• No results found

Deel IV Discussie en conclusie

9. Discussie

!

9. Discussie

!

In de analyse van de reportages is besproken hoe Mulisch en Arendt betekenis hebben gegeven aan de berechting en het karakter van Adolf Eichmann. Daarbij zijn in de teksten de verteltechnieken behandelt die ten grondslag liggen aan het afwijzende en bewonderende commentaar van lezers en critici, commentaar dat de teksten tot op heden levend houdt.

Aan de hand van de analyse van de reportages zijn ook het narratologische model van Berning (2011) en de discoursanalyse van Richardson getoetst, modellen die vanuit respectievelijk letter- en taalkundige tradities zijn opgesteld en zijn afgestemd op de bestudering van journalistieke teksten. Berning geeft aan dat er nog nauwelijks

narratologische analyse op journalistieke teksten wordt uitgevoerd (p. 11). Haar model biedt, in combinatie met de analysemethode van Richardson, de mogelijkheid om een systematische analyse van narratieve reportages uit te voeren. Omdat de methode van Berning zich richt op aspecten in het narratief, komen onder andere referenties naar personen, objecten of ideeën daarbuiten, niet aan bod. Uit de analyse van de reportages van Mulisch en Arendt blijkt dat deze referenties wel van belang zijn voor het begrip van de werking van de tekst. In het onderstaande volgt een reflectie op deze

bevindingen.

!

De zaak 40/61

In de analyse van ‘Het vonnis en de executie’, ‘Het bevel als fatum’ en ‘Het ideaal der psychotechniek’ is aan de hand van reacties van recensenten en critici onderzocht op welke verteltechnieken van Mulisch zij commentaar leveren. Hoofdlijnen in die reacties zijn Mulisch’ voelbare aanwezigheid, zijn neiging om zijn ideeën universeel te maken, de wijze waarop hij zijn inzichten doordrijft tot een punt dat niet meer zonder meer aannemelijk is, en de manier waarop hij zijn conclusies baseert op zijn metaforen. Eén van de reacties op De zaak 40/61 is dat Mulisch in zijn inzichten ver buiten de toevallige tijd en plaats van het proces treedt (Fens 1964). De analyse van Mulisch’ referentiële strategie om de betekenis van het proces uit te leggen door het proces in vergelijking met andere historische processen te plaatsen, geef inzicht in deze opmerking.

Mulisch vergelijkt het proces-Eichmann in ‘Het vonnis en de executie’ met iconische gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis, zoals de berechting van Aristoteles en Jezus Christus. Vooral met de laatste legt Mulisch een verband, waarbij hij dankbaar gebruik maakt van het gegeven dat Eichmanns proces zich, net zoals dat van Jezus bijna tweeduizend jaar daarvoor, in Jeruzalem afspeelt. Aan de ene kant geeft Mulisch hiermee inzicht in de filosofie achter een berechting. Maar, door de vergelijking met

deze kapitale gebeurtenis uit de canon van de menselijke geschiedenis, geeft Mulisch ook vooral gewicht aan de zaak-Eichmann. Nog voordat het proces is begonnen, verheft hij met zijn vergelijking de zaak naar een canonieke status, alsof hij kon inschatten welk belang het proces zou gaan hebben (iets wat bijvoorbeeld Herzberg niet kon, gezien zijn zorgen voorafgaand aan het proces).

Door die vergelijking met andere momenten uit de wereldgeschiedenis en bovendien Mulisch’ situering van het Eichmannproces in de tijd (in relatie tot de oorlog en in de jaren zestig) valt op dat Bernings invulling van het narratieve element ‘tijd’ tekort schiet. Zij beoordeelt wel de volgorde, duur en eventuele frequentie van de temporele structuur, maar niet de situering van het journalistieke narratief in de ‘werkelijke tijd’. In de narratologische analyse van de reportages is ook het ontbreken van een concrete afbakening van tijd en ruimte geconstateerd. Ook hierdoor krijgen Mulisch’

