• No results found

Vondsten uit ‘Het Prentenkabinet Online’

In document De Boekenwereld. Jaargang 28 · dbnl (pagina 62-73)

In augustus 2007 startte het Rijksmuseum met het project ‘Het

Prentenkabinet Online’. Het doel is alle prenten, tekeningen en foto's (ca. 700.000 objecten) uit de collectie te registreren en te fotograferen om uiteindelijk de deuren naar het Prentenkabinet via een online portaal te openen. In het team werken onder andere zes invoerders aan het beschrijven van de kunstwerken van vermaarde Nederlandse en buitenlandse graveurs, maar ook minder bekende deelcollecties komen aan bod. In september 2011 waren ruim 130.000 objecten gedigitaliseerd. De resultaten van het project worden nu gepresenteerd op www.rijksmuseum.nl. Op deze vaste plaats zullen medewerkers aan dit bijzondere project interessante, grappige en unieke objecten blijven uitlichten.

Hebzucht, dwaasheid en tragiek

De windhandel woekerde in de zomer en de herfst van 1720 in de Republiek der Verenigde Nederlanden. De op dat moment in Amsterdam werkzame prentmaker Jan de Ridder (1665-1735)1

maakte een treurig prentenkoppel (afb. 1 en 2) en twee kleine prentseries over de gevolgen van deze aandelen-hausse.2

De Ridder verbeeldde zijn personages op een verrassend speelse wijze, waardoor zijn uitzonderlijke visualisaties direct in het oog springen. Zijn beweeglijke lijnvoering en anatomisch inaccurate figuren geven het afgebeelde iets naiefs, maar raken tegelijk.

Kort gezegd was de actiehandel van 1720 in eerste instantie veroorzaakt door speculatie in aandelen van de Compagnie d'Occident (Frans-Indische Compagnie), meestal Mississippi Compagnie genoemd. Dit bedrijf was in 1717 opgericht door de op dat moment in Frankrijk werkzame Schot John Law (1671-1729), met als een van de doelen het reduceren van de forse Franse staatsschuld. De staatsschuld was op advies van Law via staatsobligaties gekoppeld aan de aandelen van deze

handelscompagnie. Aanvankelijk was er veel vraag naar de aandelen, waardoor de prijs pijlsnel steeg. De euforie moest echter snel plaatsmaken voor teleurstelling en radeloosheid op het moment dat speculanten hun aandelen met winst verkochten, de koersen vervolgens kelderden en de papieren uiteindelijk waardeloos werden.

In Engeland gebeurde rond deze periode nagenoeg hetzelfde met de speculatie in aandelen van de South Sea Company. De aandelen daarvan waren conform Laws systeem verbonden met de staatsschuld van Engeland. Eind juni 1720 kwam de speculatie-golf van de twee handelscompagnieën in de vermogende Republiek terecht, waar nauwelijks sprake was van staatsschuldproblemen. In de Republiek was de goederenhandel echter gestagneerd en had een deel van de inwoners - vooral kooplieden, makelaars en regenten - zijn geluk beproefd door aandelen in de bovengenoemde Engelse en Franse handelscompagnieën aan te schaffen of in lokale projecten te steken. Er werden namelijk ook veel aandelen verhandeld van plaatselijke actiecompagnieën en dubieuze projecten in de Republiek, die naar Engels en Frans model waren gevormd. Toen de aandelen van verschillende handelscompagnieën in korte tijd hun waarde verloren, werd er in de Republiek via diverse wegen aandacht

aan de oorzaken en gevolgen van de actiehandel besteed. Dit gebeurde onder andere in de vorm van een grote diversiteit aan prenten en toneelstukken.

