• No results found

XVIII. Even in een woelig wereldje

XIX. In het land van belofte

Njo Willem en zijn vader reden te paard een groot erf op door'een laan van forsche tamarindeboomen - d.z. krachtige boom en, met teere blaadjes, waartusschen de ranzige vruchtjes groeien, die de bekende heerlijke gelei leveren. Het wagentje met de vier paardjes ervoor, waarin onze Sobat Amat op zijn kostbare kistje troonde, draaide ook het mooie erf op, dat veel had van een hortus - d.i. een proeftuin voor wetenschappelijke beoefenaars van de plantenkunde.

Onze reizigers stonden stil voor cen echt Minang:::Kebausch paleis met op het dak vier horens. Wel twee handbreedte dik waren de daken belegd met gitzwarte sagoëervezels, zonder dat ook maar 'n enkel sprietje te lang of te kort was. En al het houtwerk glom, alsof het gelakt was. 'n Breede steenen trap liep uit op een prachtig overhuifd bordes. Beneden het huis stonden van allerlei mooie dingen: rijtuigjes, rekken met paardentuigen, groote weefstoelen, gymnastiekwerktuigen enz. 't Was n.l. een rijke laraswoning. De eigenaar, de toeankoe:::laras, het Maleische districtshoofd, was op het hooren van het gerij naar buiten gekomen. Hij wuifde de aangekomenen, van zijn mooie trap afdalend, vriendelijk toe, en kwam op njo Willem's vader met 'n

"slamat datangl" (zij welkom) toegeloopen. Hij was jegens onzen Amat net zoo beleefd als tegenover de Hollanders. Zelf was hij ook

'n Minang:::Kebauer, maar dan toch op een echten vorst gelijkend.

Zwaar gebouwd, licht safraankleurig, bij het blanke af, voornaam in zijn manieren en kleeding. Wel in alles heel eenvoudig, maar degelijk.

Z'n grijze serban (hoofddoek) zat als gebeeldhouwd boven zijn groote zwarte oog en. De keurig gevouwen wijnroode lendedoek ontnam aan zijn luster huisjasje en aan zijn pantalon het zielig~leelijke van onze

Westersche kleeding.

Van achter het huis kwamen nu allerlei gedienstige geesten toege~

loopen, om de reizigers te helpen. De een droeg de bagage naar binnen, de ander nam de paarden over, na de begroeting brachten zij hun gasten naar het permandian (het bad). Daar stonden reeds andere helpers met schoon gestreken goed, handdoeken, zeep, borstels en kammen te wachten. Binnen 'n half uur was ons drietal, nu keurig opgepoetst, weer bij den toeankoe::laras (het districtshoofd). Deze ging op de trap voor en bracht hen in de groote binnengalerij, rijk versierd met spiegels en lampen. Daar zaten, in een wijden kring, de moeders en dochters, tantes en nichten, met de keurig gekruiste bee:::

nen onder schitterend gebloemde sarongs. Achter haar stonden de mannen, die zooeven de gasten hadden helpen ontvangen. Want dat waren geen bedienden, maar huisgenooten, soedara' s en sanaks (broers en neven) van het gastvrije larashoofd.

Voor deze groote familie bleek njo Willem's vader geen vreemde.

Want na de begroeting was de eerste vraag, die de vrouw van den toeankoe deed: "En hoe maakt het njonja (mevrouw) te Padang?" -Toen kwam als antwoord een kort verhaal van den langdurigen zwerf:::

tocht in de bergen. "Maar njonja had gisteren van Padang uit geseind, dat ze het goed maakte en haar lieve vriendinnen te Pajakombo hartelijk groette."

De toeankoe en zijn vrouw geleidden nu hun gasten naar de achter:::

galerij. Daar stond de lange keurig op z'n Europeesch gedekte tafel.

Aan het servies mankeerde niets, aan het eten evenmin. En daar de gasten hongerig waren als uitgevaste wolven, liet alles zich goed smaken. Arme Amati Hij had nog nooit aan een Europeesche tafel gezeten. Nu ging 't gebruiken van vork en mes he~ niet bijster handig af. Njo Willem kreeg geen kans, om hem daarmee te plagen, want achter den stoel van Amat stond een huisgenoot, die het bergjongetje telkens op z'n gemak zette. Net als een oudere broer deed hij hem alles voor, zorgde dat er genoeg op zijn bord kwam en hielp hem 'n kippe:::

boutje ontleden, zonder er met de vingers aan te raken. "Djangan maloeI" (geneer je maar niet) fluisterde hij hem telkens goedig toe.