bevindingen een universeel karakter. Deze suggestie van universele bevindingen wordt versterkt door de claims die hij legt op gedachten en gevoelens van anderen. Deze worden door modale constructies en met woorden als ‘uiteraard’ en ‘natuurlijk’ beschreven. Hij schept hiermee vrij gemakkelijk verbanden tussen Eichmann (en zijn proces), de wereldgeschiedenis en ‘de mensheid’, waardoor het soms lijkt alsof Mulisch zijn lezers van algemene waarheden voorziet. Het is in het licht van die bevindingen begrijpelijk dat Havenaar (1997) spreekt van een ‘Mulischiaanse verbeelding’, waarin Havenaar de aanname doet dat mensen bekend zijn met Mulisch’ vermogen of tendens om wereldbeelden te scheppen.

In de analyse van de vertelpositie is opgevallen dat Mulisch een betrokken en persoonlijke verteller is en als handelend karakter deel uitmaakt van het narratief. Buurlage (1999) en Bax (2009 en 2012) hebben Mulisch’ vertelposities eerder

besproken. Onder anderen Fens merkt op dat De zaak 40/61 door die betrokkenheid als ‘auto-reportage’ en niet als conventionele reportage moet worden benaderd. Alhoewel

De zaak 40/61 de figuur Eichmann centraal stelt, vormt Mulisch zelf het karakter

waarmee je je als lezer identificeert. De positionering van zijn eigen karakter vormt bovendien een betekenisgevende strategie als het gaat om de karakterisering van Eichmann: Mulisch is onderdeel van ‘de mensheid’ die zich enerzijds verzet tegen de verschrikkelijke daden van Eichmann, maar anderzijds niet zo verschillend blijkt te zijn. Bij de analyse van de focalisering in ‘Het bevel als fatum’ wordt zichtbaar hoe

Mulisch over gedachten en gevoelens van Eichmann, Hitler en Himmler spreekt. Daarbij trekt Mulisch conclusies uit de typeringen die hij heeft geconstrueerd. Hitler en Himmler blijven vrij platte karakters (letterlijk gecategoriseerd als ‘de uitverkorene’ en ‘de gelovige’), maar bij Eichmann worden zijn daden en beslissingen uitgelegd aan de hand van zijn karakter. De uitleg die Mulisch geeft, wordt voornamelijk gebaseerd op de (binnen deze reportage geconstrueerde) karakterisering van het personage Eichmann, en minder op de historische feiten (die ook ruimte bieden voor andere verklaringen).

Fens en Rubinstein vonden dat Mulisch in zijn beschouwende passages soms te ver doordrijft in zijn theorie. In ‘Het bevel als fatum is Mulisch’ categorisering van Eichmann als ‘ongelovige jodenmoordenaar’ bepalend voor zijn interpretatie van de historische ontwikkeling. Ook in ‘Het ideaal der psychotechniek’ is het de gebruikte beeldvorming (in dit geval de gebruikte metafoor), waarop Mulisch conclusies over het karakter Eichmann baseert.

In de analyse van deze reportage is beschreven hoe de afwisseling van citaten van Eichmann met de metafoor van de auto elkaar versterken en betekenis geven. Door deze opbouw valt het simplificerende effect van de metafoor nauwelijks op, terwijl Mulisch vanuit het beeld van de auto concludeert dat ook Eichmann niet capabel is tot het hebben van gevoelens of etwas zweites (een ideologie, geloof of geweten). Mulisch brengt met deze referentiële strategie Eichmann in een herkenbaar kader voor de lezer. In dezelfde reportage verwijst Mulisch naar de logica en naar A=A. Die logica wordt volgens Mulisch door Eichmann nageleefd (met: bevel is bevel), maar komt ook terug in Mulisch’ taalgebruik. Met woorden als ‘eenvoudig’ en ‘simpel’ maakt hij duidelijk dat de verklaring steeds voor de hand ligt en ‘direct voortvloeit’ uit Eichmanns citaten. Dit wordt versterkt door een herhaling in zinsopbouw, waarbij Mulisch steeds ‘hij

is’ (mijn cursivering) afmaakt met een stap in zijn karakterisering van Eichmann als

ideaal der psychotechniek. Van Eichmann als machine (auto), heeft Mulisch Eichmann als formule voorgesteld, een formule die bovendien algemeen (overal ter wereld) toepasbaar is en die we niet bij misdadigers, maar bij iedereen kunnen herkennen. Voor de lezer in 1962 — die mede door dit proces geconfronteerd wordt met de betekenis en omvang van de Holocaust — is dit een schokkende conclusie. Mulisch maakt van het onmenselijke monster een type waarvan de lezer zich kan afvragen of hij of zij niet ook zo in elkaar steekt.