Een aanzienlijk gedeelte van de in die tijd op de markt gebrachte prenten en toneelstukken is terug te vinden in verschillende exemplaren van de bundel Het Groote Tafereel der Dwaasheid. Onder deze titel werden bundels met een (variabele) index en een wisselende selectie van toneelstukken en vooral spotprenten over de windhandel samengesteld. Ook de twee hier centraal gestelde prenten van De Ridder zijn opgenomen in een exemplaar van deze bundel, maar als ‘bijprenten’. Dit wil zeggen,

42

dat deze prenten niet in de index van de betreffende bundel zijn opgenomen, maar (later) zijn ingebonden in een exemplaar, als extra prenten met eenzelfde onderwerp.3

Jan de Ridder, De geest van den verreesene Heerakliet schryjend over de Lagh-stof van Demokriet, ets. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam: RP-P-1939-530

Jan de Ridder bracht met de twee prenten de gevolgen van de windhandel in beeld, zoals deze in een contemporaine bron werd beschreven: ‘Die eerst vrolyk waren weenden nu; die ee[r]st lachte sit nu met de handen in't hair, beklaagende het verlies dat eerst als onwaarschynlyk was, siende alle hoop vervlogen om't verloorene te herwinnen: dit veroorsaakte aan veele disperaatheyt, woede, moort, gewelt, jaa selfs moorders die eeuwig welsyn met tydelyk verlies paren.’4

De figuren op de twee prenten zijn genummerd en de nummers zijn van verklarende bijschriften voorzien die aansluiten op de beschrijving van De Ridders' tijdgenoot.

De eerste prent, getiteld ‘De geest van den verreesene Heerakliet schryjend over de Lagh-stof van Demokriet’, is bijna een letterlijke verbeelding van de

bovengenoemde effecten van de actiehandel. Er wordt geklaagd, gehuild, gewanhoopt en er worden verschillende zondes begaan. Op de prent is te zien hoe verschillende mannen uit wanhoop zelfmoord plegen (nr. 1, 3 en 4). Bij de man die zich verhangen heeft, staat een duivel die zegt: ‘Zo issi goet.’ De duivel neemt de man wegens zijn ‘zondige’ daad mogelijk mee naar de hel. Een andere man (nr. 5) is gekleed in een narrenpak en roept gek geworden van radeloosheid: ‘De Acksie Hebben mijn sinnen gekost.’ In het midden plegen drie mannen een roofoverval (nr. 6) en op de voorgrond is de huilende Griekse filosoof Heraclitus te zien. Naast de filosoof staat een naakte vrouw (nr. 2) die dankzij haar raadgeving alles verloren heeft, zelfs haar kleding. Op de achtergrond wordt een man met pruik en chique jas in een luxueuze koets over de ‘brede weg’ gereden. Dit is de enige figuur - binnen de context van deze twee prenten - voor wie de gevolgen van de actiehandel ‘in het aardse leven’ positief hebben uitgepakt. Maar aan de ‘brede weg’ waarop hij rijdt is te zien dat hij de verkeerde keuze heeft gemaakt en dat ook hij zondigt (Mattheüs 7:13-29). Vanuit

christelijk oogpunt leidt de brede weg immers naar verdoemenis, in tegenstelling tot de smalle weg, die tot een leven (na dit leven) leidt.

De tweede prent, met de titel ‘De geest van den verreesene Heeraklietus schryjend over de Rampe die er dageyks spruyten uyt d'windverkoopers Acksie: Het tweede Deel’, vertoont de armoede en desperaatheid

43

Jan de Ridder, De geest van den verreesene Heeraklietus schryjend over de Rampe die er dageyks

spruyten uyt d' windverkoopers Acksie: Het tweede Deel, ets. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam:

44

van gezinnen die alles hebben verloren door de windhandel. Ook deze prent is nagenoeg een letterlijke verbeelding van enkele gevolgen die in het bovenstaande citaat zijn opgesomd. Links probeert een vrouw (nr. 1) haar man ervan te weerhouden om zelfmoord te plegen (nr. 2). Zij roept: ‘Ô godt help help myn man wil hem verdoen.’ Haar man lijkt echter niet te luisteren en laat zich vanuit het venster in de armen van Heraclitus vallen, die prominent op de voorgrond ligt te wenen. Drie andere mannen (nr. 3 en 4) hebben het op een drinken gezet om hun verlies te vergeten. ‘Laat me maar smoore’, zegt de man die over de bierton hangt. In het midden zitten radeloze kinderen die - zoals de tekst naast hen vermeldt - ‘wij vergaan van elenden en gebrek om de Acksies van onser ouders’ (nr. 9). Op de achtergrond is een karavaan van gewelddadige dwazen (nr. 7, 8 en 9) te zien, die met hun vaandel de windverkopers aankondigen.

