• No results found

Op deze kwestie kom ik in een binnenkort uitkomende"brochure uit- uit-voerig terug

Van Geer en wil „u aantoonen, dat deze geen fouten heeft gemaakt We w,'en nu voorloopig de niet geoorloofde generaliseering van Bos, die inhoudt, dat alle regeringstafels onbruikbaar zijn "aten

^T«ïï£ t6kanS V °° r ^ Vr0UWe " - 0ffiCie

-f e ^ d Ü H6"8 1 6 P l a a t S m°e t e n W e d a n d e a a n d a c h t vestigen op het feit, dat de gegevens voor de opstelling van die tafel door de direct e kregen. Prof. Van Geer, heeft die gegevens verwerkt. Dit is na-tanrhjk gesch.ed evenals bij het Civiele fonds „volgens wetenschap pehjkeregeen en daarbij zijn alle correctief aangebracht, die door de wetenschap aan de hand werden gedaan". \zi& R a p p o r t i advies omtrent het Weduwen- en Weezenfonds \ a n Burge iike

Ambtenaren, 1898. Batavia pg. 6) ergerlijke Op pg. 971 van Van der Kemp (Deel II) vinden we nu de

vol-gende toelichting naar aanleiding van de onjuistheid van de door het Fonds verstrekte gegevens: „Voor de uiste b i j h o u d ! van

n t ? T e" V°0 r,d e n g 6 r e e d e n g 3 n g V M 'S ^ d A d m i n i s C i

„ n het algemeen is het overigens hoogst hinderlijk, dat de ambte

„naren van den burgerlijken stand niet verplicht worden bericht e 1 e X d ° emt r e n t h P l a a t S gfa d h e b b e n d e S f e r f g e v a l l e« van deeg !

„rech gden en hunne echtgenooten. Aan het Fonds wordt toch , nu a, een van een sterfgeval kennis gegeven, zoo er perso °n

„die daarbij belang hebben, hetgeen o.a. niet het geval is voor onge-'

t " : r f z: d r igerecht ; gden ' wanneer zij ^ ^^

„verhezen. Aldus loopen vele posten maar steeds door"

Het zelfde geldt natuurlijk voor de kinderen

Op pg. 775, Deel II, van zijn werk merkt van der Kemp OD dat

" cht d l t T ? d e r D i r e C t i C V 3 n h 6 t M i l i t a i r e ^ wTrd inge

„Iicht dat de (aan Prof. van Geer) verstrekte gegevens o J o l r z e ^ 6 1 1' Td a t V a" V 6 , e n h G t , 0 t - b e k e n d i s gebleven"

Dezelfde opmerking als hierboven eerst voor het Civile fonds wre.gemaakt, geldt dus ook voor het Militaire fonds Verde vinden we op pag. 391 van Van der Kemp

III-ra'aDdeaa°nPTerrnfg T ^ * " ^ ^ ^ g e l e i d t o t d e"

„raad aan de Lijfrentemaatschappijen, om hoogere premie te stellen

„voor pensioenen aan officiersvrouwen, en daar de sterfte voor de

„ambtenaarsvrouwen wel niet veel van eerstgenoemden zullen ver-schillen, acht ik het noodig nog op deze gelegenheid meer licht

„te laten vallen.

„Wanneer vrouwen en kinderen overlijden vóór de

deelgerech-„tigden, dan bestaat er tot dusver geene rechtstreeksche aanleiding,

„dat van de gebeurtenis aan het fonds wordt kennis gegeven. Het

„gevolg ervan is, dat vele vrouwen en kinderen nog in de registers

„als in leven geboekt staan, niettegenstaande zij reeds langer af

„korter geleden zijn overleden. Wanneer men dus uit die registers

„statistieken trekt en hierop niet gelet wordt, dan toonen de sterfte-kansen voor vrouwen en kinderen natuurlijk veel voordeeliger dan

„zij in werkelijkheid zijn. Vandaar dat het resultaat der bevin-dingen van prof. Van Geer in dit opzicht nog herziening zal be-hoeven".

