Lange tijd is woordspeling achtergebleven als onderzoeksgebied, pas vanaf de jaren tachtig verschijnen er artikelen en studies die de concepten woordspeling en
ambiguïteit in een theoretisch kader proberen te plaatsen. Er is echter veel
inconsistentie op het gebied van terminologie en concepten. Voor verschillende soorten woordspel wordt dezelfde term gebruikt, verschillende termen duiden gelijke typen aan, etc. (Delabastita 1993: 55). Kortom, de definitie van het concept woordspeling ligt alles behalve vast.
Voor dit onderzoek gaan we uit van de definitie die Delabastita (1993: 57) heeft opgesteld in zijn werk There’s a double toungue; an investigation into the translation of Shakespeare’s wordplay, with special reference to Hamlet. Deze definitie is veruit de meest precieze en meest omvattende die we hebben kunnen vinden. Dit is hoe hij woordspeling definieert: ‘wordplay is the general name indicating the various textual phenomena (i.e. on the level of performance or parole) in which certain features inherent in the structure of the language used (level of competence or langue) are
exploited in such a way as to establish a communicatively significant, (near)-‐ simultaneous confrontation of at least two linguistic structures with more or less dissimilar meanings (signifieds) and more or less similar forms (signifiers)’. Deze definitie is een stuk uitgebreider dan een uitleg die men bijvoorbeeld in een woordenboek kan vinden. De definitie onderscheidt langue en parole en legt ook geen beperkingen op met betrekking tot op welke structurele aspecten van langue een woordspeling gebaseerd moet zijn. Daarnaast eist deze definitie niet dat
woordspelingen precies dezelfde vorm hebben en ongelijke betekenissen, het geeft alleen aan dat de vorm min of meer hetzelfde moet zijn en de betekenis min of meer ongelijk, het omvat als gevolg veel meer woordspelingen. Als laatste vraagt de definitie alleen dat de woordspeling een bepaald communicatief belang heeft, waar andere definities altijd uitgaan van een humoristisch effect. We zullen ons verderop verdiepen in de min of meer verschillende betekenissen en de min of meer gelijke vormen en daarbij zullen we ook de verschillende soorten woordspelingen noemen die er bestaan. Maar eerste zullen we enkele opmerkingen vooraf maken die onmisbaar zijn bij het concept woordspeling.
2.2.3.1 Enkele opmerkingen
Er zijn twee begrippen die inherent zijn verbonden aan het concept woordspeling: ambiguïteit en isomorfisme. Op het eerste oog lijkt ambiguïteit een duidelijk begrip, we gebruiken het wanneer we aan een tekst of een woord uiteenlopende betekenissen kunnen toekennen, maar wanneer we de relatie met het woord woordspeling bekijken blijkt ambiguïteit zelf een ambigu woord. Hiervoor zijn twee redenen aan te voeren, ten eerste wordt ambiguïteit gebruikt om bepaalde soorten verbale onzekerheid aan te geven die zijn gebaseerd op interpretatieve redenen en niet op puur linguïstische (Delabastita 1993: 77). Als dit het geval is hebben woordspeling en ambiguïteit weinig gemeen, aangezien de confrontatie van twee linguïstische structuren de basis vormt voor elk woordgrapje. Ten tweede kan de term behoren tot een theorie van linguïstische competentie en bepaalde inherente kwaliteiten van zinnen aanduiden, waarbij de zin gezien word als een type en wordt onttrokken aan elke context, daarentegen kan de term ook behoren tot de beschrijving van bepaalde gevallen van uitvoering
(performance), waarbij de zinnen gezien worden als tokens en er rekening wordt gehouden met de werking van contextuele beperkingen (Delabastita 1993: 77). Er kan
alleen een overlap bestaan tussen woordspeling en ambiguïteit wanneer ambiguïteit begrepen wordt in de tweede zin, aangezien woordspeling altijd een handeling van parole is.
Isomorfisme is een concept afkomstig uit de wiskunde en het heeft twee basiseigenschappen. In de wiskunde vervult de relatie tussen twee groepen de voorwaarden van isomorfisme als:
-‐ er een één-‐op-‐één-‐overeenkomst bestaat tussen de verschillende leden van beide groepen.
