• No results found

De begrooting voor 1927.

De laatste ingediende begrootingsontwerpen zijn ook de laatste, waar-voor Mr. Fock verantwoordelijk was en waarop hij zijn stempel heeft gedrukt. Niet zonder een klein gebaar van voldoening werden zij door Zijne Excellentie aangekondigd in den openingsrede van 15 Mei j.l. „De Regee-ring meent gerechtigd te zijn", aldus de scheidende Landvoogd, „den financieelen toestand niet ongunstig te noemen De Regeering ver-heugt er zich over, dat zij niet onbelangrijke belastingverlagingen heeft kunnen voorbrengen De Regeering kan zich nu met meer kracht wijden aan de maatregelen, welke de bevordering van de welvaart van alle bevolkingsgroepen beoogen. Met gröote voortvarendheid zal de terugkoop der particuliere landerijen worden voortgezet Het De-partement der Burgerlijke Openbare Werken brengt belangrijke bedragen op voor irrigatie en wegenaanleg Voor den verderen uitbouw van den Zuid-Sumatra spoorweg van Lahat in Noord-Westelijke richting wor-den fondsen aangevraagd. Het Departement van Landbouw en Nijverheid breidt zijn werkzaamheid ten behoeve van den inheemschen landbouw en van de inheemsche nijverheid steeds meer uit •• Op het gebied van het onderwijs worden gelden uitgetrokken voor een eenigszins ruimere en versnelde uitbreiding van het aantal scholen in 1927 Dit jaar worden de eerste uitvoeringsmaatregelen genomen terzake van de oprichting van de medische hoogesohool Voorgesteld wordt in 1927 een inrichting in het leven te roepen ter opleiding van Ned. Indische tandartsen

De hoogere opbrengsten van den P. T. T. dienst maken het mogelijk het tarief voor de binnenlandsche telegrammen te verlagen Bij het leger kon worden overgegaan tot intrekking van de afvloeiingsmaatrege-len voor de categorieën van militairen beneden den rang van onderluite-nant Het Departement van Oorlog heeft steun verleend aan een expeditie ter exploratie van Centraal Borneo. Ook in het belang van de Zoneclips-expeditie werden personeel en materieel beschikbaar gesteld, terwijl eindelijk voor de Nieuw-Guinea expeditie, die kort geleden is uit-gegaan, de hulp, die men noodig achtte, werd gegeven Voor den aanbouw van schepen en den aankoop van materieel, zooals die vereischt worden voor de instandhouding der Marine, worden ook voor 1927 gelden uitgetrokken."

Hoezeer dit landvoogdelijke exposé in majeur is gezet, wordt duidelijk, wanneer men zich herinnert in welke sombere bewoordingen in 1922 van Kol. Studiën. .

44-dezelfde plaats de nadruk werd gelegd op de „absolute noodzakelijkheid van bezuiniging", op den plicht om „in de eerste en voornaamste plaats"

aandacht te wijden aan de financiën en maatregelen voor te bereiden en te treffen tot verbetering van den financieelen toestand. De thans geopende perspectieven getuigen van een geheel veranderde stemming. Bij de af-sluiting van zijn ruim vijfjarig bewind acht Mr. Fock blijkbaar het gestelde doel in hoofdzaak bereikt.

Weerspiegeling van zijn tevredenheid, vertoonde de Volksraad. De heer Gonggrijp constateerde: „Het financieel evenwicht is hersteld", en voegde daaraan nog toe een herinnering aan de „boven zijn lof verheven wijze", waarop de Landvoogd zijn taak had volvoerd, „niet alleen zonder daarbij de vitale belangen der bevolking te schaden, maar zelfs met naar om-standigheden milde behartiging dezer belangen". De heer Kan greep de gelegenheid aan om Zijne Excellentie te huldigen voor al hetgeen door Haar in het belang van Indië werd gedaan.