Leonard Schenk, Portret van John Law, ets. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam: BI-B-FM-035-3

De Ridder heeft op zijn twee prenten een uitgebreide verzameling aan consequenties van de crisis tentoongespreid, die aansluit op de reeks effecten in de bovengenoemde contemporaine bron, maar ook op die van andere voorstellingen in Het Groote Tafereel der Dwaasheid. Hij heeft namelijk gebruikgemaakt van enkele personages die op nagenoeg alle prenten in Het Groote Tafereel voorkomen. Dit blijkt ten eerste uit de rijk geworden speculant, wiens gelaat, haardos en kleding bijzonder veel weg hebben van verschillende verbeeldingen van John Law in dezelfde bundel. Op enkele prenten wordt deze rijkaard net als op De Ridders prent in een koets rondgereden, voortgetrokken door slangen, hanen, monsters of de gebruikelijke paarden. Naast de speculant, die als zondige slechterik is neergezet, zijn natuurlijk ook de berooide investeerders en hun ongelukkige gezinnen in beeld gebracht. Zonder deze personages zou het dan ook bijna onmogelijk zijn om het verhaal over de nasleep van de windhandel te vertellen. De Ridder heeft er echter niet voor gekozen om blaasbalgen, geldpoepende of -brakende beesten en mensen, Mercurius, Vader Tijd en de

personificaties van ‘Hebzucht’ en ‘Wind’ die op veel van de prenten in Het Groote Tafereel voorkomen, in zijn prenten op te nemen. Ook de nar als

45

commentaarfiguur - die duidelijk maakt dat de aandeelhouders dwazen zijn - schittert op De Ridders voorstellingen door afwezigheid. Zijn prentenkoppel heeft in

tegenstelling tot een groot deel van de prenten in Het Groote Tafereel dan ook geen uitgesproken allegorisch karakter. Dit is geen gemis, want dankzij zijn eigenzinnige beeldtaal en zijn bewuste keuze van motieven is De Ridders prentenkoppel een letterlijke weergave van het lijden van de mens, die zich uit hebzucht - één van de Christelijke hoofdzondes - in het ongeluk heeft gestort, in plaats van een satire zoals de meeste prenten in Het Groote Tafereel.

Jan van der Bruggen, Democritus lacht, mezzotint. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam: RP-P-1906-3032

Toch heeft De Ridder niet alle symboliek uit zijn prenten verbannen. Om de dwaasheid en de tragiek van de gedupeerden te onderstrepen, gebruikte hij een in deze context relatief onconventioneel motief. Hij introduceerde het filosofenduo Heraclitus (in de kunst vaak afgebeeld als huilende filosoof) en Democritus (meestal als lachende filosoof verbeeld) in beeld in Het Grote Tafereel. De twee filosofen spelen wel een rol in het toneelstuk ‘Nederland in Gekheid, wegens de Wind Negotie’, maar ze komen niet op de andere prenten in de bundel voor. Heraclitus huilt om het doen en laten van de mens terwijl Democritus hierom lacht.5

In De Ridders prenten functioneert vooral Heraclitus als ‘commentaarfiguur’ in plaats van de gebruikelijke nar. Democritus wordt slechts in de titel van de eerste prent genoemd, en speelt daardoor een minder prominente rol. Huilen past immers ook beter bij het door De Ridder verbeelde ongeluk dan lachen. De Ridder toont het ongeluk en de

wanhoopsdaden van de gedupeerden, dat becommentarieerd door de filosofen de dwaasheid, hebzucht en tragiek van de mens aantoont. De hebzucht en dwaasheid liggen ten grondslag aan het in beeld gebrachte ongeluk. We zien de dwaas die zich door hebzucht heeft laten verleiden en geruïneerd is door de windhandel. Democritus

lacht en Heraclitus huilt uitbundig om de zonden die de getroffenen begingen en begaan.

