• No results found

Deel III Analyse

7. De zaak 40/61 van Harry Mulisch

!

In de volgende twee hoofdstukken wordt de analyse van drie hoofdstukken uit De zaak

40/61 en van drie hoofdstukken uit Eichmann in Jerusalem gepresenteerd. De

hoofdstukken zijn geselecteerd op basis van hun controversiële status: ze zijn veelbesproken door publiek en critici en in deze hoofdstukken werken Mulisch en Arendt toe naar hun beeld van Eichmann als gehoorzaam opvolger van het bevel. Het zijn daarmee juist de hoofdstukken die al vaker in onderzoeken zijn besproken, maar hiervan is nog niet eerder een narratologische analyse gedaan.

In de analyses zullen de verteltechnieken worden belicht met betrekking tot de gekozen vertelpositie, de representatie van tijd en ruimte, de karakterisering (Berning 2011) en de referentiële strategieën. Die technieken worden geanalyseerd op het niveau van het narratief, binnen de ordening van argumenten, op zinsniveau en door middel van een lexicale analyse (Richardson 2007). Met deze narratologische analyse zullen in iedere reportage de verteltechnieken van Mulisch en Arendt worden besproken die hebben geleid tot de ongekende stroom aan reacties.

De analyses zijn per hoofdstuk uitgevoerd en gepresenteerd, omdat de narratieve keuzes soms per hoofdstuk verschillen. Bovendien zijn de stukken van Mulisch ook los van elkaar — als relatief losstaande reportages — gepubliceerd. In de discussie zullen de losse analyses in één verband worden besproken.

!

7. De zaak 40/61 van Harry Mulisch

!

‘Het vonnis en de executie’

!

De reportage ‘Het vonnis en de executie’ heeft Mulisch geschreven voordat hij naar Jeruzalem vertrok om het proces tegen Eichmann bij te wonen en geeft een inbedding en duiding van wat Mulisch verwacht van de betekenis die het komende proces zal hebben. Een inbedding, omdat het proces en de persoon Eichmann worden geplaatst in het momentum in de geschiedenis (begin jaren zestig (p. 8), ruim vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog (p. 8) en zo’n tweeduizend jaar na de veroordeling van Jezus Christus (p. 12)). Een duiding, omdat Mulisch de betekenis van dit proces voor de geschiedenis en de mensheid probeert te expliciteren en omdat hij Eichmann — die voor daden terecht staat waarmee geen ‘intermenselijke relatie mogelijk’ (p. 12) is — in termen plaatst die desondanks begrijpelijk zijn voor de lezer.

Kees Fens ziet De zaak 40/61 als een ‘zoektocht’ naar een verklaring voor ‘het gat in de geschiedenis’ (de zes miljoen vermoorde Joden) en dat zoeken doet Mulisch ‘namens allen’ (Fens 1963: p. 135-136). Deze onderneming van Mulisch karakteriseert Fens als ‘“auto-reportage” […], een verslag van een ontwikkeling, van een poging tot doorzicht, tot bewustwording’ (p. 135). In de analyse van ‘Het vonnis en de executie’ wordt deze

persoonlijke inzet zichtbaar in de bijzondere vertelpositie die Mulisch inneemt. Mulisch positioneert zichzelf als homodiëgetische verteller (Berning 2011) in de reportage, waarbij hij zichzelf voornamelijk als onderdeel van de gehele mensheid presenteert (als ‘wij’ of ‘wij de mensheid’). Aan het eind van de reportage introduceert hij zichzelf als de persoon die de komende weken verslag zal gaan doen, en tegelijkertijd als een persoon die — zoals Fens terecht opmerkt — ook een verslag van zijn eigen leerproces zal doen.

Mulisch beleeft het proces volgens Fens ‘en dat beleven gaat ver buiten en boven de toevallige plaats en tijd uit’ (Fens 1964: p. 135). Fens merkt op dat Mulisch in zijn schrijven niet dicht op de gebeurtenissen in Jeruzalem of uit Eichmanns leven blijft. Uit de bestudering van de aanwezigheid van tijd en ruimte blijkt dat Mulisch zich inderdaad nauwelijks verbindt aan een vaste ruimte (bijvoorbeeld de rechtszaal) of vaste tijd (1961). Mulisch maakt gebruik van een referentiële strategie waarmee hij het proces betekenis geeft ten opzichte van eerdere processen uit de geschiedenis. Hiermee lijkt hij een universeel inzicht in de aard van een berechting te geven. Dit wordt versterkt door zijn lexicale keuze voor woorden als ‘nooit’, ‘altijd’ en ‘de hele mensheid’.