Ook een andere toon liet zich echter hooren. De heer Wiessing klaagde, bij het werpen van een terugblik, dat „het nalaten van alle welvaartpolitiek terwille van een overhaast herstellen van de financiën een belangrijke oorzaak is geweest voor ontevredenheid, wantrouwen en ten slotte voor de nu algemeene onrust", dat „het inloopen van het tekort in een tijd van sterk verminderde inkomsten een rigoureuze bezuiniging tot gevolg heeft gehad, die werkeloosheid in alle rangen meebracht, arbeidskracht der be-volking braak heeft doen liggen en de door den staat uit te betalen sala-rissen veelal onvruchtbaar heeft doen zijn". En, waar de Regeering het plan aankondigde om de volkswelvaart weer krachtiger ter hand te nemen, merkte deze spreker op, dat het voornemen riïerop neerkomt: de volks-welvaart wil men bevorderen, zoodra de malaise over is, d.w.z. zoodra de volkswelvaart vanzelf is teruggekomen. Kortom, in de afgeloopen jaren moge met schijn van succes schatkist-politiek zijn gevoerd, de welvaart-politiek is daarbij schromelijk in het gedrang gekomen.

Daargelaten of Indië na de economische schokken van de oorlogsperiode, den „boom" en de daarop gevolgde depressie zich financieel heeft hersteld door zijn herwonnen natuurlijke kracht of door het beleid van zijn bewind, in allen gevalle staat het feit van het herstel zelf vast.

Een beschouwing van het tijdvak 1912—1921 leert, dat het slot van rekening een reeks van tekorten omvatte:

gewone dienst ƒ 317.514.000 — voedselvoorziening , 7.209.000.—

buitengewone dienst „ 728.383.000.—

vlootuitbreiding ,, 11.229.600.—

geheele dienst ƒ 1064.335.000.—

Een opmerkelijke tegenstelling verloonen de saldi, welke de jaren 1922 tot en met 1927 vermoedelijk zullen blijken op te leveren:

Gewone dienst Voedselvoorziening Buitengew. dienst Vlootuitbreiding

Geheele dienst

1922 1923 1924 1925 1926

1

1927 Totaal Millioenen guldens

- 5.4 - 1.3 - 8 6 . 4 - 7.9

—101.—

+ 9—

—64.4 - 4.5

—59.9 +86.3 -41.1 - 1.1

+44.1

±104.1 - 37 4 - 2.9 + 63.8

— 1.4 - 4 7 8 - 2.9

—55.8

+ 1.7 - 5 9 . 1

—57.8

+ 194.3

— 1.3 -336.2 - 23.

—166.2

Bijzonder geschikt om een beeld te geven van de ontwikkeling van het begrootingsevenwicht in de laatste jaren is onderstaand overzicht van ont-vangsten (gewonen dienst) en zuivere gewone dienst.

STAAT.

(Alle bedragen zijn in guldens uitgedrukt.) Alle gewone uitgaven uitgezonderd die voor monopolies, producten en bedrijven, en na afa trek van het bedrag der rechtstreeks tegen»

over uitgaven staande gewone ontvangsten..

Zooals uit deze cijfers blijkt, is de lijn der gewone ontvangsten van 1920 tot 1927 stijgend geweest, met bijzonder hooge toppen in 1922, 1924 en 1925;

bijzonder heugelijk was de toeneming van het overschot der bedrijven.

De lijn der (zuivere gewone) uitgaven is, na aanvankelijke stijging in 1921, bestendig omlaag gegaan tot 1924, waarna weer geleidelijke klimming heeft plaats gehad, zoodat in de jaren 1925 en 1926 — na het fantastisch hooge voordeelige saldo van 1925 — weer ongeveer evenwicht tusschen gewone uitkomsten en uitgaven werd bereikt. Ongetwijfeld de normale toestand; de Gouverneur-Generaal liet niet na, in zijn laatste openingsrede dit te doen uitkomen. Dat dan in de jaren 1923, 1924 en 1925 te sterk is bezuinigd, is een gevolgtrekking, die, met de cijfers van den gewonen dienst voor oogen, moeilijk valt te weerspreken. Hiertegen kan worden aan-gevoerd, dat in vorige jaren de uitgaven al te hoog waren gestegen, waar-door leeningen tot dekking van tekorten op den gewonen dienst noodig werden, zoodat een reactie in andere richting eenigermate gemotiveerd mocht heeten.