-‐ de interne relaties tussen leden van een groep worden gereflecteerd door dezelfde interne relaties bij de tegenhangers van de leden van de andere groep. Wanneer we dit op taal toepassen betekent het dat er isomorfisme bestaat wanneer de relatie betekenaar-‐betekende, oftwel tussen woord en betekenis, één op één is. Onze linguïstische intuïtie vertelt ons dat deze één-‐op-‐één-‐correspondentie daadwerkelijk bestaat. Wat woordspeling doet is blootleggen dat een dergelijke correspondentie in taal niet voorkomt. Ook hier kunnen we het concept incongruentie dan toepassen: aangezien er vanuit wordt gegaan dat er één-‐op-‐één-‐correspondentie bestaat, kan woordspeling gezien worden als linguïstische incongruentie (Vandaele 2011: 180).
Als laatste willen we nog kort vermelden dat hoewel de meeste woordspelingen mede op een verschil in betekenis zijn gebaseerd er ook woordspelingen bestaan met
betekenisloze woorden, een voorbeeld hiervan zijn versprekingen als ‘quensecont’ in plaats van consequent. Het is dus niet zo dat alle woordspelingen gebaseerd zijn op min of meer gelijke betekenissen. In dit onderzoek zullen deze betekenisloze
woordspelingen verder niet aan bod komen, maar moeten voor de volledigheid wel genoemd worden.
2.2.3.2 Min of meer gelijke vormen
De vorm van woordgrapjes wordt bepaald door twee assen. Ten eerste kan een woordgrapje horizontaal of verticaal zijn. Een horizontaal woordgrapje is een bijna gelijktijdige vorm van confrontatie en een verticaal woordgrapje is een gelijktijdige vorm van confrontatie (Delabastita 1993: 78). Bij de horizontale vorm ontstaat de woordspeling door twee (bijna) dezelfde woorden met een verschillende betekenis vlak
bij elkaar te plaatsen. Bij de verticale vorm ontstaat de woordspeling door de ambiguïteit van één enkel woord, hier zijn van elk een voorbeeld uit The Big Bang Theory:
Horizontaal:
COMPUTER VOICE: Some hiney would be nice, too. PENNY: Hiney?
COMPUTER VOICE: Honey. (seizoen 2, aflevering 10)
Verticaal:
HOWARD: See a Penny, pick her up, and all day long you’ll have good luck. (seizoen 1, aflevering 7)
De horizontale grap is gebaseerd op de bijna gelijke vormen ‘hiney’ en ‘honey’ en de verticale grap is gebaseerd op de dubbele betekenis van ‘penny’: een muntje en de naam van een meisje uit de serie.
Nu we de eerste as hebben vastgesteld kunnen we ons richten op de formele relaties van de twee componenten die samen een woordgrap vormen. We kunnen op de tweede as de mogelijke typen en graad van formele overeenkomst tussen de twee componenten van woordgrapjes specificeren (Delabastita 1993: 79). Belangrijk hiervoor is de relatie tussen gesproken en geschreven traditie, tussen grafologische en fonologische
systemen. Tussen deze twee systemen bestaat zeker geen relatie van isomorfisme, aangezien spraak in vergelijking met schrift veel veranderlijker is. Door de verschillen die hierdoor ontstaan tussen spraak en spelling zijn de volgende soorten woordspeling ontstaan:
1. Homofonie: woorden of woordgroepen zijn anders geschreven maar gelijk in uitspraak.
2. Homografie: woorden of woordgroepen worden anders uitgesproken maar zijn gelijk in spelling.
Een uiting kan dus ambigu zijn in geschreven vorm en niet meer ambigu gemaakt worden door de uitspraak, en andersom. Daarnaast vallen nog twee andere soorten te noemen:
3. Homonymie: woorden of woordgroepen zijn identiek wat betreft spelling en uitspraak.
4. Paronymie: woorden of woordgroepen zijn bijna maar niet geheel identiek wat betreft spelling en uitspraak. (Delabastita 1993: 79-‐80)
Polysemie kan gezien worden als een vijfde soort woordspeling, het lijkt heel erg op homonymie in de zin dat polysemen dezelfde uitspraak en spelling hebben alleen zijn in tegenstelling tot homoniemen de betekenissen aan elkaar verwant. Polysemie kan echter vaak moeilijk gescheiden worden van homonymie en wordt vaak ook niet herkend als een woordspeling. Ook kan een polyseem met de tijd veranderen in een homoniem wanneer verschillende betekenissen steeds verder uit elkaar groeien. Wij zullen ons dan ook focussen op de vier eerstgenoemde soorten.