!

De positie van Mulisch

Mulisch neemt in ‘Het vonnis en de executie’ een homodiëgetische vertelpositie in, waarin hij zijn positie als verteller binnen de reportage voornamelijk kenbaar maakt met ‘wij’. Doordat hij als verteller geen restricties in acht neemt in de focalisatie, suggereert Mulisch een alwetende positie ten opzichte van de personen die hij noemt.

De reportage vormt het eerste en inleidende hoofdstuk van De zaak 41/60. De twee zinnen uit onderstaand citaat zijn de eerste twee zinnen en zetten de toon: het betreft een beschouwing en niet een verslag van één gebeurtenis of ervaring. Het schrijven vanuit ‘wij’ komt in het hele artikel terug en laat zien dat Mulisch zich als verteller als onderdeel van een collectief opstelt.

!

Zolang de historische mensheid bestaat, heeft zij het tafereel gekend van een eenzame man, oog in oog met zijn vernietiging, belichaamd tegenover hem in een college mannen, dat de samenleving vertegenwoordigt. Wij mensen, die allen op een of andere manier twijfelen aan onze eigen dood, dat wil zeggen aan de werkelijkheid, in het proces ontmoeten wij het onbarmhartigste beeld van het bestaan der werkelijkheid (Mulisch 1961: p. 7).

!

Door een lexicale analyse vallen woorden op als ‘zolang’, ‘allen’, ‘de werkelijkheid’ en ‘het bestaan’, waarmee Mulisch een beeld schetst met absolute waarden, waarden die voor iedereen, voor ‘wij mensen’ zouden moeten gelden. Mulisch vereenzelvigt zich hier met ‘wij mensen’ en slechts twee keer in dit hoofdstuk is de aanwezigheid van de verteller Mulisch concreter voelbaar, doordat hij zijn eigen positie door middel van ‘ik’ kenbaar maakt.

De eerste keer is dat om een nuance aan te geven: ‘Ik spreek nu niet over

geeft hij aan dat de rest van het betoog tot dan toe zijn spreken is. Vervolgens resumeert Mulisch in de laatste zin: ’[n]iet in de laatste plaats zal ik verslag uitbrengen over dit proces, over onszelf, over die dit lezen’ (p. 13). Hij introduceert zichzelf als

verslaggever van de komende reportages en gaat een relatie aan met zijn lezers, door ook hen te benoemen en door bovendien te benadrukken dat het een reportagereeks zal worden die over ‘onszelf’ gaat, dus over de lezers, maar ook over Mulisch zelf, zoals Fens in zijn recensie opmerkt (1964: p. 135)

!

Genette stelt dat ‘Absence is absolute, but presence has degrees. […] If the narrator lets sign of his presence appear in the narrative he is recounting, he may acquire a particular status, depending on the way the story is rendered’ (1983: p. 245). Mulisch laat zichzelf enerzijds op de achtergrond door als een letterlijk alwetende (hij spreekt over de

wereldgeschiedenis van Aristoteles, Jezus, Jean d’Arc en Lodewijk XVI (p. 7) en over ‘de mensheid’ en ‘de werkelijkheid’) te verhandelen over de aard van het komend proces. Door: ‘Neen, wie deed wat Eichmann deed, is niet zozeer anders dan wij, dan wel nog heillozer vervreemd van het leven op aarde’ (p. 9), is de verteller tegelijkertijd zeer op de voorgrond, door zichzelf samen met de lezers in een vergelijking met Eichmann te plaatsen. Doordat de lezer wordt geïmpliceerd in het ‘wij’-betoog van de verteller, worden de standpunten van de verteller bij de lezer neergelegd alsof deze het er al mee eens is.

De focalisatie in ‘Het vonnis en de executie’ kent bijna geen restricties. De verteller spreekt niet alleen voor zichzelf of namens ‘wij’, maar ook voor onder anderen Socrates en Jezus (die ‘hadden geen proces nodig om tot een besef van de werkelijkheid te komen’ (p. 8)) en voor Eichmann (‘Niet alleen wist Eichmann niet wat hij deed […], hij wist in zekere zin zelfs niet, dat hij iets deed’ (p. 9).). Dit is opvallend in een reportage, waarin je zou verwachten dat de verteller zich gedraagt als een externe verteller die de handelingen van de protagonisten volgt, maar geen toegang heeft tot hun gedachten of gevoelens.