Intusschen blijken bij raadpleging van het gespecificeerde overzicht van de landsuitgaven van 1920 tot 1927 tal van posten zóó sterk verminderd, of accres zoozeer achterwege gebleven, dat de vraag rijst of hier alleen van „versobering" sprake kan zijn. De uitgaven voor plaatselijk en ge-westelijk zelfbestuur daalden van ƒ 22.074.154 in 1922 tot ƒ 14.066.774 in 1927 (terwijl die voor Binnenlandsch bestuur stegen van ƒ 18.207.610 tot ƒ 24.462.005). De dienst der Volksgezondheid kon in 1921 beschikken over ƒ 22.306.811, in 1927 over ƒ 18.855.085. Voor landbouw, veeteelt, visscherij, nijverheid en handel werd in 1921 uitgegeven ƒ 5.504.821.; in 1927 wordt, ondanks toeneming met ruim 1 millloen sinds 1925, toch niet hooger ge-raamd dan ƒ 5.484.792.—, zoodat het peil van 1921 nog niet is bereikt.

Zooals uit het boven weergegeven overzicht van tekorten op gewonen en buitengewonen dienst blijkt, zal het geheele tekort eind 1927 ƒ 1230.5 millioen bedragen.

Van deze bedragen is gedekt door:

a. het overschot van het aan Indië in 1905 zonder verplichting tot rente-betaling geopend crediet voor rendeerende werken... ƒ 1.514.000.—

b. de opbrengst der in 1915 en volgende jaren

aan-gegane leeningen op langen termijn „ 1091.084.687 — Totaal rond ƒ 1092.6 millioen.

Op ultimo 1927 zal volgens de ramingen nog een som van ƒ 1230.5 — ƒ 1092.6 of ƒ 137.9 millioen ongedekt zijn. Evenwel wordt aangenomen dat het resultaat voor 1926 ƒ 54 millioen gunstiger zal zijn dan geraamd werd, zoodat ƒ 137.9 — ƒ 54 of ƒ 83.9 millioen op ultimo 1927 zouden zijn té dekken, wanneer ook dit jaar geen meevallers oplevert. „Bij een dusdanigen stand van zaken", wordt in de memorie van toelichting (ond. 1, stuk F,

§ 4) geconcludeerd, „behoeft aan een nader beroep op de geldmarkt voor

consolideering van schuld niet te worden gedacht". Wel wordt conversie van leeningen in uitzicht is gesteld. Hiermede is inmiddels een aanvang gemaakt, zoodat ook wat dit betreft de financieele toestand gunstiger wordt.

De ontwerp-begrooting voor 1927 wees de volgende eindcijfers aan.

Uitgaven in Nederland ƒ 176.322.898.—

„ Indië „ 578.491.982.—

ƒ 754.814.880.—

Middelen in Nederland ƒ 11.637.100.—

„ Indië „ 685.745.555.—

„ 697.382.655.—

Te kort ƒ 57.432.225 — Aangezien de vroeger tusschen de gewonen dienst en de uitgaven en ontvangsten betreffende den dienst der vlootuitbreiding gemaakte onder-scheiding thans (terecht) is opgeheven, laten ontvangsten en uitgaven zich naar gewoon en buitengewoon als volgt splitsen:

Geheele dienst Gewone dienst Buitengewone dienst

Ontvangsten ƒ 697.382.655 ƒ 696.086.147 ƒ 1.296.508 Uitgaven „ 754.814.880 „ 694.386.664 „ 60.428.816

Te kort ƒ 57.432.225 ƒ 59.132.308 Overschot ƒ 1.700.083

In hare beschouwingen betreffende het ontwerp merkt de Regeering op, ciat nog altijd de financieele toestand gedrukt wordt door de omstandig-heid, dat een tekort op den gewonen dienst in de Jaren 1912 tot en met 1921 gedeeltelijk door leeningen moest worden gedekt. Daarom werd gestreefd naar ,.verdere gezondmaking van het Indische budget" door de volgende maatregelen:

Ie. opneming in den gewonen dienst van de uitgaven voor de uitbrei-ding der vloot (reeds vermeld);

2e. zuivering van den buitengewonen dienst — mettertijd — van uit-gaven, die uit de gewone middelen in stede van uit leening behooren te worden bestreden.

Voorts wordt medegedeeld dat de ingetreden verbetering van den finan-cieelen toestand het mogelijk heeft gemaakt een vermindering van lasten in uitzicht te stellen. In aansluiting aan de aanbevelingen van het rapport Meyer Ranneft-Huender en in het vierde verslag der Belastingherzienings-commissie wordt gerekend op afschaffing van het hoofdgeld (vroegere bruto bate ƒ 12 millioen), op verlaging van de heffing van opcenten op de inkomsten- en de vennootschapsbelasting (waardoor uit elk dezer midde-len f 2 millioen minder zal worden ontvangen), op afschaffing van de

opcenten op de verponding (ƒ 727.000) en op wijziging van de heffing der Inlandsche verponding.

