• No results found

Woorden uit het levensbeschouwelijk idioom van Etty Hillesum

In document Onmacht bij dwarslaesierevalidanten (pagina 77-79)

6 CONFRONTATIE VAN ANALYSE VAN INTERVIEWDATA MET THEORETISCH KADER

6.6 Woorden uit het levensbeschouwelijk idioom van Etty Hillesum

6.6.1 Mijn bevindingen ten aanzien van verwachtte relevantie

De omschrijvingen van innerlijk opgenomen in het theoretisch kader (Jorna en De Costa, 1999, p. 237-248) zijn bij het onderzoek voor mij vooral verhelderend geweest in mijn zoektocht voor wat níet tot innerlijk ervaren behoort. Het is dus niet naar verwachting verhelderend geweest voor het krijgen van inzicht in de innerlijke ervaring van onmacht door dwarslaesierevalidanten. Zoals ik elders al heb omschreven geeft het niet uitkomen van concrete verwachtingen een grotere kans op het ervaren van onmacht, bij mij als onderzoeker.

6.6.2 Vergelijken van innerlijke gerichtheid

Jorna (Jorna en De Costa,1999) omschrijft Etty Hillesum’s zoeken naar samenhang in het leven. Aanvankelijk meen ik bij revalidant A in haar gedrevenheid gecombineerd met haar besluit er is genoeg om voor te leven, een zoeken naar samenhang te herkennen overeenkomstig met Etty Hillesum’s zoeken naar samenhang. Dit is echter van een andere orde, aangezien de doelen die revalidant A zich stelt voort komen uit angst en niet vanuit hartstochtelijke belangstelling voor het leven. Bij beide revalidanten staan doelen in het teken van iets, namelijk een zo goed mogelijk herstel, willen bereiken. Zowel revalidant A als B stellen hun doelen niet vanuit hartstochtelijke belangstelling voor het leven, maar vanuit een onvermijdelijke noodzaak. Veel uiterlijke zekerheden zijn

weggevallen en de revalidatie staat in het teken van hervinden van uiterlijke zekerheden. Revalidant B noemt de therapieën zelfs zijn enig houvast. Dit is een tegenstelling met Jorna’s stelling dat Etty Hillesum ‘haar innerlijk als centrum waaruit ze regeert wordt’ ervaart (Jorna en De Costa, 1999, p. 239). Zowel revalidant A als B zoeken houvasten buiten zichzelf in uiterlijke zekerheden (therapie, onderzoek, sociale contacten) en ervaren geen innerlijk sturend centrum. Een innerlijk centrum van waaruit je regeert wordt, zal wellicht minder onmachtservaringen geven, dan gerichtheid op uiterlijk zekerheden.

Over het ervaren van rust benoemt revalidant A een verschuiving van onmacht – onrust – rust. Een afnemende mate van hevigheid qua ervaring. Waarbij de rust die ze bereikt

van een wankel evenwicht getuigt. Het is dan ook niet overeenkomstig met de innerlijke rust zoals Jorna (Jorna en De Costa, 1999, p. 239) het weergeeft, innerlijk rijk waar rust en vrede heerst.

Etty Hillesum legt de nadruk op haar innerlijke houding ten aanzien van feiten (Jorna en De Costa, 1999, p. 240), beide revalidanten benadrukken de feiten. Bewustwording speelt bij beide revalidanten een rol, maar op een andere wijze dan bij Etty Hillesum. Bij Etty Hillesum staat bewustwording in direct verband met innerlijk dieper leven (Jorna en De Costa, 1999, p. 242). Revalidant A spreekt over bewustwording in de zin van het kunnen benutten van rationele vermogens om haar situatie te begrijpen. Bij revalidant B staat bewustwording in het teken van bewusteloos geweest zijn op het moment dat de dwarslaesie ontstond, bijkomen uit deze bewusteloze toestand en dan mondjesmaat de werkelijkheid tot zich door laten dringen. Etty Hillesum probeert de dingen in haar leven heel bewust mee te maken en te werken aan haar innerlijke houding ten opzichte van de dingen. Revalidant A en B zijn zich niet gericht op bewust zijn van hun innerlijke houding. Beide revalidanten ervaren dat de dingen hen overkomen waardoor ze

