voortgaat met het beramen en aandragen van nieuwe middelen, in wezen gelijkende op de voorafgaande, zonder zich af te vragen: hoe het komt dat al die onvermoeide pogingen zoo weinig resultaat hebben of, indien men zich die vraag stelt, daaraan die andere toe te voegen: hoe het mogelijk is de resultaten van die pogingen te verbeteren, demi gunstigen invloed op den welvaartsfoestand der personen te versterken en blijvend te verzekeren.

Gelijk gezegd, die middelen vertoonen weinig variatie, er is meer afwisseling in volgorde, al naar de voorkeur, de voorliefde, de ambtelijke functie van den voorsteller. Er bestaat ook mode in die voorstellen, er laten zich stroomingen daarin onderkennen.

Die ten aanzien van de irrigatie noemde ik U reeds, zij zullen U ook wel bekend zijn. De strooming voor industrialisatie verkeert naar ik meen oogenblikkelijk in een depressie, wat niet uitsluit,

KOLONIALE WELVAARTSPOLITIEK 163 dat er morgen weer een tijdvak van hoogconjunctuur kan aan-vangen. Emigratie en kolonisatie hebben momenteel een deel van hun mister moeten inboeten, zij wachten op een woordvoerder of op de versterking met een plaatselijk succes. Verlichting van den belastingdruk daarentegen staat den laatsten tijd op den voorgrond en zal daar nog wel een poos lang blijven. Hetzelfde geldt voor de bevordering van de volksgezondheid en wellicht ook voor be-vordering van de teelt van handelsgewassen. Ik noemde hier slechts eenige algemeene leuzen, die over geheel Java hun ups en downs hebben. Daarnaast staan de locale leuzen, in hoofdzaak de leuzen van bestuursambtenaren (ik bepaal mij tot het economisch ge-bied) : voor invoering van dekstieren, van bepaalde cultures, van desabanken, van woningverbetering, voor wedrennen, jaarmarkten, vee- en andere tentoonstellingen, passers, voor huisnijverheid enz.

enz. Leuzen, die, tot maatregelen verwezenlijkt, de fleur aan het bestuursbeleid geven, altemaal leuzen waarvan ik geen kwaad kan zeggen, tenminste geen ander kwaad dan dat zij eenzijdig zijn of, juister gezegd, onaf in zoover zij bij de zaken blijven staan, zonder de vraagstukken aan het persoonlijk element ver-bonden ook maar eenigermate te beseffen of onder-de oogen te zien, terwijl toch juist dat persoonlijk element m.i. van primair belang is.

Voordat ik op dit belang van het persoonlijk element wat dieper inga en de geschiedenis van de daaromtrent geuite beginselen in gestrekten draf laat voorbijtrekken, wil ik U nog één voorbeeld geven van de tegenstelling tusschen zaak en personen die ik bedoel, om mij daarmee de zekerheid te geven dat die tegenstelling

•U helder voor oogen staat. Ik ontleen dit voorbeeid aan een bloem-lezing van een Amerikaansch professor aan een Chineesche universiteit, getiteld „Readings in economics for China". Daarin zijn opgenomen twee artikelen over Chineeschen landbouw, een dat dien landbouw van technischen kant bekijkt, een ander dat dezen beziet met het oog van den socioloog. De schrijver van de eerste verhandeling, F. H. KING, een autoriteit op landbouwkundig gebied, is opgetogen over wat hij waarnam. Hij heeft een gezin aangetroffen van 10 personen, een ezel en een varken levende van een akkerlandje van 6738 M2. of 0.95 bw., wat hij omrekent

tot een bevolkingsdichtheid van 1483 personen, 148 ezels en 148 varkens per K.M2., een dichtheid die beter voor U spreken zal, wanneer ik daarnaast de grootste dichtheid van het platteland in Middien-Java plaats, bijv. Koetowinangoen, dat een 720 mensehen per K.M2, telt, nog niet de'helft dus, ofschoon hierin een passer van meer dan plaatselijke beteekenis ligt. Uit gegevens omtrent 7

andere Chineesche grom ds tukken leidt de schrijver een ander gemiddelde af van 688 personen, 82 runderen of ezels en 154 varkens per K.M2, of, zooals hij totaliseert, van 770 verbruikers, en 154 voedselvervormers per K.M3, zuiver akkerland.

Een dergelijke bevolkingsdichtheid is alleen mogelijk dank zij de verst doorgevoerde intensiveering van den landbouw. Prof. Ir.