"Wij hebben 't allemaal moeten leeren." Zoo duurde 't dan ook niet lang, of Amat voelde zich hier beter thuis dan Willem. Deze moest hier op z'n tellen passen om er geen lompheid uit te flappen. Amat maakte in zijn eenvoud van allerlei grapjes, en lachte smakelijk om die van zijn nieuwe vrienden.

"Nu gaan onze gasten eens ferm uitrusten," decreteerde de toean:::

koe, toen het tafelen was afgeloopen. "Straks worden zij gewekt, en dan noodig ik hen uit voor een groot feest in de kota (plaats)."

-"Groot feest?" zei njo Willem's vader, nieuwsgierig. - "Wat er te doen ik zeggen we u nog niet," zei de toeankoe. "Het moet een ver:::

rassing blijven." De anderen lachten ook geheimzinnig, maar zeiden niets. 'n Huisgenoot noodigde den vader uit hem naar de slaapkamer te volgen. 'n Ander bracht Amat en Willem naar het verblijf der jongelui en wees ieder een klamboe (tulen hemel met gordijnen tegen de muskieten) aan, waar~achter zij zich op matrassen met rolkussens konden neervleien. Zij wachtten geen oogenblik om dit te doen en binnen 'n minuut sliepen zij als op rozen. '

't Was heelemaal avond, de maan kwam al boven de palmbosschen uitkijken, toen de gasten werden gewekt met een monter: "lVlaakt u vlug klaar voor het feesti" - "Welk feest dan toch?" vroeg njo Willem. Maar hij kreeg een kop geurige thee onder de neus geduwd.

"Drink u dat eerst maar uit. U kunt nog meer krijgen als 't u belieft.

In de badkamer zullen we u maar eens goed wakker maken." \Verkelijk kregen onze nog soezende vrienden een tiental gajongs (scheppen) koud water over 't lijf en toen voelden zij zich frisch als hoentjes, in staat om nog wel tien feesten mee te maken, als 't moest.

Al de soedara's en sanaks van dit larashuis gingen mct Amat en Willem den weg op. En wat een prachtige maan avond tusschen die rijen van palmen, ketapans, waringins en allerlei ander geboomte.

Neuriënd en pratend ging 't in een drentelpasje, tot Willem opeens riep: "Ah, nu begrijp ik het! Jullie hebben hier 'n circus gekregen I"

Inderdaad, op 'n wijd grasveld vlamden en suisden heIlichtende gas~

olievlammen voor een groote tent van blank zeildoek. Op de spits wapperde een reuze:#vlag en op een kleurig doek was reeds van ver af te lezen: "Singapore Circus." Van alle kanten stroomden er men::

schen heen. 't Was voor de eerste maal, dat zoo iets in de L. Kota te

zien was. "De directeur speelt zich hier rijk!" voorspelde een van de groote jongens. "Geen mensch blijft hier thuis!"

Hij scheen al dadelijk gelijk te krijgen. Aan de kas waren geen handen genoeg om kaarten te verkoopen. De hooge tribunes zaten al haast propvol, toen Amat en zijn vrienden in de tent kwamen. Het begon Amat te duizelen bij zooveel menschen in zooveel licht en kleuren. Beneden hem zag hij mooie armstoelen staan, waar nog nie::

mand zat. Aan de overzijde van de arena (middengedeelte van het circus) zaten de dochters en nichtjes van den toeankoe, hun gastheer, onder wel tweehonderd andere vrouwen. Zij keken allen even be::

vreemd rond als hij. Nog nooit hadden zij een circus gezien. "Wat zijn dat voor mannen?" vroeg hij, wijzend op een rij in 't blauw gekleed, met glimmende koperen knoopen. "Dat zijn soldaten," verklaarde hem een zoon van den toeankoe. "Die wonen hier in een bentèng (verster::

king). U behoeft niet bang voor die kerels te zijn, want zij hebben geen wapens bij zich." Amat was wel niet bang, maar hij vond het toch niets plezierig te zitten in gezelschap van die menschen, van wie hij nog niet veel anders dan foei::leelijke dingen had gehoord.

