• No results found

Amat ging op den eersten dag van Moharram met AH wandelen.

Zij hadden van njo Willem's vader wel een halve maand vacantie

ge~regen. Wille~ ook. Maar dien lieten zij nu met opzet voorloopig bUlten alles. "N JO behoeft alles niet te weten. Want dan zou de aardig::

heid er af zijn," had AH gezegd. Waarom - dit zal jelui straks wel duidelijk worden.

"Waar gaan wij nu heen?" vroeg Amat nieuwsgierig. - "Naar de

darga," zei AH. - Amat wist net zoo min wat een darga was als jelui

het weten. Maar AH bracht hem dadelijk in een ver van den grooten weg liggende kampong. Daar bleven zij stilstaan voor een groot erf.

Naast een Maleisch woonhuis stond daarop een vierkant gebouwtje van boomschors en palmbladen. Mooi zag 't er allesbehalve uit. Maar een hee1e troep jongens was ijverig in de weer om het op te knappen.

Sommigen van hen zaten op het dak en lapten daar de gaten dicht.

Anderen speelden voor stucadoor. Zij sopten stukken bolster van kokosnoten in emmers met witkalk, bestreken daarmee net zoo lang de wanden, tot die helder wit waren. Weer anderen sleepten bamboe en rotan aan, ook groote pakken gekleurd papier, potten met boeboer (stijfsel) om te plakken en wat niet al. Die jongens werkten allemaal met het grootste plezier van de wereld. Een oude Maleier met een 151

grooten tulband op, met een hoornen bril op den neus, waarvan de glazen wel haast zoo groot waren als de lenzen van een lantaarn, had de handen vol met het werk te verdeelen. - "Angkau, hoe moet dit?"

en "Angkau, hoe moet dat?" riepen de jongens telkens door elkaar.

Maar Zijn Edele (Angkau beteekent immers U~Edele) wist alles precies en gaf bedaard zijn bevelen.

Dit gebouwtje nu was de darga, de heilige plaats, het doodenhuis, waarin 10 dagen lang de Asjoera of de gedachtenis van den dood van Hassan en Hoessain zou worden gevierd. Van hieruit zou ook de plech~

tige begrafenis plaats hebben. De oude Maleier was de goeroe:djaga:

darga (de dargawachter). En de jongens waren - dit begrijpt jelui nu wel- z'n uitverkoren leerlinJZen en helpers.

Toen Ali met Amat het erf opliep, riep de dargawachter opgetogen:

"Silakanlah toeankoe, masoql" (Wees welkom mijnheer, kom binnen).

Met heel veel strijkages begroette hij Ali als: "pengadjar ïlmoe saroeni, jang tiada di makan sendjata." Dit leken wel tooverwoorden.

Want opeens stonden alle jongens als stokken zoo stijf en keken AH stom eerbiedig aan. Geen wonder! Het beteekende: aanschouwt hier den groot en meester in de edele schermkunst, die niet meer te kwetsen is." - Ook onze Amat keek, dit hoorend, AH aan met een ontzag, zooals hij nog nooit voor dezen vriend Duizendkunstenaar had gevoeld. Want zeer hoog staat de schermkunst onder de Maleiers aangeschreven. Wie dáárin uitmunt is meer dan een toovenaar.

Ali hield zich deftig. Hij stelde Amat voor met: "lnalah sobatkoe dan moeribkoe" (ziet hier mijn vriend en mijn leerling). Meer was er niet noodig om onzen Amat als pronkjuweel onder alle jongens in het gezelschap te doen opnemen. Met ontzag kwamen ze hem, een voor een, begroeten. Dan ging 't werk aan de darga weer voort en was ook gauw afgeloopen. Iedereen kreeg wat lekkers. Als dit was opge~

smikkeld, stelden zij zich twee:aan::twee op, ieder met 'n rood of groen vlaggetje in de hand. Plechtig riep nu de dargawachter: "Ambilah pohon::pohon!" (Haalt de boomen). De twee voorste jongens sloegen dan een marsch op groote, oude troms. In flinken pas ging het nu de kampongs in. Ali liep bij den dargawachter achter den stoet en een heeleboel menschen sloten er zich bij aan. Bij een grooten pisang tuin kwam de eigenaar den dargawachter zeggen: "Heer, mijn tuin staat ter beschikking van Hassan en Hoessain." - "Debiri Allah selàmat kapada Angkau!" (God zal U~Edele hiervoor zegenen) zei de dargall

wachter. Toch liet hij niet heel den tuin omhalen. De eigenaar zou dan zeker leelijk op zijn neus gekeken hebben! Neen, twee boom en waren genoeg. En dan twee dikke, uitgebloeiden, die toch voor nieuwe stekken moesten plaats maken. Dit karweitje was gauw afgeloopen.

