• No results found

Deel II Methodologie

6. Verbreding: Referentialiteit

effecten van de journalistieke taal (p. 61-62). De journalist brengt met modale

constructie over op de lezer wat deze zou moeten denken, geloven of vinden van de situatie.

Om bewust te zijn van de aannames die in een artikel worden gedaan en die daarmee ook voor de lezer voorondersteld worden, onderscheidt Richardson vier structuren die vaak in berichtgeving worden gebruikt en de lezer kunnen wijzen op de aanwezigheid van een (impliciete) vooronderstelling. De eerste daarvan zijn woorden als ‘stoppen, beginnen, doorgaan’ waarmee wordt geïmpliceerd dat er iets gaande was. Ook bepaalde lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden impliceren iets: De ‘Balkenendenorm’ impliceert dat er zoiets bestaat. Daarnaast verraden vraagwoorden bepaalde

vooronderstellingen: ‘wie is verantwoordelijk voor de rellen in Haren?’ impliceert dat er een verantwoordelijke is. Ten slotte onderscheidt Richardson ‘nominale

vooronderstellingen’, waarbij woorden als ‘nieuw’ of ‘meest succesvol’ duidelijk maken dat er eerdere varianten zijn.

Ten slotte is het zowel op woord- als op zinsniveau of zelfs voor hele alinea’s

belangrijk om de aanwezigheid van verschillende retorische tropen te signaleren. Voor berichtgeving heeft Richardson geconstateerd dat onder andere hyperbolen, metaforen, metonymia, neologismen en woordspelingen veelgebruikt zijn. Bij een troop worden woorden gebruikt om een andere dan hun gebruikelijke betekenis op te roepen. Tropen worden in berichtgeving strategisch ingezet ‘as a way of describing things which makes them present to our mind’ (Perelman en Olbrechts-Tyteca, 1969: p. 167) and are ‘non- obligatory additional structures in texts that may draw attention, and may therefore indirectly emphasize specific meanings’ (Van Dijk, 1991: p. 217) (in: Richardson p. 65). Behalve bovengenoemde tropen worden in reportages ook vaak vergelijkingen

gemaakt, om nieuwsfeiten aan te laten sluiten op de lezersdoelgroep. Ook daarmee wordt het nieuw gepresenteerde bericht verbonden aan eerdere gebeurtenissen en daardoor wordt een associatie opgeroepen. Het schetsen van vergelijkbare

gebeurtenissen is een onderdeel van contextualisering, een belangrijk middel voor de journalistiek om duiding te geven aan een situatie waarvan verslag wordt gedaan.

!

6. Verbreding: Referentialiteit

!

Zowel Berning als Richardson heeft een bestaande onderzoekstraditie toegepast op journalistieke teksten. Berning kijkt vanuit de narratologie naar verschillende bouwstenen van het narratief van de reportage en kijkt welke keuzes daarin zijn gemaakt en laat zien dat op die manier ook in journalistieke reportages een

vertelperspectief wordt ingenomen. Richardson richt zich op het discours dat de inhoud van een nieuwsartikel bepaalt op het niveau van woordgebruik, zinsopbouw en de aanwezigheid van stijlmiddelen en laat zien hoe berichtgeving altijd gekleurd is.

Een onderscheidend aspect van journalistiek, dat zowel door Berning als Richardson wordt genoemd, is de relatie van de tekst tot de werkelijkheid of de ‘referentialiteit’. In journalistieke teksten, bedoeld om de lezer te informeren over een gebeurtenis of

ontwikkeling, is de representatie van de realiteit een belangrijke doelstelling. Bovendien wil een journalistieke tekst zoveel mogelijk informatie overbrengen op de lezer, waar bijvoorbeeld een literaire tekst voor verwarring kan zorgen of de betekenisgeving zelfs compleet aan de lezer kan overlaten. De strategieën die een journalist handhaaft om zijn of haar informatie zo helder mogelijk over te brengen op de lezer, krijgen bij Berning en Richardson geen expliciete aandacht, terwijl deze bepalend kunnen zijn in de wijze waarop de lezer de informatie binnen een referentiekader plaatst. Hieronder worden vier referentiële strategieën toegelicht die journalisten gebruiken om de lezer inzicht te geven in de ontwikkelingen die zij beschrijven. Deze strategieën zijn op verschillende manieren sturend in de manier waarop de verteller betekenis geeft aan de beschreven gebeurtenissen.

