• No results found

Yvonne Bleyerveld Boekbespreking

In document De Boekenwereld. Jaargang 28 · dbnl (pagina 175-183)

J.F. Heijbroek, Frits Lugt 1884-1970. Leven voor de kunst. Biografie, Bussum/Parijs, Thoth/Fondation Custodia 2010, 480 p., ISBN 9789068685510, €39,90

De laatste decennia is de interesse voor de geschiedenis van de kunstgeschiedenis in Nederland sterk toegenomen. Als tamelijk jonge academische discipline - de eerste leerstoel kunstgeschiedenis werd in 1907 ingesteld aan de Universiteit Utrecht - werd het vak in de vorige eeuw gevormd door markante persoonlijkheden die werkzaam waren in musea of aan universiteiten. Over sommigen van hen verschenen publicaties, die inzicht geven in hun leven en werk en vertellen over hun betekenis voor de Nederlandse kunstgeschiedenis.1

Dat er ook buiten de universiteiten en musea kunstgeschiedenis bedreven werd, blijkt uit de recent verschenen biografie van Frits Lugt (1884-1970), geschreven door Freek Heijbroek, conservator van het Rijksmuseum. Frits Lugt heeft zich op vele manieren en met een onuitputtelijke energie en gedrevenheid met kunst en

kunstgeschiedenis beziggehouden. Hij was kunstkenner, -verzamelaar en -handelaar, wetenschapper, tentoonstellingsmaker, medeoprichter van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) in Den Haag en oprichter van de Fondation Custodia en het Institut Néerlandais in Parijs. Aan zijn inspanningen danken we een bijzonder rijke, internationaal vermaarde kunstverzameling waarin alle grote namen uit de kunstgeschiedenis vertegenwoordigd zijn. Zij bestaat uit tekeningen, prenten, kunstenaarsbrieven, schilderkunst, portretminiaturen, oude drukken en voorwerpen uit de klassieke oudheid. In 1947 bracht Lugt deze collectie onder in een stichting, de Fondation Custodia, die sinds de jaren 1950 in Parijs gevestigd is. Deze stichting is tevens een belangrijk onderzoeksinstituut, waar tentoonstellingen worden

georganiseerd, kunsthistorische publicaties verschijnen en onderzoekers uit de hele wereld worden ontvangen in kamers die nog altijd de sfeer van Lugt uitademen.

Maar ook dichter bij huis, in het HaagseRKD, is Lugts erfenis tastbaar aanwezig. Bij de stichting van dit instituut in 1931 schonk hij alleen al zo'n 20.000

veilingcatalogi en zo'n 75.000 reproducties van kunstwerken. Duizenden boeken en kunsttijdschriften gaf hij in bruikleen. Het is dan ook geen wonder dat menig boek of veilingcatalogus uit deRKD-bibliotheek zijn eigendomsstempel of ex libris bevat en dat kunsthistorici en studenten nog altijd hun voordeel doen met het door hem bijeengebrachte materiaal.

Al eerder werd geschreven over Lugt, zijn kunstcollectie en wetenschappelijke werk, maar nooit gebeurde dit zo uitvoerig en grondig als in deze vuistdikke biografie.2

Heijbroek heeft een bewonderenswaardige hoeveelheid archiefstukken doorgespit, correspondenties geraadpleegd en gesprekken gevoerd. Dit resulteerde in een gedetailleerd verslag van Lugts leven, werk en collectie en van zijn internationale contacten met kunstverzamelaars, handelaren en kunsthistorici door de jaren heen.

Frits Lugt wordt geboren in 1884 als enig kind van Frederik Lugt, civiel ingenieur bij Publieke Werken in Amsterdam, en Jeannette Verschuur, die uit een kunstzinnige

familie stamt. Van jongs af aan is Frits een verzamelaar van stenen, dierschedels en curiosa. Als lagere schoolleerling schrijft hij al een

vaderland-114

se geschiedenis, legt een knipselarchief aan en maakt een kaartsysteem van alle schilders die hij in boeken en musea tegenkomt. In 1899 maakt hij een

levensbeschrijving van Rembrandt, geïllustreerd met nagetekende etsen en tekeningen van de grote kunstenaar. In datzelfde jaar wordt hij fervent bezoeker van de studiezaal van het Rijksprentenkabinet, waar hij een catalogus samenstelt van de Nederlandse en Vlaamse tekeningen, die tot dan toe ontbreekt. Ook begint Frits als 15-jarige met het bezoeken van veilingen en koopt hij zijn eerste boeken en tekeningen aan. Vakanties worden in het buitenland doorgebracht, waar hij tekent, Frans leert en musea en andere kunstcollecties bezoekt. De drang om te verzamelen, catalogiseren en beschrijven is dus al vroeg aanwezig. De kiem wordt gelegd voor een leven met de kunst.