Als we de twee assen elkaar laten doorkruisen zien we dat er in totaal acht classificaties mogelijk zijn waar alle woordspelingen in ondergebracht moeten kunnen worden (Delabastita 1993: 79). Er zijn echter nog wel problemen met de afbakening van paronymie, hoe kunnen we namelijk vaststellen wat de laagste graad is waarbij
paronymie nog woordspeling te noemen valt? Tot nu toe zijn de geleerden het hierover nog niet eens en wij geloven ook niet dat hier duidelijke grenzen voor te stellen vallen.
2.2.3.3 Min of meer verschillende betekenissen
Om een woordgrapje te laten werken hebben we niet alleen min of meer dezelfde vorm nodig, maar ook min of meer verschillende betekenissen, oftewel een graad van
semantisch verschil die hoog genoeg ligt. Ook hier is het weer onmogelijk om precies vast te stellen hoe ongelijk de betekenissen wel of niet moeten zijn om het nog steeds als een woordspeling te kunnen classificeren. Er bestaat een sterk semantisch contrast tussen de componenten van een woordspeling wanneer ze geen enkel semantisch kenmerk delen, wanneer ze dus tot totaal verschillende semantische velden behoren (Delabastita 1993: 87). Een woordspeling met deze kenmerken zou het hoogst op de schaal staan. Lager op de schaal ontstaan de problemen. Het wordt dan moeilijk om te onderscheiden tussen meervoudige en enkelvoudige betekenissen. Daarnaast kan het ook nog zo zijn dat een stuk tekst slechts één linguïstische betekenis heeft maar de mogelijkheid geeft tot verschillende interpretaties (Delabastita 1993: 88). Aan de onderkant van de schaal zijn woordgrapjes moeilijker te onderscheiden van andere retorische strategieën als ironie, allegorieën, allusies en metaforen.
De betekeniscomponenten van een woordgrapje kunnen op verschillende manieren van elkaar verschillen. Het kan gebaseerd zijn op de conceptuele betekenis, wat ook wel denotatieve, logische of cognitieve betekenis genoemd kan worden. Er zijn verschillende categorieën om conceptuele betekenisrelaties te beschrijven zoals synonymie,
antonymie, hyponymie, etc. (Delabastita 1993: 98). Deze betekenisrelaties zijn vaak te vinden tussen de verschillende componenten van een woordgrap. De woordgrap kan daarnaast gebaseerd zijn op de connotatieve betekenis, hierbij is de persoonlijke mening van de spreker tegenover het geuite van belang en kan bijdragen aan een groter
expressief effect van de woordgrap. Als laatste kan een woordgrap gebaseerd zijn op de stilistische betekenis, meer bepaald dat wat een uitspraak zegt over de sociale
omstandigheden van het gebruik van de uitspraak (Delabastita 1993: 101). Het gebruik van bepaalde woorden kan ons bijvoorbeeld iets vertellen over de afkomst van de spreker of over de sociale relatie tussen spreker en luisteraar: register, stijl, dialect, etc.
2.3 Corpus
In dit hoofdstuk zullen we een beschrijving geven van het corpus dat in gebruik is genomen voor dit onderzoek. Om de ondertiteling te kunnen documenteren is gebruik gemaakt van een blue-‐ray box met de seizoenen 1 t/m 7, een box die in meerdere talen ondertiteling beschikbaar heeft. Aangezien Engels niet de moedertaal is van de
onderzoeker is gebruik gemaakt van een particuliere website die transcripties
publiceert van elke aflevering. Om zeker te weten dat deze transcripties accuraat zijn worden ze wel vergeleken met de audio van de verschillende afleveringen. We zullen dit hoofdstuk beginnen met een korte omschrijving van The Big Bang Theory, waarna we vervolgens een beschrijving zullen geven van de belangrijkste personages uit de serie, het is belangrijk om globaal te weten wat voor personages er zijn, omdat dit helpt de humor in de serie beter te begrijpen. Als laatst zullen we de achtergrond van de serie beschrijven, de ontstaansgeschiedenis, etc. en de belangrijkste thema’s kort opsommen.
2.3.1 The Big Bang Theory
The Big Bang Theory is een Amerikaanse sitcom die in 2007 de lucht in is gegaan. De serie draait om vijf personages die in Pasadena, Californië wonen. Het gaat om vier nerds en het mooie maar niet zo slimme buurmeisje van twee van hen. De hoofdrollen