Prof. Van Geer heeft dit waarschijnlijk bij de opstelling van de sterftetafel voor de officieisvrouwen niet geweten. Maar al geeft men toe, dat deze tafel uit onvolledig materiaal is samengesteld en dat doet Van Garderen, dan is het nog de vraag of de invloed van deze fout groot genoeg is geweest om tot verkeerde conclusie's te leiden. Van Garderen meent van niet. Hij haalt daartoe de waarnemingen van Berkhout aan en vergelijkt de gemiddelde le-vensduur, niet van vrouwen van officieren in Indië met vrouwen van officieren in Holland, maar van „Vrouwen en weduwen van

„Indische officieren en Indische Ambtenaren in Europa geboren"

„met: Weduwen van Ambtenaren in Nederland" en met:

„Wedu-„wen van Officieren in Nederland".

Een dergelijke vergelijking heeft weinig waarde. In de eerste plaats kunnen vrouwen van officieren en vrouwen van ambtenaren niet beschouwd worden als in dezelfde hygiënische omstandig-heden te leven. De vrouwen van de officieren zullen, althans voor het overgroote deel, uit de betere standen voortkomen, waar zoo-als bekend is, de sterfte aanzienlijk geringer is. De vrouwen van de ambtenaren, hooren echter tot verschillende standen en leven in uiteenloopende hygiënische toestanden, ook al zijn hier alleen de in Europa geboren vrouwen en weduwen van ambtenaren in beschouwing genomen. De sterftetafel, waaruit de gemiddelde

levensduur van een combinatie van officiersvrouwen en ambtenaars-vrouwen is afgeleigd, is dus van gemengden aard. Bovendien is door Berkhout in dezelfde cijfers in beschouwing genomen de sterftekans van weduwen van officieren en van weduwen van ambtenaren, die natuurlijk weer in zeer uiteenloopende omstandigheden leven. Van deze combinatie is ten slotte een tafel voor levenskansen afgeleid.

Deze tafel wordt vergeleken met de sterfte van Weduwen van Ambtenaren in Nederland (3e Weduwentafel, waarnemingen van 1891 — 1909) en met die van de Weduwen van Officieren. De vrouwen zoowel van de Ambtenaren als van de officieren zijn hier dus niet bij.

De 3e weduwen-tafel omvat echter de weduwen van alle Holland-sche ambtenaren, terwijl de cijfers van Berkhout voor de ambte-naars-weduwen allèèn die in aanmerking nemen, die in Holland zijn geboren. Hierbij zijn dus ruwweg de vrouwen van wat men tegenwoordige de B. klasse van ambtenaren noemt, (die grooten-deels de lagere betrekkingen vervullen) uitgeschakeld. Berkhout maakt door dit te vergelijken een inbreuk tegen zijn stelregel, daf de te vergelijken groepen van gelijke „social position" moeten zijn.

In verband hiermede is het niet onaardig het volgende motto van Emory Mc. Clintock te lezen boven de lezing van Dr. H. Braun.

„Die Tropensterblichheit und ihre Ursachen u.s.w.", even vóór het artikel van Berkhout in het verslag van het 7e congres van Actua-rissen: "As time goes on it will become more and more the duty

„of every actuarial society to gather materials for the investigation

„of special classes of risks varying according to occupation or

„otherwise and to abstain more and more from the mere piling

„together of heterogenous materials toward the formation of ano-t h e r conglomeraano-te ano-table".

Een bewijs voor de juistheid van Prof. Van Geer's bewering, dat de sterfte onder de officiersvrouwen zoo gering is, mogen we in de door van Garderen geciteerde cijfers niet zien.

We zullen thans hieronder naast elkaar stellen de sterfte van ambtenaarsweduwen in Nederland en in Indië om te laten zien dat de uitkomsten der latere onderzoekingen de bevindingen van Prof. Van Geer niet zoo treffend dekken als van Garderen meent.

STAAT.

T A B E L

Gemiddelde levensduur van weduwen van ambtenaren in Indië en in Nederland.

2) Zie: De Economist, 1912. Een en ander uit de geschidenis der Staatspensioenfondsen voor Burgerlijke Ambtenaren door H. F. Hoven, pg. 722.