Begin 1901, zestien jaar oud, verlaat Lugt deHBSom bij het veilinghuis Frederik Muller & Cie in de Amsterdamse Doelenstraat te gaan werken, waar behoefte is aan extra mankracht. Ter voorbereiding gaat Frits eerst een half jaar naar Londen, waar hij op voorspraak van de Haagse Rembrandt-specialist Abraham Bredius kennismaakt met verzamelaars, kunstenaars en kunsthandelaren en belangrijke veilinghuizen, musea en privécollecties bezoekt. Tot 1915 blijft Lugt in dienst van Frederik Muller & Cie, waar hij veilingen en tentoonstellingen voorbereidt en zo in de praktijk zijn kunsthistorische kennis uitbreidt. Voor het veilinghuis wordt veel gereisd, iets wat Lugt de rest van zijn leven zal blijven doen.

In 1910 trouwt hij met Jacoba (‘To’) Klever (1888-1969), dochter van Jacoba Kemps en Joseph Klever, een van de acht firmanten in de Steenkolen

Handelsvereniging (SHV). Zij krijgen vijf kinderen, van wie er een jong overlijdt, en vestigen zich achtereenvolgens in Amsterdam en Blaricum en (tot 1931) in

Maartensdijk, waar zij een huis bewonen op het terrein van Rustenhoven, het landgoed van Joseph Klever.

Wanneer eind 1914 Frits' dienstverband bij Frederik Muller & Cie eindigt, gaat hij voor zichzelf werken. Niet meer gebonden aan een vast dienstverband besteedt hij veel tijd aan kunsthistorisch onderzoek - bijvoorbeeld naar tekeningen van Rembrandt - en begint met grote gedrevenheid kunst te verzamelen. Zijn schoonvader, die altijd bereid is geld te lenen, verstrekt daarvoor de financiële middelen. Frits betaalt hem terug door zelf in kunst te handelen en als agent voor klanten op veilingen aan te kopen. Het monumentale Rustenhoven van Joseph Klever dient als kantoor, waar Lugt en zijn assistenten werken en hij zijn klanten ontvangt. Na 1931, wanneer

Klever naar Wenen verhuist en Rustenhoven wordt ontruimd, vestigen Frits en To zich in Parijs, tot zij eind jaren 1930 twee huizen in Den Haag kopen (Lange Vijverberg 14 en 15).

De oorlogsjaren brengen het echtpaar en hun twee jongste dochters in het buitenland door. Eerst verblijven zij in Zwitserland, waar Lugt zich door zijn huisbewaarder in Den Haag de kostbaarste tekeningen en prenten uit zijn verzameling in verschillende postpakketten laat toesturen. Vervolgens vertrekken zij naar de Verenigde Staten, waar Lugt van de nood een deugd maakt: jarenlang reist hij door het land voor talloze bezoeken aan openbare en particuliere collecties. Hij besteedt zijn tijd aan onderzoek en

115

geeft op diverse plaatsen lezingen over Nederlandse kunst. Bij terugkeer in Den Haag in het najaar van 1945 blijkt het Haagse onderkomen volledig leeggestolen te zijn. De kunstverzameling, die grotendeels aan de Lange Vijverberg was achtergebleven, was meegenomen door de Duitse bezetter of illegaal verkocht door Lugts

huisbewaarder en diens ‘vrienden’. Er volgt een lange zoektocht om het gestolen bezit weer terug te krijgen, wat grotendeels lukt, al duurt het een tijd voordat alle deelverzamelingen weer kunnen worden samengevoegd.