Want een pisangboom is erg week. Onder de hand zegende de darga"

wachter den tuin met gewijd lemmetjeswater. En een van de jongens ging rond met de doelang (schaal), waarop velen een cent of een duit offerden voor de darga van de heilige martelaren.

Al de vlaggetjes werden nu op de pisangstammen geprikt en onder trommelslag ging 't weer plechtig op de darga aan. Daar kwamen de nu geheiligde boom en overeind te staan. De dargawachter verklaarde, dat dit de groene boom en waren, waaronder de bruiloft is gehouden bij het huwelijk der dochter van den Profeet met AH, den vader der martelaren. De toekang:mengoepoel derma (de collectant) plaatste zijn schaal op een tafeltje in het dargahuisje. Iedereen die wilde, mocht daar nu binnengaan. Maar met eerbied, want - zoo herinnerde de dargawachter - ieder en nacht kwamen daar Hassan en Hoessain in hoogst:eigen::persoon op bezoek. Velen deden daar, in stilte, een gelofte. Die bijv. in de loterij speelden, zeiden: ,,0 Hassan, 0 lioessain, alle optochten zal ik meemaken, als gij maar zorgt voor een mooi prijsje." Meteen wierp zoo'n vrome dan een paar duiten op de doelang.

En zoo waren er tal van anderen, vooral veel vrouwen, die wat te vragen of te offeren hadden.

Dit was nog maar het begin. Vliegensvlug waren alle jongens weer aan den arbeid gegaan en werkten tot laat in den nacht. Zij maakten een reuze:draagbaar van dikke bamboes. Daarop een katafalk voor de beide lijken. Als ze klaar was, zouden die er wel vanzelf inkruipen.

Nu moet jelui niet denken, dat zoo'n toestel er droevig zwart uitziet.

°

neen! Alles wordt bekleed met kleurig papier, afgezet met gouden en zilveren franje. Die mooie katafalk krijgt den vorm van een groot paard met - vogelkop. Dit zonderlinge dier heet boeraq. Zijn kop steekt wel drie of vier meter in de hoogte. Op zijn rug komt een toren te staan, zoo hoog als een flink huis, met wel vier omgangen. Alles beplakt met kunstig uitgeknipt vloei, veelal rood, ook veel groen, bezet met bloemen. En binnen dien toren kunnen veel kaarsjes branden. Een mooier transparant kan jelui je moeilijk voorstellen. Heel dit schitte::

rende toestel, waaraan dagen lang wordt gewerkt, heet taboet (lijk::

baar). Het gaat er vooral om, den boeraq gauw gereed te hebben. Want

dit is eig~nlijk het wonderbare. Eenmaal ingezegend, heeft hij verstand en 0 zoo n goed hart. Voor dien boeraq stroomen de menschen naar de darga, zelfs Europeanen en Chineezen. Smeekend en verliefd zien zij tegen dat ding van rotan en papier op, beloven dien vogelkop van alles en - werpen vlijtig offers op de doelang. Om de kosten voor de begrafenis van Hassan en Hoessain goed te maken. Ja, maar er blijft toch heel wat over, dat de dargawachter met zijn helpers deelt. Doch zelf steekt hij 't grootste deel in zijn porternonnaie. Hij bestaat er heel het jaar van!

lederen dag zijn er andere plechtigheden. De heilige aarde van Kerbe1a moet gehaald worden, de tulbanden, het zwaard, het vergif.

En als dit allemaal bij mekaar is, dan trekt de groote begrafenisstoet

~r 's middags en 's avonds op uit. Maar vóór dien tijd gaan kleine Jongens met kleine taboets rond. Zij maken hoeden, en daarop torens van wel twee meter hoog. Echte kunststukjes van vlecht:: en plakwerk.

Met touwtjes houden de jongens de waggelende gevaarten op hun hoofd in evenwicht. Al dansend, steeds roepend "Hassan::Hoessainl"

trekken zij van kampong tot kampong, met groote troepen achter zich.

