• No results found

„sultaat hebben dat de intering, welke in de voorafgaande jaren

„had plaats gevonden, tot omstreeks de helft werd teruggebracht.

„De verwachtingen, welke de Regeering koestert ten opzichte van

„de uitkomsten van het .dienstjaar 1926, leiden tot eene verdere

„vermindering van bovengenoemd bedrag van ƒ 206 millioen met

„ƒ 46 millioen dus tot ƒ 160 millioen." (p. 41).

Welke vooruitzichten biedt nu de begrooting van 1927? Zijn bij de raming der middelen zoodanige marges genomen, dat daarin een flinke reserve verscholen ligt?

Beziet men de middelen voor 1927.

Door belastingverlaging zal het Land derven ƒ 16.800.000.—

en wegens verlaging van het invoerrecht op

weefgarens 200.000.—

tezamen ƒ 17.000.000.-Waartegenover echter staat:

de opbrengst van het verhoogde invoerrecht op sigaretten papier ƒ 3.800.000.—

benevens aan vrij gevallen

in-ningskosten „ 980.000.—

ƒ 4.780.000.-zoodat de middelen een vermindering ondergaan

v a n ƒ 12.220.000.—

Men vindt de gewone ontvangsten voor 1927 echter slechts ƒ 4.300.000.— lager geraamd dan het werkelijk ontvangene in 1925.

Er wordt dus op gerekend, dat de gewone ontvangsten in 1927 het gunstige jaar 1925 met ƒ 8.000.000— te boven zullen gaan.

Een reserve, als bedoeld door den President der Javasche Bank, schuilt hier dus niet in.

Ook is deze niet gelegen in de besparing voortvloeiende uit de conversie, aangezien deze besparing grootendeels verslonden zal worden door de rente en aflossing na consolidatie der vlottende schuld met inbegrip der muntbiljetten.

De eenige reserve is gelegen in de raming van het tin, doch deze reserve is verminderd door het tin voor ƒ 140.— p.p. op de be-grooting te brengen tegen vorig jaar ƒ 130.—

Kol. Studiën 39.

Er kan thans bij het tin op geen grootere marge dan ƒ 15.

millioen gerekend worden, uitmakende voor de geheele begrooting een reserve van ongeveer 2% der gewone inkomsten, (p. 52).

De gewone zuivere uitgaven voor 1927 zijn, ongerekend de over-brenging van de kosten der vlootuitbreiding naar gewone uitgaven, ƒ 19.300.000.— hooger dan 1926 en ƒ 30.600.000.— hooger dan 1925, in procenten uitgedrukt een stijging van respectief 4.6 en 7.5%.

„Een dergelijke zeer belangrijke accres in een tijdsverloop van

„twee jaren", zegt Mr. Trip, „geeft ongetwijfeld tot overweging

„aanleiding en zulks te meer waar, als ik mij niet bedrieg, een

„zeer aanmerkelijk deel van het accres automatisch voortvloeit uit

„bestaande regelingen en dus niet behoort tot die uitgaven, welke

„de Regeering in hare nota betreffende den toestand van 's Lands

„financiën voor den dienst 1927 noemt „uitgaven-in-eens ten

be-„ be-„hoeve van de uitvoering van werken van rechtstreeksch nut,

„ „welker uitvoering bij ernstigen terugslag in de economische

„ „verhoudingen zoo noodig kunnen worden nagelaten of

ver-„ ver-„traagd". Het zou voor een goed inzicht ongetwijfeld wenschelijk

„zijn geweest indien in de nota eenige nadere aanduiding ware

„gegeven van het bedrag der zooeven bedoelde uitgaven-in-eens."

(p. 53).

De begrooting der gewone uitgaven en inkomsten leidt tot een overschot van ƒ 1.700.000.—

Hoe dankbaar men daarvoor ook gestemd moge zijn, men be-hoort de oogen niet te sluiten voor het feit, dat dit resultaat ver-kregen werd door verschillende uitgaven op buitengewoon te doen drukken, die bij een goed financieel beleid onder de gewone uit-gaven gerekend zouden worden; verder door de opcenten in stand te houden, een heffing, welke ingevoerd als crisismaatregel, eigen-lijk reeds van de begrooting had moeten verdwijnen; wijders door wel de opbrengst van het z.g. goederengeld onder de gewone middelen op te nemen, doch de zeer bezwarende financiëele ge-volgen, die de Bedrijvenwet voor de gewone uitgaven hebben moet, buiten beschouwing te laten.