Sinds de jaren 1930 speelt het echtpaar Lugt met het idee de kunstverzameling voor het nageslacht in stand te houden en in 1947 wordt daarom in Bazel de Fondation Custodia opgericht. De stichting is aanvankelijk gevestigd aan de Haagse Lange Vijverberg, waar de kunstcollectie enkele middagen per week te bezoeken is. Het echtpaar Lugt richt zich echter steeds meer op een leven in Frankrijk. Gestreefd wordt naar een onderkomen voor de collectie en naar de oprichting van een Nederlands cultured centrum in Parijs. Wanneer na een lange zoektocht de panden aan de rue de Lille 121 worden gekocht, kan dit ideaal worden verwezenlijkt. In 1955 verhuist de kunstcollectie naar Parijs en twee jaar later opent het Institut Néerlandais haar deuren. Vanaf dat moment speelt het leven van Frits en To zich daar af, met tentoonstellingen, lezingen en andere activiteiten.

Een constante factor in het levensverhaal van de kunstkenner en -verzamelaar is zijn wetenschappelijke werk. In de vorige eeuw moest nog veel kunsthistorisch grondwerk verzet worden en, zoals Heijbroek stelt, deinsde Lugt er niet voor terug mammoetprojecten op zich te nemen. Zo verscheen in 1921 het eerste deel van zijn Les marques de collections de dessins et d'estampes, ook wel bekend als ‘het merkenboek’, dat in 1956 gevolgd werd door een tweede deel. Opgenomen zijn verzamelaarsmerken - de stempeltjes of geschreven merktekens die verzamelaars aanbrachten op de tekeningen en prenten in hun bezit en de wetenswaardigheden over de eigenaren van deze merken en over hun verzamelingen. Het bijeenbrengen van dit materiaal was voor Lugt een levenstaak, die hij eerst met hulp van zijn vader en later met assistenten uitvoerde. Om gegevens te vergaren, werden collecties in Europese prentenkabinetten bestudeerd en internationale briefwisselingen gevoerd met experts en verzamelaars. Het resultaat mag er zijn: Les marques geldt nog altijd als het standaardwerk op het gebied van verzamelgeschiedenis en is onmisbaar bij het verrichten van onderzoek naar de herkomst van tekeningen en prenten.3

Een tweede megaproject was het vierdelige Répertoire des catalogues de ventes. Dit naslagwerk bevat alle tussen 1600 en 1925 verschenen veilingcatalogi op het gebied van de beeldende kunst, is chronologisch geordend en vermeldt de instellingen waar deze catalogi zich bevinden.4

Jarenlang werd er met behulp van assistenten aan gewerkt - alleen het eerste deel bevat al ruim 11.000 veilingcatalogi. Daarnaast werkte Lugt tientallen jaren aan het catalogiseren van Nederlandse en Vlaamse tekeningen in Parijse collecties van het Musée du Louvre, de Bibliothèque Nationale en de École des Beaux-Arts.5

Honderden tekeningen werden door hem beschreven en in het oeuvre van een kunstenaar geplaatst, een sisyfusarbeid waarvan nog altijd dankbaar gebruik wordt gemaakt.

Als autodidact die het vak van ‘kunstkenner’ in de praktijk geleerd had, was Lugt een tegenstander van het universitaire onderwijs in de kunstgeschiedenis. Kennis werd verkregen door omgang met kunstwerken en niet door boekenwijsheid, zo

meende hij. Een academische opleiding kunstgeschiedenis was dus geen garantie voor succes en zou zelfs averechts werken. Toen Lugt in 1958 in Parijs een groep studenten kunstgeschiedenis van de Groningse universiteit ontving, beklaagde hij zich bij hun begeleider, de hoogleraar Schulte Nordholt, over hun gebrekkige kennis. Maar toen Schulte Nordholt hem vervolgens vroeg of hij enkele excellente studenten wilde bijscholen, hield hij de boot af. Liever sprak hij met tekeningenverzamelaars en -handelaren over zijn collectie en kunsthistorische kwesties. Een eredoctoraat weigerde Lugt tot tweemaal toe en pas in 1960 liet hij zich huldigen met een onderscheiding van de Universiteit Utrecht.