3) Derde wetenschappel. balans, 's Gravenhage, 1912, pg. 55.

4) Zie: De overgang van het pensioenfonds voor weduwen- en weezen van burgerlijke Ambtenaren naar het Algemeen Bur-gerlijk pensioenfonds, door H. F. Hoven. De Economist, 1925, pg. 120 e.v.

In deze tabel worden de twee Indische weduwen-tafels vergeleken met de Nederlandsche weduwentafels van de er het dichtst bij aan-sluitende periode. De eerste Indische weduwen-tafel baseert zich op niet geheel onberispelijk materiaal (hierop komen we nog terug).

De eerste tafel is uit ouder materiaal dan de ernaast staande Nederlandsche tafel en dus niet geheel vergelijkbaar. Met het oog

Kol. Studiën 35

op de steeds beter wordende hygiënische toestanden zoowel in In-dië als in Nederland zou zij grooter sterfte moeten vertoonen. Dit is ook inderdaad het geval behalve de leeftijd 70, waar de sterfte-kans practisch gelijk is (Levensduur resp. 10 en 9.9 jaar).

De tweede Indische tafel is uit waarnemingen van 1899 •— 1909 opgebouwd. Vergeleken met de Ned. tafel van 1891 — 1909 is de sterftekans boven de 60 jaar iets minder dan voor de Nederl. we-duwen. Voor de vierde Ned. tafel (van 1891 — 1914), is dit ver-schil practisch nihil. Deze tafel kan m. i. beter dan de 3e Ned.

tafel met de 2e Ind. weduwentafel vergeleken worden, daai hij zoowel eenige jaren vóór 1899 als na 1909 omvat. De mindere sterfte na 1919 wordt vermoedelijk wel opgeheven door de meerdere sterfte vóór 1899 vergeleken met de tweede Indische weduwen-tafel.

In hoeverre hier bovendien het betrekkelijk geringe Indische materiaal van invloed is, is moeilijk uit te maken. Vergelijken we de oorspronkelijke waarnemingen uit de 3e balans, dan blijkt

dat op de leeftijden van 66-—75, 76 — 85 en 86-—95 respectie-velijk gestorven waren: 270, 187 en 39, terwijl de tafel tot uit-komst geeft 257, 181 en 37. De grafiek is dus bij de vereffening mogelijk wat aan den veiligen kant getrokken.

In ieder geval kan uit de cijfers geen andere conclusie getrokken worden, dan dat de weduwen van de Indische Ambtenaren eerder sterven dan de weduwen der Nederlandsche Ambtenaren. In deze vergelijking zijn echter alle in Indië geboren weduwen begrepen.

Hier wordt dus een inbreuk gemaakt op den eisch van de „same origin". Aangezien echter een zeer groot deel, ook van de vrouwen van de uitgezonden ambtenaren, niet van „zuiver ras" zijn, is dit een factor, die zich moeilijk laat uitschakelen.

Ten einde een beter inzicht in deze materie te krijgen, zullen we nu aan de hand van de door Berkhout gepubliceerde cijfers nader nagaan, hoe het met de sterftekans voor vrouwen staat.

Het materiaal van Berkhout bestond uit de gegevens verzameld door het Statistisch Bureau van het Departement van Koloniën, dat den len Januari 1900 werd opgericht. De gegevens over de ambte-naren en officieren dateeren van 1 Jan. 1899.

Op pag. 183 van zijn studie legt Berkhout den nadruk op het

vereischte dat "in order to come to a correct comparison between

"rates of mortality in different climates, it would be necessary to

"have at ones disposal observations of persons of the same origin

"and the same social position". Maar ook de levenswijze is van invloed, waaronder dan begrepen is de manier van wonen, kleeding en voeding. Door deze laatste factoren acht Berkhout een juiste vergelijking van den invloed van het klimaat alléén onmogelijk.

Ik meen, dat deze opvatting van klimaat wel wat te streng is.