Opeens kwam aan het gemurmel der gesprekken een einde. Een troepje muzikanten, Maleiers, begon dapper te spelen op koperen instrumenten. Een beukte plechtig op een reusachtige Turksche trom en een ander sloeg een roffel op een kleine trom. De soldaten gingen stokstijf overeind staan. Willem ook. De rest van het publiek begreep daar niets van of wilde niet begrijpen. Men speelde het Wilhelmus.

Meteen kwam een keurig gekleede heer binnen, met een breed zilver galon om zijn pet. Dat was het hoofd der afdeeling, de assistent::resi::

dent. Hij had zijn vrouw aan den arm, een dame in rijk satijnen avond::

japon, met een schitterend snoer om den hals. Achter hen volgde nog

zoo'n echtpaar, een controleur en z'n vrouw, dan een luitenant met

een dame, dan de militaire dokter, ook met een dame, beiden vroolijk pratend met den toeankoe::laras en zijn vrouw. Bij deze liep njo Willem's vader. Met heel veel strijkages geleidde de directeur dit

"verheven" gezelschap naar de lange rij van fauteuils of armstoelen.

De assistent::resident boog deftig naar zijn gezelschap, knikte nog eens vriendelijk naar rechts en links en ging zitten. Meteen was het Wilhelmus uit.

"Dàt alleen is het geld al waard!" spotte Willem in 't Maleisch. En wel zóó luid, dat allen die 't hoorden het uitproestten. Zijn vader keek

even boos naar de hoogte en mompelde zoo iets van ,,'n Beetje kalm deugniet!" Maar de dokter bleek plezier in den kwajongen te hebben en ook de dames gichelden van pret. Tot het opeens weer muisstil werd. Op 'n tenger Arabisch paard kwam 'n soort van prinses in de arena. Ze zat ter zijde in het zadel, in paars fluwee1en rijkleed met lovertjes bezaaid, met slappen vilten amazonehoed op, waarvan als 't ware afdruppelde 'n ragfijn kanten lint met glinsterende "diamant-jes". Deze rijdster, de vrouw van den directeur, kwam het publiek begroeten, door al buigend langzaam rond te rijden en dan midden in de arena heur paard driemaal zijn sembah (eerbetoon) te laten maken. Dan mocht het draven en na elke ronde kwam er telkens een nieuw paard bij, zoodat ten laatste heel de rijkdom van de circus-stoeterij was uitgestald met al de dames en heeren, die aanstonds hun kunsten zouden vertoonen, in kleurige tricotpakken, glinsterend van

1 "

"per emoer.

Met al dit fraais hadden de circusmenschen dadelijk hun publiek ingepalmd. Toen de assistent::resident en zijn vrouw goedkeurend in de handen klapten, deden allen geestdriftig mee. Onze Amat was als in verrukking. Van zooiets had hij nooit durven droomen! Onder schetterende fanfares verlieten de rijderessen en rijders buigend en groetend de arena. En nu begon het pas goed. Wonderbare acroba-tische toeren met en zonder paarden, op de fiets, aan de trappeze en op het slappe koord. goocheltoeren als ware wonderen. En dit alles onder begeleiding van zachte muziek en belachen door grappige clowns. Echte .Maleiers, die oud en jong deden schudden van het lachen. Verbeeldt je eens de pret van de menschen, toen een paard zijn kunsten ging vertoonen, en zoo'n Maleier met meelgezicht en witte pruik tot het dier roept: Djangan Tommy!" (niet doen, Tommy). Of de dresseur al met z'n zweep klapte en foeterde, Tommy schudde maar van "neen" met zijn kop. Maar verbeeldt je ook hun ontzetting, toen een zwarte kunstenaar een Maleischen jongen het hoofd afsloeg en het afgehouwen hoofd op 'n bord vertoonde. 'n Paar Europeesche dames vielen haast flauw, toen zij de beenderen hoorden kraken (n.l.

scherven van gebroken fleschjes!). Maar tot veler verwondering bleef Willem maar schateren van pret. Tot iederen meelachte, toen de

"vermoorde" knaap van achter een zwart gordijn de arena inhuppelde.