Heijbroek vertelt dat het echtpaar Lugt in 1960 tijdens een overtocht naar de Verenigde Staten

honder-116

den persoonlijke brieven versnipperde en in zee gooide. Desondanks bleven er voldoende bronnen over om een gedetailleerd boek te schrijven. Heijbroek volgt het leven van Lugt op de voet en blijft wel heel dicht bij zijn hoofdpersoon. Al snel ontstaat de indruk dat werkelijk alle reizen, museum-, collectie-en veilingbezoeken, opgedane contacten, aankopen en transacties uit Lugts leven zijn vastgelegd. Nu is een biografie weliswaar een aangewezen plek om dergelijke wapenfeiten te noemen, maar een page-turner is het boek daardoor niet. De overvloed aan informatie is soms vermoeiend en had wel wat minder gekund. Maar wie de vele feiten voor lief wil nemen (of soms eens een droge opsomming overslaat), krijgt een interessant kijkje in de internationale wereld van kunsthandel, musea en particuliere verzamelaars waarin Lugt opereerde, zeker in de hoofdstukken over de jaren voor de Tweede Wereldoorlog.

Volgens hun oudste dochter Claar beschouwden Frits en To Lugt hun kunstcollectie als ‘een kind van hun beiden’. En moe of ziek kon Lugt niet worden, zo schreef hij in 1965 aan zijn vriend, de Utrechtse hoogleraar Jan van Gelder, want het werk moest doorgaan. Inderdaad, het was een leven voor de kunst - Heijbroek had geen betere titel voor zijn biografie kunnen kiezen.

Eindnoten:

1 Zie bijvoorbeeld: C. Stolwijk, ‘Die wetenschap noemen Gij en ik kunstgeschiedenis...’ Denken

over kunstgeschiedenis in Nederland: J.G. van Gelder (1903-1980), Steenwijk 1991; P. Hecht,

A. Hoogenboom en C. Stolwijk (ed.), Kunstgeschiedenis in Nederland. Negen opstellen, Amsterdam 1998; Y. Marcus-de Groot, Kunsthistorische vrouwen van weleer. De eerste generatie

in Nederland vóór 1921, Hilversum 2003; L. Pijl e.a., Van Cuyp tot Rembrandt. De verzameling Cornellis Hofstede de Groot, Groningen/Gent 2005; E. Grasman, Gerson in Groningen. Een portret van Horst Gerson, kunstkenner en hoogleraar kunstgeschiedenis (1907-1978), Hilversum

2007.

2 Bijvoorbeeld in: Q. Buvelot en H. Buijs, A Choice Collection. Seventeenth-Century Dutch

Painting from the Frits Lugt Collection, Den Haag/Zwolle 2002, met een essay over Frits Lugt

door Ella Reitsma. En recentelijk in: H. Buijs (red.), Un cabinet particulier. Les estampes de

la Collection Frits Lugt, Parijs 2010, met een essay over de prentenverzameling van Lugt door

Jan Piet Filedt Kok.

3 F. Lugt, Les marques de collections de dessins et d'estampes, 2 dln., Amsterdam 1921/supplement Den Haag 1956. Na de publicatie van beide standaardwerken is Lugt materiaal blijven verzamelen en na zijn dood is dit voortgezet door conservatoren van de Fondation Custodia. In 2010 werd een website (www.marquesdecollections.fr) gelanceerd waarop alle informatie uit beide delen online te raadplegen is, met foto's van alle beschreven merken. De site wordt voortdurend aangevuld met nieuwe informatie over reeds beschreven verzamelaars en over nieuw ontdekte verzamelaarsmerken.

4 Répertoire des catalogues de ventes puhliques intéressant l'art et la curiosit'e, 4 dln., Den Haag

1938-1987. Het laatste deel in deze reeks verscheen pas zeventien jaar na het overlijden van Lugt.

5 De catalogi verschenen achtervolgens in 1936, 1949, 1950 en 1968: Bibliothèque Nationale.

Inventaire général des dessins des écoles du Nord, met medewerking van J. Vallery-Radot

Parijs 1936; Musée du Louvre, Inventaire général des dessins des écoles du Nord. École

Flamande, 2 dln., Parijs 1949; École Nationale Supérieure des Beaux-Arts. Inventaire generale des dessins des écoles du Nord. Tome I. École hollandaise, Parijs 1950; Musée du Louvre,

Inventaire général des dessins des écoles du Nord. Maîtres des anciens Pays-Bas, nés avant 1550, Parijs 1968.

117

Rick Honings

In document De Boekenwereld. Jaargang 28 · dbnl (pagina 175-183)