Het roepen van die moeilijke namen gaat gauw vervelen. Dan maken zij er zich van af met ,,sanoesin, Sanoesin!". Maar het dansen en schermen - ja, dit is iets van hun gading. Ook de centen, die opge::

haald worden!

In den avond van den zevenden dag, wanneer alles zoowat gereed is voor de "begrafenis", trekken de dargawachter en zijn volkje er met hun heilige prachtstukken voor het eerst op uit. De dragers van de g:o~te verlichte taboet zijn dan gekleed in rood en groen. Zij die eerbIedIg de tulbanden der martelaren, het zwaard en vergif, de groene boomen en de aarde van Kerbe1a dragen, eveneens. Waardig loopt de dargawachter achteraan. Hem volgen de velen, die een gelofte gedaan hebben, al::maar strak kijkend naar den boeraq. En dan het groote publiek. sommigen dwaas verkleed. Die duizenden roepen steeds aldoor luider en geestdriftiger: "Hassan::Hoessain!". Men danst en schermt en -lacht ook niet weinig.

Met dezelfde drukte en pracht trekken ook de Klingaleezen met hun taboet uit. Hun witte kaftans overgoten met bloed - uit den verfpot.

't Wordt dus woelig en vroolijk te Padang. Sommigen slaan geen op::

tocht over en merken dan "vroom" op, hoe de boeraq ondanks zon, regen en stof, altijd even frisch van kleur blijft. - "Wat wonder,"

zeggen dan de spotvogels, "de dargawachter en zijn kornuiten plakken dat ding alle dagen opnieuw bij!" - Daarvan gelooven de geloften::

menschen niets. Die dargawachter, die zoo intiem is met de heilige martelaren, moet toch wel een veel te braaf man zijn, om de menschen te willen foppen - zoo meenen zij. Ja, niet zelden vertellen zij dien dargawachter al hun geheimen, opdat hij voor hen een goed woordje zal doen, als Hassan en Hoessain 's nachts in de darga komen. De

"heilige" man geeft dan ook gewoonlijk den raad: "U::lieden moet maar veel op de doelang voor Hassan en Hoessain offeren. De boeraq zorgt dan wel voor de rest." - Gewoonlijk krijgen de gulle gevers en geef::

sters hun zin niet. Dat spreekt toch vanzelf! Dan gaan zij zich wel eens bij den dargawachter beklagen. - "Het volgende jaar doet u nog maar eens flink uw best. Offer dan het dubbele van nu. Want Hassan en Hoessain en de boeraq vergeten niets." - Zoo troost deze goede man de teleurgestelden. En die gelooven het werkelijk! ....

Op den lOen van Moharram, den eigenlijken dag vóór de Asjoera, brengen de Maleiers en Klingen heel hun kermis over naar het zee::

strand. Opeens wordt het dan onder de krioelende en woelende duizen::

den doodstil. Onder het roepen van "Hassan::Hoessain!" komen de taboetdragers en hun volkje aandansen. Zij loopen de branding in en werpen dan de katafalk met al haar moois in zee. Sommigen trachten er nog een stukje papier of bamboe van meester te worden als "heilig aandenken" en als amuletten tegen allerlei ziekten! Doch de golven zuigen dadelijk heel het papieren plaksel mee.

Hassan en Hoessain zijn dus weer begraven - verdronken zeggen de ongeloovige spotters. De menschenmenigte gaat stil uiteen. De darga::

wachter bergt op zijn erf alles bij elkaar. En bij het ledigen van zijn doelangs of offerschalen zegt hij, maar zoo zachtjes, dat niemand het kan hooren: ,,0 edele Hassan, groote Hoessain, wilt toch maken dat onze menschen nog lang goedgeloovig blijven. Dan heeft uw dienaar veel voordeel" ...

En waar bleven bij al dit fraais onze vrienden Ali en Amat? En: heeft njo Willem al dien tijd z'n mond gehouden?

Voor hen begon 't pas mooi te worden, toen de kermis was afge::

loopen.

1.,5

XXXV1I. Njo Willem verspeelt dan eindelijk zijn hoofd, maar. . . krijgt het weer terug!