Corrigeert men, met het oog op de toekomst, de begrooting van 1927 in den aangegeven zin, dan ontstaat er een gaping en het is

de vraag of het eventueele accres der middelen daarin zal kunnen voorzien. Mr. Trip is omtrent den afloop van deze speculatie op de toekomst niet optimistisch. „Naar met zekerheid te verwachten is", aldus het oordeel van den President der Javasche Bank, „zal

„een dergelijk accres, zooal voldoende, in elk geval noodig zijn

„tot dekking' van de automatische uitzetting der uitgaven, welke

„volgens de bestaande regelen moeten geschieden. In de tweede

„plaats dient geconstateerd te worden, dat de begrooting, getoetst

„aan de beginselen van een gezond financieel beleid, nog steeds

„een tekort, instede van een overschot, op den gewonen dienst

„vertoont, zoodat de intering op het vermogen van het Land

ver-„deren voortgang zal hebben." (p. 55).

Het is de bedoeling van Mr. Trip niet alarm te slaan. De aan-merkelijke verbetering van 's Lands financiën wordt volmondig erkend. Doch dit neemt niet weg, dat de toestand nog lang niet is zooals hij behoort te zijn, zoodat er dan ook krachtig front ge-maakt moet worden tegen alle pogingen aan de Staatstaak opnieuw en ontijdig uitbreiding te geven.

Met voldoening wordt intusschen geconstateerd een belangrijk betere verstandhouding tusschen de Regeering en het bedrijfsleven.

De Regeering heeft door weerstand te bieden aan allen aandrang om wederom met speciale conjunctuurheffingen een aanvang te maken, getoond, dat het bedrijfsleven niet meer in de eerste plaats beschouwd wordt als belastingobject en de ondernemers van hun zijde hebben door de gelukkige oplossing der moeilijkheden, ge-rezen naar aanleiding van de zoogenaamde winstaandeelkassen, bewezen, dat zij begrip hebben van de sociale taak van den onder-nemer.

„Door deze oplossing", zegt Mr. Trip, „werd een der laatste

„hinderpalen weggenomen, welke een goede en op wederzijdsch

„vertrouwen gebaseerde samenwerking tusschen Regeering en be-drijfsleven in den weg stonden. Het volledig herstel van die sa-menwerking kan slechts de belangen van Land en bevolking ten

„goede komen. Getuigd kan dan ook worden, dat de werkzaamheid

„tot het openen van nieuwe cultuurgebieden een alleszins

bevredi-„genden voortgang heeft en dat, indien de Regeering hare aange-kondigde voornemens ten opzichte van de belastingheffing en van

„eene voorzichtige financiëele politiek ten uitvoer brengt, de voor-uitzichten voor eene verdere ontplooing van het particuliere gun-s t i g zijn te achten", (p. 49).

Met vertrouwen gaat Indië dan ook de toekomst tegemoet.

* *

*

Meer voor „insiders", doch voor dezen van het meeste belang, is het laatste gedeelte van het verslag, waar men zoowel een cijfer-overzicht van de verrichtingen en resultaten der circulatiebank in het afgeloopen boekjaar aantreft, als algemeene beschouwingen over bankpolitiek en over het hier te lande door de Javasche Bank gevolgde beleid.

Voor de positie der circulatiebanken is van het grootste gewicht geweest het feit, dat het £ in het afgeloopen jaar op goudwaarde gehouden werd, zonder dat een beroep op Amerika behoefde ge-daan te worden.

Daarmede is de terugkeer tot den gouden standaard een vol-dongen feit geworden en is een proefneming met een „managed paper currency" practisch van de baan. Trouwens de neiging van verantwoordelijke bankleiders, zich daaraan te wagen, is gering geweest. Door gebrek aan actualiteit zijn de discussies over de voor- en nadeelen van dit stelsel geluwd. Of daaruit echter afgeleid mag worden, dat ook de theoretici geleidelijk over stag gaan, gelijk Mr. Trip meent te kunnen constateeren, is moeilijk uit te maken.