Het raden of inschatten van gedachten en gevoelens is in een aantal gevallen geaccepteerd, doordat de verteller reproduceert wat de geschiedenis aan ons heeft overgedragen (zoals in het geval van Socrates en Jezus). Daarnaast gebruiken

journalisten uit de sample van Berning soms ‘verbs of perception’ (Berning 2011: p. 75) om het alwetende perspectief te legitimeren. Dit doet Mulisch slechts in een enkel geval, namelijk als hij schrijft: ‘het is mogelijk, dat het als een verlossing voor hem komt. Toen hij op 11 mei 1960 in Buenos Aires gearresteerd werd, vertoonde hij tekenen van opluchting’ (Mulisch 1961: p. 10, mijn cursivering).

Zijn vertelling in deze reportage is uit te leggen als een milde vorm van

‘psychonarration’ (Cohn 1978: p. 56), waarbij de journalist of verteller gedachten en gevoelens van het karakter in eigen woorden reconstrueert. Mulisch doet op basis van nieuwsfeiten aannames over gevoelens van karakters, zoals in het geval van Hiroshima-

bombardeerder Claude Eatherly, die volgens Mulisch ‘uitsluitend stal uit behoefte aan straf’ (p. 10) en Eichmann die volgens Mulisch ‘begrepen heeft’ dat we hem geen groter dienst kunnen bewijzen dan hem ter dood veroordelen (p. 11). Doordat Mulisch’ inzicht steeds volgt op een combinatie van nieuws- of geschiedenisfeiten, wordt deze

geloofwaardig gemaakt voor de lezer.

Een positionering van de journalist of verteller kun je, zoals toegelicht in de analysemethode van Richardson, onder andere afleiden uit de modaliteit binnen de zinsopbouw. Paul Simpson (1993) voegt daaraan toe: ‘modality refers broadly speaking to a speaker’s attitude towards, or opinion about, the truth of a proposition expressed by a sentence. It also extends to their attitude towards the situation or event described by a sentence’ (p. 47). Mulisch maakt op een aantal momenten gebruik van modale

werkwoorden, zoals zichtbaar in volgend citaat:

!

Het vonnis is voor Eichmann — zijn executie is voor ons bestemd. Wij zullen het gevoel krijgen, dat er iets gedaan is, dat er iets gedaan kan worden. Dat er recht gedaan kan worden. Maar de mens kan geen recht doen. De mens kan alleen moorden: ook als dat gebeurt in de vorm van een ‘executie’, volgend op een doodvonnis. Recht kan uitsluitend

gesproken worden (Mulisch 1961: p. 11, mijn cursiveringen, behalve gesproken).

!

Afgaand op de hoge dichtheid aan modale werkwoorden in deze passage, zien we hier een stevige positionering van Mulisch. De auteur geeft hier — nog voor het proces begonnen is — aan dat de executie zal plaatsvinden en dat deze nooit een rechtvaardige actie kan zijn, maar ons slechts de illusie geeft dat dit een gelijkwaardige vergelding is. Mulisch beweert niet dat er geen executie plaats zou moeten vinden, maar wel dat deze, per definitie, onmogelijk als ‘rechtmatig’ kan worden gezien.

Modaliteit is tevens herkenbaar in het gebruik van bepaalde bijwoorden, zoals in ‘Het zou ongetwijfeld een geruststelling voor de mensheid zijn, wanneer deze verdachte werd verteerd door berouw’ (p. 9, mijn cursivering). Mulisch maakt een aantal aannames met dit type bijwoorden, die de kracht van zijn betoog onderstrepen, terwijl zij zonder inhoudelijke onderbouwing claimen dat deze aannames juist zullen zijn. Is het wel een geruststelling voor ‘de mensheid’ als Eichmann berouw heeft? Mulisch spreekt deze bewering zelf tegen door, met een zelfde soort bijwoord, te stellen dat het ‘het

halfzachte deel van de mensheid ongetwijfeld met tevredenheid [zou] hebben vervuld; maar voor de doden en de overlevenden zou het beledigender zijn geweest’ (p. 10), waardoor ‘de mensheid’ al enigszins beperkt wordt tot het ‘halfzachte deel’ en zeker niet meer tot de doden en overlevenden.

Fens stelt dat Mulisch ‘namens allen’ zocht naar een verklaring voor het gat (dat door Eichmann zou zijn geslagen) in de geschiedenis. Vanuit Mulisch’ vertelpositie in de tekst en als onderdeel van het collectieve ‘wij’, presenteert hij zijn inzichten alsof ‘de mensheid’ deze inzichten met hem deelt en inderdaad alsof ‘wij’ en Mulisch als onderdeel van ‘wij’ gezamenlijk iets leren over het proces.