N u de taboets of kleurige katafalken van Hassan en Hoessain in zee geworpen waren, werd nog in den avond van de Asjoera de groote repetitie gehouden voor de mandowa of het doodenmaal. Willem, die de taboeboptochten veel te kinderachtig vond, zou dit meemaken, drie avonden achtereen. Als gasten waren uitgenoodigd alle beroemde pengadja' s::ilmoe::saroeni (schermmeesters), pendekars (gymnastiek~

meesters), goeroes::menari (dansmeesters) en alle bekende sakirs (toovenaars). Er zou ook door allerlei muzikanten gespeeld worden, door Maleiers, Chineezen en zelfs Europeanen. Dit alles in een groot gebouw, de Komedie~Stamboel. 't Beloofde dus nogal watt

Doch met schrik dacht onze Willem nu aan het lot dat zijn arme hoofd stond te wachten. Hij deed wel zijn best om zich groot te houden maar ook alle moeite om Amat. die er wel meer van moest weten, uit te hooren. Groote oog en zette hij op bij de repetitie. Dat leek de mandowa~zelf wel. Hij zag een danser boven alle hoofden zweven, wel 'n kwartier lang. Juist toen hij bij zichzelf mompelde:

"Kerel, hoe hou je dit uit? I" liet de danser een paar koorden vallen en klommen zijn leerlingen tegen hem op. Maar dan kreeg dit wonder~

bare stel, al dansende ruzie. De meester stopte een van de ergste rak~

kers in een zak, morrelde er met een klewang in, hakte daarmee achter~

eenvolgens hoofd, armen en beenen af, schudde toen, onder het mom~

pelen van allerlei onverstaanbare woorden heel dit griezelig overschot van een jongen nog eens duchtig door elkaar. Doch ziet: vroolijk kwam de vermoorde leerling ergens tusschen de toeschouwers dansen ...

"Wat moet Ali tegen zulke wonderdoeners beginnen?" zei Wi1lem tot Amat. "Wacht maar!" zei deze gerust. - Wel twintig jongens, ook Amat (die het in zijn eigen kampong al goed geleerd had), moesten tandakken (oude krijgsdansen uitvoeren) tegelijk met vlijmscherpe sabels met elkaar schermen, zonder iemand te raken. Maar een der schermers had het "ongeluk" Amat een schrammetje aan een vinger te bezorgen. AH als beioeah (onkwetsbare) moest terstond alle verwon~

dingen van zijn leerlingen kunnen genezen. Hij liet dan ook Amat voor zich komen, brandde benzoë (wierook), sprak een bezwering uit. En - Amat's vinger bleef bloeden. - Dat was een schande. De schermer,

die het wondje had toegebracht, moest nu komen. IJzig~streng zei Ali tot hem: "Gij zult zeggen: "vinger, ik gebied u op te houden met bloeden". En als dan het bloeden niet ophoudt, laat ik u 't hoofd van den romp vallen!" - Bevend zei de moerib: "Vinger, ik gebied u op te houden met bloeden!" Maar de vinger stoorde zich daaraan niet.

Hij blééf bloeden. Toen nam Ali een parang (kapmes), sloeg ermee op een stokje en: - met een harden bons viel het hoofd van den armen schermer op de planken. Zelf viel hij natuurlijk ook tegen den grond en iedereen in de zaal wist niet beter of daar lag een lijk zonder hoofd. Een Maleier bleef droomerig doorspelen op zijn soeling (bam~

boefluit). Willem mompelde iets van "ioekang mengagan oedoehr' (leelijke koppensneller). AH scheen dit te hooren. Beschaamd kwam hij voor de menschen te staan en zei, met een knipoogje naar Willem:

"Vrienden, ik heb mijn eer als goeroe beioea (onkwetsbare meester) verspeeld. Liever wil ik zelf sterven, nog in dit oogenblik, dan met zulke schande te blijven leveni" Met een zonderlingen zwaai van zijn sabel, doorstak hij eigen lichaam, zakte natuurlijk in elkaar, doch werd opgevangen in de armen van denzelfden leerling, die .... zoo even zijn hoofd verspeeld had. Iedereen was stom van verbazing. Maar .opeens daverde het gebouw van het gelach, toen onze Amat met het afgeslagen hoofd door de zaal liep: een nog niet ontbolsterde kokosnoot, een gezicht erop geschilderd en met een pruik en iopie (fluweelen kalotje).

Tot besluit liet AH door zijn jongens van allerlei raadselachtige scherm~

toeren doen. Iedereen hield zich het hart vast, maar even dikwijls liep het allergoedigst af.