DE VOS heeft U in zijn boeiende jaarrede, het vorige jaar uitge-sproken, een kleurrijk tafereel opgehangen van de weldaden die de irrigatie aan China bracht en waardoor die intensieve landbouw mogelijk werd. Niet enkel het slib van de talrijke kanalen wordt aangewend, maar daar, waar geen kanalen in de buurt zijn, wordt de geheele bouwkruin naar de dorpen getransporteerd en daar, in de tijden tusschen de beplantingen, met organischen afval ge-mest, dan gedroogd en fijngestampt, om als meststof te worden aangewend. Alle menschelijke en dierlijke afval wordt met angst-vallige zorg bewaard en gebruikt. Is de Javaansche landbouwer al gewoon zijn padi op een kweekbed uit te zaaien., zoodat de jonge plantjes reeds ontspruiten gedurende den tijd dat de grond waarop zij moeten groeien nog wordt bewerkt, de 'Chineesche boer gaat nog verder en bereidt bovendien de humus-laag, met benutting ook van groenbemesters, buiten den akker to-e, zoodat zijn veld geen ©ogenblik braak behoeft te liggen, bovendien past hij dan nog tusschenbeplanting toe, zoodat twee opeenvolgende cultures, als het ware gedeeltelijk over elkaar heen komen te liggen. Arbeid is daarbij de eenige factor die in overvloed aanwezig is. „Wij verbaasden ons", zegt KING, „over de hoeveelheid bruikbaren arbeid, blijmoedig gegeven voor een dagloon van 12,5 cent plus voeding dan Wel van 37,5 cent zonder voeding'. En hij eindigt zijn betoog met den uitroep „Het schijnt voor deze nijvere klasse een gulden regel te zijn, dat, zoodra maar een extra uur of een extra dag arbeid een nog zoo geringe meeropbrengst belooft,

KOLONIALE WELVAARTSPOLITIEK. 165 dat dan die extratijd ook moet worden besteed, en noch de regen noch de felste zon tot uit- of afstel mogen leiden".

Aldus deze enthousiaste landbouwtechiniicus.

Hij doet ons denken aan den Indischen specialiteit die in 1883 verklaart met trots vervuld te zijn, dat onder Nederlandsen bewind het platteland in sommige deelen van Midden Java dubbel zooveel zielen per K.M2, telt als de dichtst bevolkte gewesten van het moederland (zie VAN RESTEREN Ind. Gids 1885 I 555).

Zoo in het verkort bezien lijkt die opgetogenheid van beide schrijvers wat kinderlijk, maar wanneer men het resultaat van den Chineeschen landbouw in het algemeen karakteriseert als een minutieus stelsel om met een minimum kapitaal een maximum rendement uit den grond te halen zonder de qualiteiten aan dien grond te onttrekken, dan is dat toch een desideratum dat een wel-geaard landbouwkundige zonder voorbehoud nastrevenswaard moet achten.

Mits hij maar het persoonlijke element uitschakelt.

En dat persoonlijke element wordt door den tweeden beoordeelaar L. H. BAILEY op den voorgrond geschoven, wiens standpunt ik, m tegenstelling met het eerste als sociologisch zou willen ken-merken. Deze schrijver is ver van opgetogen, integendeel, hij acht den agrarischen toestand van China eer bedenkelijk. Zijn beschou-wingen zijn niet economisch. In dat opzicht behoeven zij een aanvulling, die ik U geven zal. Maar wat hij zegt k de overdenking Waard. Zijn betoog, voorzoover thans van belang, komt in het kort hierop neer. Zeker is het de voornaamste plicht van den

•andbouw om agrarische producten te leveren /.onder daarbij de vruchtbaarheid van den grond aan te tasten, maar onder de aan-dacht voor het product mag men den producent niet vergeten. De maatstaf, waarnaar men dien landbouw te beoordeelen heeft, is m'et de hoeveelheid product die hij per eenheid voortbrengt, even-min het aantal monden, dat hij op een bepaalde oppervlakte voedt, Waar het gehalte van het menschelijk bestaan dat hij verzekert.

Landbouw is de grondslag van ons aller stoffelijk zijn, daardoor

l s *ijn product van overheerschende beteekenis, de akker is echter

°ok de wooimplaals van het grootste deel der menschheid, meer

n°g, hij is het kweekbed van het menschelijk geslacht. En

zooals de landman zijn beste koren voor het kweekbed bewaart, behoort ook de samenleving te zorgen dat de landbouwer een vol, menschwaardig bestaan kan voeren overeenkomstig de beteekenis die hij door zijn getalsterkte en door zijn sociale taak voor de gemeenschap heeft.

Men zou dit sociale ethiek kunnen noemen en als zoodanig meer als norm dan als noodzaak kunnen beschouwen, wanneer

Men zou dit sociale ethiek kunnen noemen en als zoodanig meer als norm dan als noodzaak kunnen beschouwen, wanneer