N u werd hij door een clown in de maling genomen. Deze vertoonde zijn eigen hoofd op een bord, en vroeg klagend waar nu toch zijn armen

en beenen waren gebleven. "Ka blakan gadjamoel" (achter uw spiegel) riep Amat ondeugend, opgestookt door njo Willem. - "Pas op, als je ons verraadt, ondeugdI" riep het klagende hoofd. Maar het kwam spoedig als gave clown weer van achter het zwarte gordijn in het zand buitelen.

Dat duurde zoo wel drie uur aan één stuk. Tot het blazen van het

"Wien Neerlandsch bloed" aan de menschen beduidde: "De pret is afgeloopenl" En dat ging zoo wel veertien avonden achtereen, telkens met stampvolle tent. Tot daarna weer een andere plaats in de Boven::

landen gelukkig gemaakt zou worden.

Maar zóó lang bleef onze Amat niet te Pajakombo. Hij had heel veel plezier gehad dien avond, maar zei toch tot Willem: "Als ik dikwijls naar het circus ging, dan zou ik best zoowat alles kunnen nadoen."

Jullie weet allang, dat die Amat zelf zoo lenig was als 'n kat, en dus heel gauw van allerlei kunstenmakerij het fijne moest snappen.

xx. Over Chineezen, Soldaten, Kebauen en allerlei andere dingen.

Sobat Amat bleef met njo Willem en diens papa nog een paar dagen te Pajakombo. Zij moesten de pedati's afwachten. Den sterken ke::

bauen, die wagens trekken, kan het geen zier schelen of er 'n 500 Kilo meer of minder op geladen is. Maar om die buffels te laten draven, daartoe zijn grootere wonderdoeners noodig dan de goochelaars van het Singapore Circus. Het gaat met die logge dieren stapje voor stapje, de krakende, bonkende en stootende kar achter hen aan. 'n Voerman hebben ze eigenlijk niet eens noodig. Als de voorste buffel maar goed geleid wordt, dan loopen de andere vanzelf mee. Zijn zij eenmaal aan een weg gewend, dan weten zij ook precies waar de pBssangrBhans

(haltes) zijn. Komen zij daar, dan houden zij uit hun eigen stil, trekken de koppen van onder het juk weg, gaan naar de kraal, om te zien of er wat te eten is, zoeken den hun bekenden poel, om een modderbad te nemen. Want dáárop zijn zij verzot. Wat te begrijpen is. Komen zij eruit, dan hebben zij een pantser van klei aan, waardoor de insecten hen niet kunnen steken. Is er stroom end water in de buurt, dus een rivier, dan gaan zij eerst staan of liggen, enkel met de neusgaten boven water. In die houding blijven zij bewegingloos, net zoo lang tot zij

door::enlldoor koud zijn geworden. En als zoo'n kebau dan zijn vrien-dinnetje bij zich heeft, nou dan is hij de gelukkigste van alle dieren.

Dan vergeet hij zijn modder en laat zich geduldig door haar pikken en kriebelen - hoe meer hoe liever I Wie dat dan is? Wel, de boerong::

kebau (kebaullvogeltje). Dat huist op zijn rug, maakt uitstapjes naar zijn kop en schoften, fladdert tegen zijn plompe pooten op, en overal pikt het de muskieten, vliegjes en luisjes weg. Het is merkwaardig, hoe zoo'n grove, uiterlijk ongevoelige, haast ongelooflijk sterke buffel zich hecht aan zwakke en teere wezentjes. Het liefst laat hij zich leiden door kleine kinderen en door die vogeltjes, die iets hebben van onze waterhoentjes. Zij zijn meestal wit of gevlekt. Nooit gaan zij met hun loggen vriend den weg op. Zij vertrouwen de rnenschen niet te best.

Als de kebau verzadigd en uitgerust is, behoeft zijn geleider hem maar 'n wenk te geven, en hij gaat weer naar zijn kar, steekt zelf zijn groote horens onder het juk en schuift zijn logge lichaam tusschen de hoornen, klaar om weer voort te sjokken, uren en uren lang, kom ik er vandaag niet, dan kom ik er morgen. Slaag krijgt hij natuurlijk niet.