De groote moordadige repetitie was afgeloopen. Willem ging naar AH en zei vleiend: "Angkau, zulke kunststukken heb ik zelfs in Europa nooit gezien." - "Hm!" zei AH, "maar dan toch wel paarden, twintig~

maal zoo groot als olifanten!" - "Bent u dit nog niet vergeten?! Welnu dan: morgen kunt u mijn hoofd nemen." - AH keek nu vreesaanjagend barsch en bromde: "Njo, ik zal uw hoofd zeker nemen. Maar: als 't mij goeddunkt I Ziet u daar dien witten schotel? ... Welnu, dáárop komt uw hoofd te staan." - "Zooals u wilt, AH. Ik ben toch lekker niet bang meert"

Den volgenden avond was 't dan mandowa. De dargawachter trak~

teerde de gasten. De zaal stond geheel in 't groen met spiegels ertus~

schen. Alles erg geheimzinnig. Overal geurde wierook. Sommige echte

Hassan~en~Hoessain~vereerders meenden zoowaar geesten van de martelaars nu en dan te zien zweven. "Dit is best mogelijk," verzekerde de dargawachter, "want in mijn darga komen zij dikwijls." En hij beschreef nu, hoe die martelaars eruit zien: groote, magere menschen met diep~liggende zwarte oogen en tulbanden om groote wollen mub sen gewonden. Zóó meenden de anderen hen nu hier te zien zweven.

Willem, die dit gesprek hoorde, keek schuw in alle hoeken. En ja, ook hij zag hier en daar iets zweven, wat hij niet recht vertrouwde. AH hield zich van den domme. Hij leek ongenaakbaar.

Nadat de menschen weer flink hadden gegriezeld wegens dien geheimzinnigen zak van de zwevende, ruziemakende dansers, kwam de troep van AH aan de beurt. Men bewonderde het onberispeHjke schermen en dansen. Tot cr weer een moerib "geraakt" was. Hij bloedde uit 'n nietig vingerwondje, maar zoo iets mocht toch niet voorkomen. Weer sprak AH, de onkwetsbare meester, de bezwering over den gewonde uit. Het hielp niets. Ook niet de tweede en derde maal. Toen gaf hij een van de moeribs opdracht twee boeakemiri's (harde noten) te halen. Als de moerib deze gebracht had, hurkte Ali, zwaaide met een tooverstokje over de noten, murmelde een toovcr~

spreuk, die echter iedere Franschman zou hebben verstaan, want hij zei: "J'ai du bon tabac dans ma tabatière" (ik heb goede snuif in mijn doos). Dan stond hij op en hield een aanspraak tot de in angstige verwachting staande menschen: "Heeren, tot mijn groote schande heb ik, onkwetsbare meester, tot driemaal toe tevergeefs beproefd mijn gewonden leerling te genezen. Er moet zich onder u~lieden een meester bevinden, bekwamer dan ik ben. Mogelijk heb ik dezen heer niet de eer bewezen, die hem toekomt, is hij daarom boos, en wreekt zich door mijn bezwering onmogelijk te maken. Doch nu verzoek ik dien edelen heer zich bekend te maken, opdat ik hem de eer kan geven, die ik in onwetendheid heb nagelaten."

Maar er trad niemand naar voren. "Dan zal de machtige meester sterven!" riep AH plechtig. Hij hurkte, nam een noot voor zich, hief zijn parang op en zei streng: "Mantra satoe: raksawasl Mantra doea:

sarakwasI Mantra tiga: wasraksal" (spreuk één, - twee, - drie; wat

"raksawas" enz. beteekende wist AH zoo min als wij). En krakl - de noot spleet in tweeën - tegelijk plonste tusschen de gasten weer een hoofd, liefst in twee helften, tegen den grond. Een beroemde goeroe zakte in elkaar. Vóór iemand er aan dacht zich te verroeren, stopten

'n paar mannen den goeroe en het doorgekliefde hoofd in een zak en droegen alles gauw naar buiten. Stuipachtig zagen de menschen dit alles aan. "Gisteravond was alles nog maar oefening, nu moest 't toch ècht zijn," zoo merkte iemand fluisterend op. Willem begon te rillen.

"Nu echtI" ... Hij merkte er niets van, hoe achter hem, tusschen de palmen, 'n paar Maleiers aan iets morrelden.

AH, nu goeroe djahat (wreede meester), stond nogmaals op, staarde

AH, nu goeroe djahat (wreede meester), stond nogmaals op, staarde