Eichmann in Jerusalem

De analyse van de reportages van Hannah Arendt heeft inzicht opgeleverd in vier veelvoorkomende beweringen uit reacties van haar critici. Een eerste punt van kritiek is haar intellectuele houding (grenzend aan arrogantie (Syrkin 1963)) binnen haar

schrijven, waarmee ze zich distantieert van de emoties die bij de zaak betrokken zijn en iedere kans aangrijpt om de immorele aspecten te benadrukken (Podhoretz 1963). Deze intellectuele afstand is in ‘The house of justice’ zichtbaar in de vertelpositie die Arendt inneemt. Eenmaal plaatst zij zichzelf als karakter (in de rol van ‘survivor’) op de tribune in de rechtszaal, maar in de rest van de reportage staat de verteller buiten het narratief. Hierdoor heeft de verteller twee perspectieven, enerzijds een betrokken

perspectief dat Arendt deelt met de andere toeschouwers, en anderzijds een afstandelijke positie — zowel in tijd (twee jaar na de start van het proces) als ruimte (vanuit New York in plaats van Jeruzalem). Door deze tweedeling benadrukt ze het belang van die

afstand: ze kan los van heftige emoties oordelen over de gang van zaken tijdens het proces.

De afstand die Arendt neemt tot haar materie, resulteert in een scherpe en soms cynische toon, waaraan Syrkin en Podhoretz zich hebben geërgerd. Deze toon is zichtbaar in haar karakterisering van het gerechtshof, maar ook als zij wijst op de verantwoordelijkheden van iedereen die tijdens de oorlog wist wat er gaande was. Door de Duitsers te wijzen op hun verantwoordelijkheid met ‘God knows, they had learned how to resist temptation (p. 150)’ bevestigt ze de karikatuur van Duitsers als overdreven punctueel en gehoorzaam, maar trekt ze ook de moraal van een hele natie ernstig in twijfel.

Een tweede punt komt van Musmanno (1963) die beweert dat Arendts inzichten gekleurd zijn door haar vooroordelen over het proces en over de betrokkenen. Zonder Musmanno hierin gelijk of ongelijk te willen geven, is zijn bewering begrijpelijk op basis van de analyse van de focalisering. Bij het bespreken van de handelwijze van rechter Moshe Landau spreekt de verteller haar vermoedens uit, terwijl ze die

voorzichtigheid compleet achterwege laat als ze spreekt over de pretenties van Gideon Hausner en David Ben Goerion en de ideeën die zij over het proces hebben. Het is aannemelijk dat ze zich hierdoor in haar representatie van de laatste twee meer laat leiden door haar eigen beeld hiervan. Ook door Arendts framing van de rechtszaal als theater schildert ze het proces al vanaf de eerste regel van ‘The house of justice’ af als

showproces.

Overigens is de wijze waarop Berning haar categorie ‘mood’ (waarin de focalisering wordt beoordeeld) heeft uitgewerkt, lastig toepasbaar gebleken binnen de reportages van zowel Mulisch als Arendt. In fictieve vertellingen worden de gedachten en

gevoelens van karakters verzonnen door de auteur en al dan niet gefocaliseerd door een verteller. In een non-fictieve vertelling worden deze gedachten niet verzonnen, maar eventueel gereconstrueerd op basis van citaten of andere bronnen of waarnemingen die de auteurs doen. Het is niet zo dat de verteller binnen een reportage ongelimiteerd toegang heeft tot het bewustzijn van de personen die worden genoemd, maar zowel Arendt als Mulisch wekken soms wel die suggestie. We zouden Bernings optie zero