Wijders zou voor nieuwe maatregelen in het belang van de economische ontwikkeling van land en volk worden beschikbaar gesteld o.m.:

bevloeiïngswerken rond ƒ 1.8 millioen.

bruggen en wegen rond ƒ 0.6 millioen.

locale wegenplannen rond ƒ 0.6 millioen.

Voor onteigening van particuliere landerijen is ƒ 9 y3 millioen uitgetrokken.

Niet zonder belang is dan verder de volgende beschouwing:

„De Regeering heeft daarbij de structuur van het middelenbudget, in het bijzonder de afhankelijkheid van de prijzen van stapelproducten op de wereldmarkt, niet uit het oog verloren. In het bijzonder heeft Zij gewaakt tegen eene uitzetting van de uitgaven voor het personeel in 's Lands dienst en slechts in enkele onvermijdelijke nieuwe maatregelen tot uitbreiding van ambtenaarsiormaties bewilligd, daarentegen getracht hoogere credieten beschikbaar te stellen voor uitgaven in eens ten behoeve van de uitvoering van werken van rechtstreeksch nut, welker uitvoering bij ernstigen terug-slag in de economische verhoudingen zoo noodig kunnen worden nagelaten of vertraagd".

Onder de kritische beschouwingen, waartoe de ontwerpen buiten den Volksraad aanleiding hebben gegeven, vallen vooral te vermelden die, voorkomende in het laatste verslag van den President der Javasche Bank. Deze acht de reserve-marge in de middelen-raming gering en noemt de stijging van de gewone zuivere uitgaven voor 1927 (de overbrenging van Marine-uitgaven buiten beschouwing gelaten), in vergelijking met 1926 ƒ 19.300.000 of 4.6% en in vergelijking met 1925 ƒ 30.600.000 of 7.5%

bedragende, daartentegen „zeer belangrijk"; zulks geeft z.i. „ongetwijfeld tot overweging aanleiding". Voorts pleit hij er voor, af te zien van de invoering van het goederengeld, waarvan de opbrengst op ƒ 2'/2 millioen is geraamd.

De gewone uitgaven, die z.i. nog naar den buitengewonen dienst be-hooren te worden gebracht, raamt hij op ƒ 4Y2 millioen, terwijl hij be-twijfelt of terecht de uitgaven voor terugbrenging van particuliere landen tot het landsdomein geheel ten laste van buitengewoon zijn gebracht. Hij schat de verzwaring, die de bedrijvenwet voor den gewonen dienst met zich zal brengen op f 10 millioen.

Dan wijst hij er nog op dat het restant der uit den crisistijd stammende heffingen (opcenten) zal moeten verdwijnen. Na de voor 1927 aangekon-digde vermindering zullen deze heffingen omstreeks ƒ 17 millioen bedragen, welke inkomsten geleidelijk gederfd zullen moeten worden.

Hij concludeert op grond van een en ander, dat de vooruitzichten van 's Lands financiën, al brengen zij dan geen direct gevaar mede voor den ontwikkelingsgang van het economische leven, „toch geenszins als

onver-deeld gunstig kunnen aangemerkt worden en tot het betrachten van groote voorzichtigheid nopen".

De in deze kritiek aan het Indische financieele beleid gestelde eisenen maken den indruk, aan den strengen kant te zijn. Op zichzelf is het zeker wenschelijk, de hier te lande werkende vennootschappen aan lichtere be-lastingen te onderwerpen. Dat het echter niet noodig is, ter bereiking van dit doel de Indische landshuishouding in moeilijkheden te brengen, blijkt wel uit het feit, door Mr. J. Qerritzen vermeld (De Welvaart van Indië, blz. 2 e.v.), dat de Indische ondernemingen minsten ƒ 500 millioen 'sjaars aan winst opbrengen, waarvan jaarlijks ongeveer ƒ 240 miljioen naar Nederland wordt geremitteerd, zoodat alleen al aan directe rijksbelastingen van deze jaarlijksche inkomsten ongeveer ƒ 60 millioen in Nederlandsche schatkist vloeit, ongeacht andere indirecte baten. (Zie overigens de nader te vermelden motie-Ten Berge en de daarop gegeven toelichting).