genoodzaakt zijn zich daartoe te verhouden. Beide revalidanten ervaren de noodzaak hun houding af te stemmen op de situatie, maar dit betreft een beweging van uiterlijk

mogelijk op weg naar innerlijk, maar betreft niet een keuze tot andere innerlijke houding. Revalidant B zegt expliciet dat zijn innerlijk niet zal veranderen, dat is constant volgens hem. Revalidant A spreekt zich er niet over uit.

Etty Hillesum benadrukt het open en eerlijk blijven naar zichzelf en het zware niet van zich af willen gooien (Jorna en De Costa, 1999, p. 240). Beide revalidanten proberen op gezette tijden wel de zwaarte van zich af te gooien. Revalidant A in de vorm van niet denken aan moeilijke situaties, afleiding zoeken, denken aan andere dingen. Revalidant B zoekt gezelligheid met andere mensen waardoor hij op andere gedachten komt en laat veel (nog) niet toe in een houding van niet weten. Dit gedragspatroon is vertrouwd en soms toereikend om de zwaarte tijdelijk minder te ervaren. Het komt me voor als het verschil tussen minder onmacht ervaren op korte termijn, terwijl het zware niet van je afgooien minder onmacht geeft op de lange termijn.

Aan de hand van Etty Hillesum’s omschrijving van ‘zinloos omgaan met moeilijke tijden, als een tijdelijk tekort aan innerlijke krachten tracht men dan aan te vullen door eisen te stellen aan de buitenwereld en van deze onredelijk te verlangen dat ze je krachten aanvult’. Waarbij ik me afvroeg of dit onmacht is? Revalidant A doet een groot beroep op haar man in het begin van haar revalidatie. Ze heeft haar man nodig. Haar

verwachting van haar man is echter niet gericht op aanvulling van haar innerlijke kracht, maar op er voor haar zijn zoals ze het noemt. Dat geeft haar een gevoel van veiligheid in haar afhankelijke situatie. Haar afhankelijkheid probeert ze aan te vullen door eisen te stellen aan haar man. De machteloosheid die revalidant A ervaart is gerelateerd aan het willen doen en niet kunnen, aan hulpeloosheid. De machteloosheid relateert ze niet expliciet aan te weinig innerlijke kracht ervaren. Revalidant A en B betwijfelen of ze zijn opgewassen tegen hun situatie, waarbij ze lijken te twijfelen aan een langdurend/

blijvend tekort aan innerlijke kracht.

Mijn reflectie. Uit ervaring weet ik dat onmacht ervaren wel een gevolg kàn zijn van mijn onvermogen me op moeilijke momenten op mijn innerlijk te richten, waardoor ik eisen ga stellen. Eisen stellen heb ik leren kennen als een slecht contact met of afstand nemen van mijn innerlijk, waardoor mijn gerichtheid op uiterlijkheid kille vormen aan kan nemen. Het is juist dit eisende gedrag waar mijn willfulness naar voren komt. Wat is

dan het verschil met revalidant A? Ik ben deze vorm van onmacht gaan herkennen door een intensieve innerlijke zoektocht (Keppels, 2004). Mijn herkenning en inzicht komt voort vanuit een doorleefde ervaring. Door uitgebreide reflectie op mijn ervaring is er bij mij sprake van Benjamin’s innerlichkeit, een bevrijd innerlijk dat intussen samenvalt met de doorleefde ervaring. Terwijl bij revalidant A sprake is van das Innere, ingekapseld innerlijk van een mens die aangrijpende ervaringen nog niet verwerken kan. In mijn enthousiasme vergeet ik soms hoeveel er voor nodig is om te komen tot innerlichkeit.

In document Onmacht bij dwarslaesierevalidanten (pagina 77-79)