!

!

Universeel perspectief

Door het ontbreken van een temporele of ruimtelijke afbakening zweven Mulisch’ beschouwingen in ‘Het vonnis en de executie’ in het luchtledige. Vanuit een universeel perspectief en ‘ver buiten en boven de toevallige plaats en tijd’ (Fens 1964: p. 135) biedt hij inzicht in de betekenis van het proces tegen Eichmann als een proces; als

transcendentaal (want los van tijd en ruimte en altijd volgens dezelfde formule: ‘een eenzame man, oog in oog met zijn vernietiging’). Dit universele perspectief benadrukt Mulisch’ alwetende vertelpositie, maar geeft door de referentiële vergelijking van het Eichmann-proces met verschillende andere processen uit de geschiedenis ook — nog voordat het proces begonnen is — een historische status mee aan de berechting.

‘Het vonnis en de executie’ is niet-chronologisch, en überhaupt is er nauwelijks sprake van een volgorde waarin gebeurtenissen elkaar opvolgen. Vanaf een bijna goddelijke afstand kijkt de verteller naar de wereldgeschiedenis, maar de gebeurtenissen (analepses in dit geval; (ver) teruggrijpend in de geschiedenis (Genette 1983)) die daaruit worden aangehaald, fungeren als losse argumenten en niet als momenten die, door hen in een bepaalde volgorde te plaatsen, van betekenis worden.

Eenmaal — in de voorlaatste alinea — maakt de verteller een opvallende referentie naar het moment van schrijven in de tijd en met betrekking tot de verslaggeving van het proces: ‘Over veertien dagen trekken wij uit alle delen der wereld naar Jeruzalem’ (p. 13) waarmee de auteur deze gehele beschouwende reportage bij de verslaglegging betrekt en aan actueel nieuws koppelt.

Met betrekking tot de temporele structuur valt op dat er gespeeld wordt met ‘repetitive frequency’, waarbij het narratief ‘[tells] n times what happened n times’ (Genette 1980: p. 114). Mulisch refereert naar zes verschillende processen door de geschiedenis heen en schept daardoor een verband tussen die momenten. De verteller gaat in deze

reportage in op een transcendentale betekenis van het proces, waarbij het proces tegelijk met de mensheid is ontstaan. Dit wordt versterkt door de steeds terugkerende

vergelijking van processen vanaf de vijfde eeuw voor Christus tot het proces dat op het moment van schrijven nog veertien dagen in de toekomst ligt. Juist door de afwezigheid van verdere concrete temporele ordening, geeft het artikel de indruk over universele waarheden te spreken.

Net zoals een ordening in tijd, ontbreekt ook een duidelijk geconstrueerde ruimte, doordat de reportage niet één of een opvolging van gebeurtenissen beschrijft. Het artikel laat zich niet als totaalplaatje categoriseren als frame space of thematized space, maar deze labels zijn wel bruikbaar om de rol van de stad Jeruzalem binnen dit betoog te expliciteren.

Mulisch opent het laatste deel van het artikel met: ‘Het is een der meest fantastische saltomortales van de geschiedenis, dat dit proces in Jeruzalem gevoerd zal worden’ (p. 12) en maakt Jeruzalem hiermee een thematized space. Jeruzalem is niet een toevallige stad, maar een stad met sterke connotaties, te beginnen met een stad die voor minstens

drie geloven van groot belang is. Mulisch gebruikt Jeruzalem om een uitdagende vergelijking te maken, namelijk tussen Jezus en Eichmann, niet meer alleen om hun processen, maar ook om de mannen zelf: ‘In diezelfde stad is een man veroordeeld over wie het geheimzinnige bericht gaat, dat hij ‘de zonden der mensheid op zich genomen’ heeft. Nu staat er een man terecht, die ze bijkans werkelijk gepleegd zou hebben.’ Jeruzalem is nu het decor geworden voor twee mannen die van gigantische invloed zijn op de wereldgeschiedenis. Door met de stad Jeruzalem Eichmann en Jezus in één vergelijking te plaatsen — als het absolute kwaad en de mens die het dichtst bij God komt — krijgt ook deze plek een universele betekenis.