Hieronder volgt een overzicht van de door den Volksraad aangenomen veranderingen in de begróotirïg:

Post.

Verhooging met f 1.—

Afgevoerd.

De vermindering van het aantal opcenten op de inkomstenbelasting ware te brengen van 6 op 9 en van dat der opcenten op de ven-nootschapsbelasting van 5 op 234

Aan het betoog, ter motiveering van zijne motie door den heer Ten Berge gehouden, is het volgende ontleend:

„Ie. Waar de stand der begrooting toelaat een vermindering van lasten, behoort dit zooveel mogelijk over de geheele linie der directe lasten te geschieden. Ik acht het dan ook rationeel de vennootschappen in het v.er-lagingsplan te betrekken, vooral wijl het om opcenten gaat, die als tijdelijken maatregel zijn bedoeld.

2e. De inkomstenbelasting met haar opcenten drukt op de physieke personen — speciaal de gezinnen — zwaarder dan die op de vennoot-schappen.

Bovendien behoort meer belangstelling en zorg te bestaan voor lasten op het inkomen uit eigen arbeid verkregen, dan wanneer, zooals bij de vennootschappen, enkel winsten van arbeidsloos inkomen, n.l. de kapitaal-rente, worden belast.

3e. De winsten van de hier gevestigde vennootschappen, waarvan het overgroote deel buitenlandsch kapitaal is, zijn in het afgeloopen jaar zoo-danig geweest, dat volgens de Nieuwe Rotterdamsche Courant Nederland in 1925 er economisch bovenop is gehouden en o.a. volgens Jhr. Smissaert, in de Groene Amsterdammer, Nederland opgevuld is met Indisch geld, zoodat zelfs de daling van den rentevoet daarvan voornamelijk het gevolg is. Deze toestand en de over het algemeen gunstige perspectieven voor de hier werkende vennootschappen maken een verlaging van lasten voor deze groep minder urgent en zeker behooren in elk geval de inkomstenbelastin-gen de prioriteit te hebben in het verlagingsplan, wijl bij de physieke per-sonen de toestand in breede kringen verre van rooskleurig is.

4e. Het beginsel van belasting naar draagkracht vindt in de huidige regeling der inkomstenbelasting zeer onvoldoende toepassing, door den minimalen kinderaftrek, waardoor de heffing der opcenten dubbel zwaar drukt op de gezinnen.

5e. Een factor van belang is ook het feit, dat de physieke personen reeds vijf jaren lang per belastingjaar 30, tegen de vennootschappen 25 opcenten aan den fiscus hebben moeten offeren, wat een zwaarderen last van in totaal 25 opcenten voor de physieke personen beteekent. Dit feit alleen rechtvaardigt reeds ten volle, dat thans een grootere fractie der opcenten van de inkomstenbelasting wordt afgenomen dan van die der vennootschapsbelasting.

6e. Bij een aftrek als door mij wordt voorgesteld, komt het begrootings-evenwicht niet in het gedrang. Tevens komt de heffing der opcenten voor beide categorieën op ongeveer gelijk peil n.l. 21 voor de inkomsten- en 2214 opcenten voor de vennootschapsbelasting, terwijl dit bij het Regee-ringsvoorstel 24 voor de physieke personen en 20 voor de vennootschappen bedraagt.

Het voordeel, voor de physieke personen in mijn voorstel vervat, vindt volkomen rechtvaardiging in het feit, dat deze physieke personen in 5 jaren tijds 25 opcenten meer betaalden dan de vennootschappen.

Volgens de becijfering in de Memorie van Toelichting is de totaalwinst door de vennootschappen te behalen, geschat op 400 millioen, welk cijfer zeker niet te hoog is geraamd. Professor Treub b.v. kwam tot een hooger bedrag.

Bij aanname en uitvoering van mijn voorstel zouden de vennootschappen 1 millioen meer hebben op te brengen dan volgens het Regeeringsvoorstel.