Op deze wijze doorredeneerende zou men eveneens kunnen komen

"tot een uitschakeling van bepaalde doodsoorzaken zooals cholera, pest enz., die in Europa practisch niet voorkomen. Bovendien is volgens Braun de hoofdreden voor de grootere sterfte juist te zoeken in het veelvuldige optreden van ernstige infectie-ziekten (malaria, zwartwaterkoorts, gele koorts, cholera, typhus enz.) en niet in het andere klimaat (temperatuur, luchtvochtigheid enz.).

De gegevens over de ambtenarerten de ambtenaarsvrouwen konden worden gescheiden naar het land van geboorte (hetgeen natuurlijk niet wil zeggen, dat een in Europa geboren persoon steeds een „vol-bloed Europeaan" is en omgekeerd) en naar het land van verblijf.

Het materiaal is dus om te beginnen al niet van "the same origin", maar eveneens moet hier opgemerkt worden, dat het land van ver-blijf niet onafhankelijk is van den gezondheidstoestand van de vrouwen of weduwen. Vooral voor de hoogere ambtenaren zullen de vrouwen, die zwak zijn, vaak naar Europa terugkeeren. Voor de jongere vrouwen, of nog exacter, voor de vrouwen, wier man-nen nog niet gepensionneerd zijn, en die in Europa verblijf houden, zal dus de sterfte grooter moeten zijn, dan voor de gemiddeld ge-zonde vrouw. Dit wil weer niet zeggen, dat alle Indische ambte-naars- en officiersvrouwen, die in Europa wonen een grootere sterfte zullen moeten vertoonen, immers er zijn nog andere fac-toren, die van invloed zijn op het vertrek naar Europa, zooals de opvoeding der kinderen, enz.

Waar hier echter een factor aanwezig is, die in één bepaalde richting selecteerend werkt, kan van een wetenschappelijk juiste vergelijking geen sprake zijn.

In tabel V, 208 — 209 heeft Berkhout zijn materiaal vereenigd *)•

1) Deze tabel in als bijlage aan dit stuk toegevoegd.

Hij acht het moeilijk om bepaalde conclusie's te trekken, toch meent hij dat „the following observations are suggested by an exa-mination of the table".

1. de sterfte van de in Europa geboren vrouwen van ambte-naren en officieren is geringer dan die van de in Indië geboren vrouwen.

2. de sterfte van vrouwen in Indië is geringer beneden het zes-tigste jaar en daarna hooger dan de sterfte van vrouwen in Europa.

Beide zij het ook voorloopige conclusies meen ik in twijfel te moeten trekken op grond van het geringe materiaal en van het feit dat het totaal aantal waargenomen dooden geene zuivere verge-lijkingsmaatstaf is voor de sterfte.

Berkhout komt tot zijn tweede conclusie, die voor ons de belang-rijkste is, langs den volgenden trap. Hij vergelijkt eerst de sterfte van getrouwde vrouwen met die van de weduwen van ambtenaren en officieren. Hij trekt hieruit de conclusie, dat de weduwen een grootere sterfte vertoonen.

Daarna vergelijkt hij de sterfte van Indisdhe ambtenaarsweduwen met die van Hollandsdhe ambtenaar sw eduw en. Het zelfde doet hij voor de officiersweduwen. De sterfte van Indische ambtenaars-weduwen blijkt vrijwel gelijk te zijn aan die van de Hollandsche;

bij de officiersweduwen is de sterfte in Holland grooter. Hij con-cludeert hieruit dat dus de sterfte van de vrouwen in Indië geringer is dan in Holland.

Waren nu de afzonderlijke conclusie's juist, dan zou ook de eindconclusie juist zijn 1). Noch het een, noch het ander is echter het geval.

We hebben reeds gezien, dat volgens de tweede weduwentafel (materiaal van 1899— 1909), de sterfte onder de Indische ambte-naarsweduwen grooter is dan onder de Hollandsche van de derde

(materiaal van 1891 — 1909) of de vierde (materiaal van 1891 •—

1914) Hollandsche weduwentafel. Het Indische materiaal, dat Berkhout gebruikt, (periode 1899—1910) moet vrijwel gelijk zijn aan het Indische der 2e weduwentafel van Van Geer.