't Zou trouwens niets baten. En wee zijn geleider, wanneer hij poos op hem zou worden. 'n V reese1ijker dier dan een woedende kebau bestaat er niet. Op zijn horens neemt hij alles om het te spietsen of met 'n stoot van zijn machtigen kop in de lucht te slingeren of te pletter te drukken. Doch er moet héél wat gebeuren om den goedig en lobbes zóó overstuur te maken. Hij houdt wel van de menschen, vertrouwt hen, wel wetend, dat hem geen gevaar dreigt, als hij hen volgt en dat hij toch niet méér behoeft te doen, dan hij zelf verkiest. En wat de slachter met hem doet; als hij oud en stram wordt of een gebrek heeft, of wanneer er meer kebauen zijn dan men noodig heeft om karren te trekken, molens en ploegen te drijven, och, dit weet het stomme dier gelukkig niet. Het gaat hem als de meeste menschen: hij leeft en zwoegt maar, zonder na te denken ....

V óór dus die twintig trekkende lobbessen Pajakombo bereikt hadll den, konden Amat, Willem en zijn vader het er eens van nemen. De vader ging met het districtsllhoofd vrienden bezoeken. Met eenige Maleische jongens gingen Amat en Willem 's morgens naar de passarll Mingo - d.i. een Zondagsche markt, want HarillMingo beteekent Zondag. Voor de Mohammedanen valt de Zondag op Vrijdag. Ze moeten dan wat meer bidden dan op andere dagen, maar een be::

paalden rustdag hebben zij niet, omdat in die warme streken de

.. 0. hoe schoon. hoe onvergetelijk grootseh. (Pag. 60)

76

menschen veelal iederen dag voor de noodige rust zorgen. Nu 'n jaar of achttien geleden heeft een gouverneur~generaal (d.i. de onder~

koning) zich laten uitlachen, door op Zondag de passars of markten te willen verbieden. Daar kwam natuurlijk niets van. Voor Pajakombo zou dit dan ook jammer geweest zijn. Want de Zondagsche markt lijkt daar wel op een tentoonstelling van koren, vruchten, bloemen, vee, manufacturen, aardewerk, prachtig koper~ en goudsmidswerk.

Van alles het mooiste en het beste. Wat er toch in de L. Kota wordt verbouwd en gekweekt, zou overal de gouden medaille kunnen halen.

En wat de ambachtslui daar zelf maken en de kooplui van buiten aanvoeren moet tip~top zijn. Van leelijke rommel is de Minang~Ke~

bauer nergens gediend, maar zeker niet te Pajakombo. Daar is alles véél te mooi en te frisch, om iets leelijks te kunnen verdragen. Daarbij kunnen de menschen daar ook iets goeds en moois betalen. Als je op die markt de honderden vrouwen en mannen, meisjes en jongens, allemaal keurig wit of in rijke kleuren gekleed, ziet drentelen tusschen de mooie uitstallingen op fijne, heldere matten, dan kom je in de echte Zondagsche feeststemming.

Zoo was 't ook bij onzen Amat. Nooit had hij zich kunnen voor~

stellen, dat zijn land zoo mooi en plezierig kan zijn. 't Was te Paja~

kombo eigenlijk net eender als in zijn bergkampongs. Dezelfde zon, dezelfde boornen en planten, ja dezelfde huizen. De menschen spraken dezelfde taal. En toch was alles weer heel anders. Hier hadden de menschen al honderden jaren achtereen hun best gedaan, om alles tot in de puntjes in orde te brengen. Zoo'n passar bijvoorbeeld, is daar als overal, een groot plein tusschen lange rijen van warongs (kleine winkeltjes) en pinfoes (planken huizen, die, als onze kermis~

kramen, in:: en uitgeschoven kunnen worden). Daarin wonen en win~

kelen de Baba's, in Indië geboren Chineezen. Daartusschen~in staan aardige witte steenen huisjes, enkele hoogere gebouwtjes, van binnen rijk versierd met een huisaltaar, waarop reukstokjes geofferd worden aan de farniliegeesten, buiten; aan beide zijden van de wijde deur, kunstig gesneden monsters met gapende muilen en woedend::dreigende oogen. Boven in de galerij wordt 'n soort van Chineesche beurs ge~

houden. In krakend wit gesteven kabaja's met knoopjes in lusjes, in wijde zwart~linnen broeken, daarbij keurig geschoren en het haar

houden. In krakend wit gesteven kabaja's met knoopjes in lusjes, in wijde zwart~linnen broeken, daarbij keurig geschoren en het haar