!

Referentiële strategieën

!

Een eerste strategie is al genoemd bij de beoordeling van ‘frequentie’ in het narratief en is de vergelijking met eerdere, vergelijkbare, gebeurtenissen. Zo worden de

verwoestingen van een natuurramp, bijvoorbeeld op een schaal van grootte, vergeleken met een eerdere ramp. De vergelijking kan op verschillende aspecten gemaakt worden. Bij de watersnoodramp in 1953 werd de schade bijvoorbeeld niet in het perspectief van een eerdere natuurramp geplaatst, maar vergeleken met de verwoestingen die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren aangericht. Aan het begin van de jaren vijftig, toen de wederopbouw nog volop in gang was, was deze vergelijking voor de Nederlandse bevolking emotioneel beladen en verbonden met een gevoel van nationale eenheid (De Coo 2013: p. 2).

Een tweede strategie is het maken van vergelijkingen om processen uit te leggen; dit kan door middel van een metafoor. Lakoff beschrijft de werking van een metafoor als ‘a fundamental mechanism of mind, one that allows us to use what we know about our physical and social experience to provide understanding of countless other

subjects’ (Lakoff 2003).Wat we al weten zetten we in om grip te krijgen op nieuwe onderwerpen. Een journalist kan een complex proces door middel van een metafoor beeldend en gesimplificeerd uitleggen aan de lezer. Het gebruik van metaforen heeft vaak een sterk effect op de lezer, omdat deze de overgebrachte kennis direct aan beelden koppelt en beter kan plaatsen. Als de tekst de verbeelding stuurt, wordt bovendien voor de lezer bepaald met welke beelden de nieuwswaardige gebeurtenis verbonden wordt. Bij de derde strategie worden gebeurtenissen toegeschreven aan een grotere

ontwikkeling of geplaatst in een bredere tendens en worden zij in die termen uitgelegd. Een inmiddels klassiek voorbeeld hiervan zijn de shootings op openbare plekken zoals

scholen of winkelcentra die gerelateerd worden aan het spelen van steeds

gewelddadigere videogames of de vereenzaming van de jeugd door een afname aan fysiek (‘offline’) contact. De analyse van ‘Het ideaal der psychotechniek’ laat zien hoe Mulisch de opkomst van een karakter als Eichmann plaatst in een tendens van

ontmenselijking (beschreven door Fens 1962) en als het resultaat van de vooruitgang (Mulisch 1962).

Een vierde strategie is het creëren van een beeld bij de lezer door middel van een

frame, een raamwerk van woorden, zinsneden of uitdrukkingen die — soms

onopvallend — door de hele tekst toegepast worden. Volgens Barbara Johnstone (2008) worden elk woord en elke grammaticale structuur geassocieerd met een frame. ‘A frame […] “relates the elements and entities associated with a particular culturally embedded scene from human experience” (Evans and Green 2006: p. 222), and words and

structures can only be interpreted in the context of the frame they evoke’ (Johnstone 2008: p. 187-188). We associëren woorden en zinsneden met een context en onze interpretatie van de tekst wordt gestuurd door die context. De lezer wordt geleid naar een bepaald gedachtegoed. Binnen marketinguitingen wordt deze strategie gebruikt om een doelgroep een bepaald gevoel bij een product te geven. Een voorbeeld hiervan is een leverancier van brandstoffen die één van de types benzines in organische termen beschrijft, om de consument een milieuvriendelijker gevoel bij de benzine te geven. In de analyse van ‘Duties of a law-abiding citizen’ wordt duidelijk hoe Arendt met een economisch frame een onderscheid maakt in de beeldvorming van Eichmann ten

opzichte van zijn SS-collega’s Himmler en Becher. Dit onderscheid maakt zij deels in duidelijk in haar argumenten, maar wordt ook versterkt door de nuancering die ze maakt in haar terminologie met betrekking tot Eichmann (ambtelijk, efficiënt) en Himmler en Becher (opportunistisch).