Ten slotte deelt de auteur mee dat over veertien dagen journalisten van over de hele wereld naar Jeruzalem trekken, ‘als middeleeuwse leprozen, die gehoord hebben dat ergens een bron is ontsprongen, die alle kwalen geneest’ (p. 13) en speelt op een andere connotatie van de stad in, namelijk de stad als bedevaartsoort die al eeuwenlang wordt bezocht door mensen van over de hele wereld. Dat de stad ditmaal bezocht gaat worden door ‘wij uit alle delen der wereld’ (p. 13) — waarmee Mulisch met ‘wij’ ditmaal op de wereldpers doelt — maakt in deze vergelijking van Jeruzalem een stad die met deze historische connotatie een zeer thematisch decor voor het proces zal vormen.

!

Eichmann, Mulisch en de mensheid

In lijn met de observatie dat er in het artikel sprake is van een alwetend vertelperspectief en psycho-narration, ligt de karakterisering van de verschillende personages in deze reportage bij de verteller. Alhoewel er veel actoren benoemd worden, zal hier worden beargumenteerd dat de representatie van drie karakters het meest belangrijk is voor het narratief. Dit zijn ‘Eichmann’, ‘wij’ of ‘de mensheid’ en ‘journalist Mulisch’. Door de presentatie van deze drie karakters, creëert Mulisch de mogelijkheid om zich af te vragen of Eichmann, voorafgaand aan het proces geportretteerd als het absolute kwaad, daadwerkelijk anders is dan ‘wij’ en daarmee dan Mulisch zelf.

De constructie van het karakter Eichmann is voor de hand liggend in een

reportagereeks die om zijn proces draait, maar wordt in dit artikel vooral gemaakt in relatie tot andere karakters, te beginnen bij ‘de mensheid’ ook aangeduid als ‘wij’. Dat deze termen vaak door elkaar worden gebruikt, blijkt uit een zin als ‘Wij mensen, die allen op een of andere manier twijfelen aan onze eigen dood […]’ (p. 7). ‘De mensheid’ is in dit artikel een personage dat veelal ‘onverdeeld’ (p. 7) en ‘eensgezind’ is: ‘Maar nooit in de wereldgeschiedenis heeft de mensheid zich zo eensgezind gespeend van sympathie opgemaakt om één man te vernietigen als in het geval van Adolf Eichmann […]’ (p. 8).

Mulisch is meestal onderdeel van ‘wij’, maar in zijn laatste zin ‘[n]iet in de laatste plaats zal ik verslag uitbrengen over dit proces, over onszelf, over die dit lezen’ (p. 13), geeft hij zichzelf een uitzonderingspositie. Hij is nog steeds deel van de mensheid die door dit proces meer over zichzelf zal leren, maar tegelijkertijd is de cursieve dit

veelzeggend voor de functie die Mulisch tijdens dat leerproces zal vervullen. Dit verwijst namelijk niet naar het proces tegen Eichmann, maar naar een regel eerder, waarin Mulisch uitlegt dat de journalisten die van over de wereld op het proces afkomen ‘de bladzijde historie gaan schrijven […] vermoedelijk een lijk produceren… en nog steeds melaats terugkeren’ (p. 13). Mulisch introduceert zichzelf als de journalist

Mulisch die de komende weken het proces zal verslaan, daar de meest vreselijke dingen zal reconstrueren, en het belangrijkste: daar nog steeds als melaatse uit zal komen. Als melaatse, omdat ‘de mensheid’ als een blok tegenover Eichmann staat en hoopt door met hem af te rekenen het kwaad uit de wereld uit te roeien, maar in feite zelf niet zoveel verschilt van deze man. De vraag naar dit verschil, tussen ‘de mensheid’ en Eichmann, en uiteindelijk ook tussen Mulisch en Eichmann, zal in de hele

reportagereeks van belang zijn.

!

Fens noemt Mulisch’ werk een ‘auto-reportage’ en in de analyse van ‘Het vonnis en de executie’ laat Mulisch inderdaad zien dat hij vanuit zijn eigen perspectief — weliswaar namens de hele mensheid — inzicht geeft in het proces tegen Eichmann.

Door de uitwerking van zijn homodiëgetische vertelpositie kan Mulisch zich

tegelijkertijd identificeren met ‘de mensheid’ en zich presenteren als de verslaggever die ons allen inzicht zal bieden. Door de suggestie van universaliteit maakt Mulisch

bovendien duidelijk dat we niet alleen iets over dit Eichmann-proces leren, maar bovenal iets over de werking van het menselijk handelen in het algemeen.

Ten slotte creëert Mulisch met de karakterisering van Eichmann, van de journalist Mulisch en de mensheid een opening voor zijn ‘verslag van een ontwikkeling, van een