Dit is 1/400 vande totaalwinst, of in procenten uitgedrukt 1/4% van de winst. Nemen we als gemiddeld dividend aan een bedrag van 5% dan is de winst 1/20 van het gefourneerde kapitaal en zal de meerdere last van 1 millioen, die mijn voorstel op de vennootschappen laat, den aandeelhouder slechts te' staan komen op 1/20 van 1/4% of zegge en schrijve 1/80%

dividend; het kan iets meer of minder zijn, maar hier draait het omheen.

Dat is per ƒ 100 belegging 1 1/4 cent minder.

De beteekenis van mijn voorstel is tevens, dat op een totaal van ongeveer drie milliard belegd kapitaal in deze gewesten 1 millioen minder uit de vennootschapswinsten — en dan laat ik de mogelijke vertering van dit bedrag buiten bespreking — aan belegging kan worden besteed, aangezien dit in de schatkist vloeit in plaats van in de zakken der aandeelhouders.

Wie hierin een gevaar ziet voor de economische ontwikkeling van Indië, Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen vragen: waar hoort deze persoon thuis?"

Van de aangenomen moties dienen hier nog te worden vermeld de vol-gende:

Aandrang tot handhaving van het stelsel van. opium-licenties en tot in-tensiever bestrijding van den sluik-handel in opium.

Aandrang tot opheffing van de ver-plichting der negorijen in de Moluk-ken om voor de Inlandsche scholen der 2e klasse niet alleen schoolgeld te betalen, doch ook zorg te dragen voor bouw en onderhoud van schoolgebou-wen.

Aandrang tot uitbreiding van het aan-tal beurzen ten behoeve van het hoo-ger onderwijs.

Aandrang tot subsidieering van Chi-neesch onderwijs te Malang.

Aandrang tot spoedige regeling van de verdeeling der kosten van aanbouw en exploitatie van de Marine over de staatsbegrooting en de Indische be-grooting.

Schmutzer c.s. (Ond. 1 stuk 16).

Afd. III,

De Queljoe (Ond 12).

Afd V, stuk

Dwidjosewojo c.s. (Ond. 1 V, stuk 14).

Afd.

Zuijderhoff c.s. (Ond. 1 — Afd. V, stuk 15).

Aaij (Ond. 1 — Afd. X, stuk 12).

C Regeering en Hooge

Col-leges Justitie Financiën Indische Schuld

Binnenlandsch Bestuur....

Onderwijs en Eeredienst..

Landbouw, Nijverheid en Handel

Regeering en Hooge Col-leges

Justitie Financiën Indische Schuld

Binnenlandsch Bestuur...

Onderwijs en Eeredienst..

Landbouw, Nijverheid en Handel f 578.491.982 -f f2.129.788

Aanvullende

Niet in moties zijn vastgelegd verschillende desiderata, o.m. gericht op het krachtiger voeren van welvaartspolitiek, bij de Afdeelingen VI (Land-bouw, Nijverheid en Handel), VH ( B. O. W.) en elders naar voren gebracht.

Thans volgt hieronder een overzicht van de begrooting voor 1927 zooals zij, na opneming van de veranderingen, bij nota van wijzigingen en amendeering aangebracht, ten slotte voorloopig werd vastgesteld

Verslag van het tweede Volkshuis-vestingscongres.

De Sociaal Technische Vereeniging te Semarang heeft een verslag uit-gegeven van het tweede volkshuisvestingscongres, dat verleden jaar in Augustus te Semarang is gehouden.

In tegenstelling met het eerste congres van April 1922, dat voor de behandeling van het probleem der volkshuisvesting in het algemeen was bijeengekomen, werd als onderwerp van het tweede congres een bepaald onderdeel genomen, n.l. de verbetering der Inlandsche volkshuisvesting.

In het verslag worden de resultaten, welke op het congres zijn bereikt, uitvoerig weergegeven. Deze resultaten zijn van bijzondere beteekenis, omdat de leiding van het congres er in geslaagd is, over belangrijke vraagstukken der Inlandsche volkshuisvesting, waaraan tot nu toe te weinig aandacht was besteed en waarover weinig vaststaande inzichten

In het verslag worden de resultaten, welke op het congres zijn bereikt, uitvoerig weergegeven. Deze resultaten zijn van bijzondere beteekenis, omdat de leiding van het congres er in geslaagd is, over belangrijke vraagstukken der Inlandsche volkshuisvesting, waaraan tot nu toe te weinig aandacht was besteed en waarover weinig vaststaande inzichten