1) In de veronderstelling altijd, dat ook de Hollandsche weduwen een grootere sterfte vertoonen dan de Hollandsche vrouwen.

Ik kon niet nagaan met welke Hollandsch materiaal Berkhout het Indische materiaal heeft vergeleken, dat hij tot ongeveer gelijke sterfte concludeert. In tafel H (pg. 194) komt hij tot de conclu-sie, dat van de 22.804,5 Indische ambtenaarsweduwen er 680 ge-storven zijn tegenover 693 volgens berekening met de Nederland-sche tafel. In onderstaande tabel is nu overgenomen de sterfte-kans (in procenten) voor de Indische ambtenaarsvrouwen, waarbij op iedere leeftijdgroep de middelbare fout volgens het theorema van Bayes *) is berekend.

Sterftekans Hol- j Aantal sterf-landsche Ambte- gevallen Indi-naarsweduwen j sche weduwen

q De middelbare fout op het Hollandsche materiaal kon niet wor-den nagegaan, daar de aantallen waarnemingen, waaruit de sterfte-kans daar is afgeleid, niet zijn opgegeven.

1) Het theorema van Bayes luidt: Is een verschijnsel waargenomen met een kans voor optreden q (en de kans voor niet optreden 1 — q = p), dan is de maat van onzekerheid (middelbare fout) op de waargenomen q te vinden door de formule aq = V q_xp, w a a rjn n n e t totaal aantal waargenomen gevallen beteekent. Bij deze berekeningen werd dankbaar n gebruik gemaakt van de hulp van den Heer Wolff von Wiilfing.

De onzekerheid, speciaal op de hoogere leeftijden (80 — 90 en 90 — 95) is wel zeer groot.

Uit het geringe verschil van 680 en 693 concludeert Berkhout, dat de sterfte onder de Indische Ambtenaarsweduwen geringer is.

Laat men de 2 hoogste leeftijdsgroepen weg, dan komt men tot dooden-aantallen van 563 (Indië) en 549 (Holland), zoodat men de conclusie van Berkhout zou kunnen omdraaien. Laat men ook de groep van 70 — 79 weg, dan krijgt men 352 dooden (Indië) en 311 (Holland). En als men dan toch de invloed van het kli-maat wil vergelijken op de sterftekansen der vrouw, dan mag men wel beginnen met de meer dan 70-jarigen uit te schakelen.

Neemt men echter de berekende sterftekansen en de daarop be-trekking hebbende onzekerheid in beschouwing, dan kan ook hier de conclusie niet anders luiden dan dat de sterfte van de Indische ambtenaarsweduwen grooter is dan die van de Hollandsche.

Maakt men voor de officiersweduwen hetzelfde staatje als voor de ambtenaarsweduwen dan krijgt men.

Sterftekans officiersweduwen.

Het ontbreken van sterftgevallen in het belangrijkste deel van het leven van Indische officiersweduwen n.l. van 2 0 — 4 0 jaar, maakt het trekken van conclusie's moeilijk. Toch beteekent dit niet dat de sterftekans op die leeftijden nihil is. Bij een bepaald sterftepercentage geeft de formule

<rq= \J q x p n

de grootte van de middelbare fout aan. Indien q meer dan 3 X zoo groot is als de middelbare fout, dan is de mogelijkheid prac-tisch uitgesloten, dat er geen sterfgevallen zouden voorkomen onder dat aantal waarnemingen.

Nu bedraagt het aantal waarnemingen van 20 — 39 jaar 952.5.