!

Door de vernieuwende combinatie van narratologie, discoursanalyse en referentialiteit, wordt het mogelijk om in de teksten van Mulisch en Arendt systematisch onderzoek te doen naar verteltechnieken en de beeldvorming die beiden met hun vertelling hebben gecreëerd. Die beeldvorming is opgepikt in reacties en in de herinnering aan het proces. Met de voorgestelde methode van analyse kunnen we de beweringen of geuite emoties die over de reportages als geheel worden gedaan, verklaren en lokaliseren in specifieke passages, zinnen of zelfs woorden in de teksten.


Deel III Analyse

!

In de volgende twee hoofdstukken wordt de analyse van drie hoofdstukken uit De zaak

40/61 en van drie hoofdstukken uit Eichmann in Jerusalem gepresenteerd. De

hoofdstukken zijn geselecteerd op basis van hun controversiële status: ze zijn veelbesproken door publiek en critici en in deze hoofdstukken werken Mulisch en Arendt toe naar hun beeld van Eichmann als gehoorzaam opvolger van het bevel. Het zijn daarmee juist de hoofdstukken die al vaker in onderzoeken zijn besproken, maar hiervan is nog niet eerder een narratologische analyse gedaan.

In de analyses zullen de verteltechnieken worden belicht met betrekking tot de gekozen vertelpositie, de representatie van tijd en ruimte, de karakterisering (Berning 2011) en de referentiële strategieën. Die technieken worden geanalyseerd op het niveau van het narratief, binnen de ordening van argumenten, op zinsniveau en door middel van een lexicale analyse (Richardson 2007). Met deze narratologische analyse zullen in iedere reportage de verteltechnieken van Mulisch en Arendt worden besproken die hebben geleid tot de ongekende stroom aan reacties.

De analyses zijn per hoofdstuk uitgevoerd en gepresenteerd, omdat de narratieve keuzes soms per hoofdstuk verschillen. Bovendien zijn de stukken van Mulisch ook los van elkaar — als relatief losstaande reportages — gepubliceerd. In de discussie zullen de losse analyses in één verband worden besproken.

!

7. De zaak 40/61 van Harry Mulisch

!

‘Het vonnis en de executie’

!

De reportage ‘Het vonnis en de executie’ heeft Mulisch geschreven voordat hij naar Jeruzalem vertrok om het proces tegen Eichmann bij te wonen en geeft een inbedding en duiding van wat Mulisch verwacht van de betekenis die het komende proces zal hebben. Een inbedding, omdat het proces en de persoon Eichmann worden geplaatst in het momentum in de geschiedenis (begin jaren zestig (p. 8), ruim vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog (p. 8) en zo’n tweeduizend jaar na de veroordeling van Jezus Christus (p. 12)). Een duiding, omdat Mulisch de betekenis van dit proces voor de geschiedenis en de mensheid probeert te expliciteren en omdat hij Eichmann — die voor daden terecht staat waarmee geen ‘intermenselijke relatie mogelijk’ (p. 12) is — in termen plaatst die desondanks begrijpelijk zijn voor de lezer.

Kees Fens ziet De zaak 40/61 als een ‘zoektocht’ naar een verklaring voor ‘het gat in de geschiedenis’ (de zes miljoen vermoorde Joden) en dat zoeken doet Mulisch ‘namens allen’ (Fens 1963: p. 135-136). Deze onderneming van Mulisch karakteriseert Fens als ‘“auto-reportage” […], een verslag van een ontwikkeling, van een poging tot doorzicht, tot bewustwording’ (p. 135). In de analyse van ‘Het vonnis en de executie’ wordt deze