De letterlijke verbeelding van de gevolgen van de windhandel en de hiermee verbonden christelijke moraal ‘hebzucht is een zonde’, zorgen er samen voor dat de prent ook kon functioneren als waarschuwing voor hoe het niet moet. De dwaze personages vertellen niet alleen het verhaal van de tragische gevolgen van de crisis, maar representeren tegelijkertijd via beeld en tekst diverse verkeerde voorbeelden. Deze exempels kunnen door de kijker worden afgekeurd. De

46

prent is ten eerste een reactie op de gebeurtenissen zelf, maar verkondigt daarnaast een christelijke moraal en een bijbehorende les die van alle tijden is: laat je niet leiden door hebzucht, anders staat jou en je naasten mogelijk een droevig lot te wachten. Het thema van De Ridders' prenten sluit hiermee naadloos aan op de andere prenten in Het Groote Tafereel der Dwaasheid. Maar door zijn eigenzinnige keuze van personages en motieven, de nadruk op het lijden van de mens in plaats van op satire en zijn verrassende stijl, is het prentenkoppel van Jan de Ridder een zeer originele verbeelding van het thema en een aanvulling op de bundel.

Jan van der Bruggen, Heraclitus huilt, mezzotint. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam: RP-P-1906-3035

Sarah Broekhoven

Eindnoten:

1 Over de Amsterdamse prentmaker Jan de Ridder is weinig bekend. Hij werd op 12 oktober 1665 in Amsterdam geboren, trouwde daar in 1720 en stierf er op 16 november 1735. Volgens Kramm heeft De Ridder weinig tekenonderwijs gehad en maakte hij fantasievolle prenten met uiteenlopende onderwerpen. Kramm vermeldt ook dat De Ridder het etsen in perkament heeft uitgevonden. Zie: Alfred von Wurzbach, Niederlandisches Künstler-Lexikon, Leipzig/Wenen 1910-1911, deel 2, p. 458. Zie ook: Christiaan Kramm, De levens en werken der Hollandsche

en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van den vroegsten tot op onzen tijd, Amsterdam 1857-1864, p. 1368.

2 Jan de Ridder maakte naar aanleiding van de gebeurtenissen in 1720, buiten de in deze tekst centraal gestelde prenten, de volgende twee prentseries: ‘De laatste bazuin of het verrijzen der doden’, bestaande uit acht prenten en ‘De toverlantaarn’, bestaande uit drie prenten.

3 Zie over Het Groote Tafereel der Dwaasheid: Kuniko Forrer ‘De wereld is vol gekken: de ontstaansgeschiedenis van Het Groote Tafereel der Dwaasheid’ in: De Boekenwereld 14 (1997-1998), p. 106-126.

4 Zie: Verzameling tot waarschouwinge voorde nakomelinge van alle de projecten en conditien

van de Compagnien van assurantie, commercie en navigatie ...zoo wel die in gebruyk zijn gehragt als die door de Heeren Staten en Magistraten van eenige provintien en steden zijn verworpen; mitsg. de reeden voor en tegen de selve, door verscheyde liefhebbers uytgegeven, vertoonende de opkomst, voortgang en ondergang der actie, bubbel en wind-negotie, in Vranckryk, England en de Nederlanden gepleegt in den jare 1720, met verscheyde autentique stukken, 's-Gravenhage 1721-1722, deel 1, p. 310.

5 A. Blankert, ‘Heraclitus en Democritus bij Marsilio Ficino’, in: Simiolus 1 (1966-67), nr. 3, p. 128-135.

47

[De DBNL is niet gemachtigd een illustratie uit het origineel hier weer te geven] Boudewijn Büch in zijn bibliotheek, Amsterdam, 2000. Foto Klaas Koppe

In document De Boekenwereld. Jaargang 28 · dbnl (pagina 62-73)