Stelt men nu a = % q, dan is dus

•I q = \J (100-q) x l [

3 V 952~5~

q2 (100 — q) x q

9 952.5

Mits de sterfte dus niet boven de 0.94% is geweest, kan het ge-beuren, dat er geen sterfgevallen bij de waargenomen officiers-weduwen voorkomen. Als gemiddeld cijfer voor de Hollandsche officiersweduwen van 20 — 39 jaar kan men hier tegenover stellen, (als men een gelijke verhouding van het aantal waarnemingen in de beide leeftijdsgroepen veronderstelt als bij de Indische officiers-weduwen) een gemiddeld sterftepercentage van 0.89. Beschouwt men de twee leeftijdsgroepen als afzonderlijke waarnemingen dan zouden de sterftepercentages eventueel mogen zijn voor 20 — 29 4.42 en voor 30 — 39 1.17. Gemiddeld zou dus de sterfte voor de weduwen van Indische officieren volgens deze tabel iets kleiner zijn dan die van de weduwen van Hollandsche officieren. We zullen dit thans nader nagaan aan de hand van het materiaal door Berkhout gepubliceerd in tabel V.

Uit deze tabel zijn daartoe een drietal grafiekjes samengesteld, waarin vergeleken worden: (grafiek 1 — 3 ) .

30 2 5 3 o a b 4

Grafiek 1. Sterfte-kans in procenten van we-duwen van Officieren, geboren in Europa of in Indi'è, vertoevende in Europa ( ) en in Indie ( )

Grafiek 2. Sterfte-kans in procenten van wedu-wen van Ambtenaren (geboren in Europa), ver-toevende in Europa ( ) en in Indië ( )

1. weduwen van officieren, vertoevende in Europa en geboren in Europa of Indië met dezelfde weduwen vertoevende in Indië a) .

2. weduwen van ambtenaren, vertoevende in Europa en gebo-ren in Europa, met dezelfde weduwen vertoevende in Indië.

3. weduwen van ambtenaren, vertoevende in Europa en gebo-ren in Indië, met dezelfde weduwen vertoevende in Indië.

In ieder van de grafiekjes is aangegeven voor ieder van de twee te vergelijken lijnen de afwijking van éénmaal de middelbare fout naar boven en naar beneden. De breedte van de band geeft dus direct een idee van de nauwkeurigheid der waarneming en van de betrouwbaarheid van de eventueel te trekken conclusie. Hoe breeder de band, des te onzekerder het sterfte-verloop.

Het meest homogene materiaal, wat „social position" aangaat, is dat van de officiersweduwen. Hierin is het duidelijkst uitge-sproken de meerdere sterfte der officiersweduwen in Indië verge-leken met die in Holland en dit ondanks het feit dat officierswedu-wen vrij zijn het land van verblijf te kiezen, dat haar het gunstigst voorkomt.

De beide grafieken van de ambtenaarsweduwen leenen zich min-der tot het trekken van conclusie's door het niet vast liggen van één der lijnen of van beide lijnen. Zeer zeker mag echter de conclusie niet worden getrokken, dat de sterfte in Indië onder de weduwen van ambtenaren geringer is dan in Europa.

Vergelijken we thans de gegevens over de vrouwen. Ook hier-van zijn drie grafieken gemaakt (4—6), waarin wederom één maal de middelbare fout op ieder der waarnemingen naar boven en naar beneden is afgezet. Zou men hier al van tijd tot tijd geneigd zijn te meenen, dat de sterfte in Europa of die in Indië grooter is, de onzekerheid van het verloop van één of van beide lijnen maakt het trekken van conclusie's wel zeer moeilijk. Toch meen ik, dat hier de conclusie, dat de vrouwen in Indië een grooter sterfte vertoonen zich meer aan ons opdringt, dan het tegenovergestelde.

De voortgezette waarnemingen van het Departement van

Kolo-1) Het materiaal der officiersvrouwen in Indië en van alle officiers-weduwen kon niet gescheiden worden naar het land van geboorte daar de

gegevens daarvoor ontbraken. '

\

\

\

\ \

\ 1 \

1

to

...

-e 0 !

:.x

5 ' - ' V '

r=~_< /'/'

IS 0

•* ""'s

5 (

if/'

a

///

f •'

5

/

i/

• / / •

/

0

/ / /

1 '

//

7

a e

j I

l i

1/ II lij lij 'ijl

i

V

! 1

9 t 5

Grafiek 8. Sterfte-kans in procenten van we-duwen van Ambtenaren, geboren in Indië,

Grafiek 8. Sterfte-kans in procenten van we-duwen van Ambtenaren, geboren in Indië,