focalization met enige nuancering voor reportages kunnen gebruiken: de verteller geeft

een weergave van de gedachten en gevoelens van de karakters en gaat daarbij verder dan een representatie die alleen op basis van empirische bevindingen kan zijn gevormd. Het derde punt van kritiek is Arendts vermeende sympathie met Eichmann. Zowel Abel (1963) als Macdonald (1964) beweren dat Eichmann er in Eichmann in Jerusalem beter vanaf komt dan de slachtoffers van de Holocaust. De analyse van ‘Duties of a law- abiding citizen’ geeft inzicht in de verdenking dat Arendt sympathie creëert voor

Eichmann. De karakterisering krijgt in dit hoofdstuk vorm aan de hand van woorden en zinsneden uit een economisch discours. Arendt creëert daarbij een tegenstelling tussen Becher en Himmler enerzijds en Eichmann anderzijds, door hun afwegingen

respectievelijk in opportunistische en ambtelijke terminologie te bespreken. Door de associatie met een economische structuur valt de saaie en gehoorzame Eichmann in een categorie die normaliter als correct wordt beschouwd, terwijl het opportunistische gedrag van Himmler en Becher (winst maken ten kosten van anderen) eerder als verwerpelijk wordt gezien.

Een vierde punt is Arendts samenvatting van haar betoog als ‘banality of evil’, een ondertitel die een eigen leven is gaan leiden en bijna altijd wordt genoemd bij een herinnering aan het proces. Omdat met het woord ‘banaal’ geen veroordeling wordt uitgesproken, maar eerder een excuus voor Eichmanns karakter, heeft Scholem (1964) deze verwoording bagatelliserend genoemd. Arendt neemt deze woorden pas in de laatste regel van haar boek op en doet dit aan het eind van een reportage waarin ze slechts eenmaal, in een enkele regel, uitdrukt dat ze het eens is met het vonnis en dus met het schuldig bevinden. Ze portretteert het karakter van Eichmann in deze regels als banaal, en niet zijn daden, maar dit expliciteert zij niet, waardoor deze nuancering aan de lezer wordt overgelaten. Opnieuw is het voor de lezer aan het begin van de jaren zestig begrijpelijk dat de wil om te nuanceren klein is, als het gaat om de man die is veroordeeld voor de logistieke planning van de Holocaust.

!

10. Conclusie

!

Harry Mulisch en Hannah Arendt hebben het proces tegen Adolf Eichmann beschreven in spraakmakende reportagereeksen. Critici hebben hun afzonderlijke bijdragen

tegengesproken en een aantal van de beweringen die Mulisch en Arendt in hun reportages doen, zijn inmiddels achterhaald. De aandacht voor hun reportages blijft echter onverminderd en wordt zowel geuit in aversie tegen hun stijl van verslaggeven als in bewondering voor de genialiteit van hun theorievorming. In deze studie is die blijvende kracht om reacties bij de lezer uit te lokken gezocht in de taal van de reportage in het algemeen en in de verteltechnieken in het bijzonder.

Voor de uitvoering van het onderzoek is een methode ontwikkeld voor een

systematische narratologische analyse van journalistieke reportages. Deze methode is gebaseerd op het model van Berning waarin vijf bouwstenen van een vertelling

(vertelpositie, focalisering, tijd, ruimte en karakterisering) in binaire opposities worden ingedeeld (bijvoorbeeld ‘tijd’ in ‘chronologisch’ of ‘niet-chronologisch’). Dit model is uitgebreid met een discoursanalytisch instrumentarium dat is ontleend aan Richardson. In de uitvoering van de analyse is gebleken dat een belangrijke strategie van zowel Mulisch als Arendt zichtbaar wordt in de verbanden die zij leggen tussen de materie waarvan zij verslag doen en andere gebeurtenissen, ontwikkelingen of personen uit de werkelijkheid. Deze strategieën zijn benoemd als ‘referentiële strategieën’ en binnen de reportages is onderzocht wat deze strategieën toevoegen aan de betekenis van de inzichten van Mulisch en Arendt. Door de combinatie van het narratologische model