Zeker is echter, dat van die zijde de voordeelen van een be-proefde ervaring erkend worden, doch niet minder waar is, dat de gedachtenwisselingen geleid hebben tot dieper inzicht in financieel-technische problemen en tot verfijning ook van het practisch bank-beheer. Het denkbeeld van den oeconomischen barometer moge een illusie zijn en blijven, het zoeken naar zulk een weermannetje heeft toch het waarnemingsvermogen voor oeconomische verschijn-selen gescherpt. En wat het practisch beheer betreft, terecht con-J stateert Mr. Trip, dat de opvatting veld wint „dat de politiek der

„circulatiebanken niet beperkt mag worden tot eene automatische

„reactie op veranderingen in het percentage harer metaaldekking,

„doch ook afgescheiden van die veranderingen gevoerd dient te

„worden, teneinde zooveel mogelijk schokken te voorkomen. Dit

„geldt zoowel het toepassen of achterwege laten van

disconto-„veranderingen als de andere maatrtegelen, welke genomen kunnen

„worden om de geld- en credietmarkt te beïnvloeden. Daarbij zal

„vermoedelijk een grootere invloed dan voorheen worden toegekend

„aan de zooeven bedoelde andere maatregelen, met name aan de

„uitbreiding of inkrimping van die uitzettingen, welke niet bestaan

„in credietgeving aan de particuliere banken en aan het bedrijfs-leven, doch in het bezit van schatkistpapier of buitenlandsche

„wissels en saldi." (p. 56).

Met andere woorden: de goudwisselstandaard, waarmede Indië reeds lang vertrouwd is geraakt, schijnt in de toekomst voor de Europeesche circulatiebanken, die vroeger bij den disconto-schroef zwoeren, van toenemende beteekenis te worden.

In Indië behoeft voor den gold-exchange geen reclame meer ge-maakt te worden; de waarde van het systeem is reeds lang buiten kijf. Anders dan in Europa loopen hier de meeningen uiteen over den invloed, welke door middel van disconto-verhooging of -verla-ging uitgeoefend kan worden op de buitenlandsche wisselkoersen.

Welke opvatting daaromtrent vorige Directies der Javasche Bank hadden is bekend. Het disconto bleef ruim vijftien jaren ongewij-zigd.

Theoretisch is dat standpunt gemotiveerd door Mr. Vissering en Mr. Gerritzen. De eerste verwachtte yoor Indië weinig van dis-contowijzigingen op grond van de overweging, dat goudzendingen, die in Europa voortdurend plaats grijpen, zich tusschen Indië en de groote financiëele centra niet zullen voordoen met het oog op het renteverlies en de onkosten, die het vervoer over grooten aU stand noodzakelijk meebrengt. a) Mr. Gerritzen voegt daar terecht aan toe, dat nog meer gewicht in de schaal legt de omstandigheid, dat in Indië een geldmarkt, die ook maar eenigszins in vergelijking zou kunnen komen met die in Europa of Amerika, ontbreekt. „Zendt

„men dus", zegt hij, „naar Java goud, dan kan dit niet dadelijk

„tegen solide en dagelijks verhandelbaar onderpand op korten

ter-„mijn worden uitgezet. Daarom kan eene verhooging der bankrente

„op Java geen goud naar dat land trekken; en mocht er af en toe

„eens gelegenheid bestaan tot uitzetting van gelden op korten

ter-1) Q. Vissering, Muntwezen en circulatiebank in Ned.-Indië 1920 p.71/72.

„mijn, dan vormen, zooals de heer Vissering heeft betoogd, de

„hooge kosten der goudzending een bezwaar. Deze hooge kosten

„zijn echter een bij omstandigheid; de hoofdoorzaak, dat in tegen-stelling met Europa de disconto-schroef in Indië niet werkt, ligt

„in het niet bestaan van eene markt voor geld op korten termijn

„in Indië." J)

Tegenover deze beide gewezen Directeuren is als een verdediger van een actieve disconto-politiek opgetreden Mr. Verrijn Stuart, die betoogt, dat verhooging of verlaging van het rentetarief tot gevolg zal hebben, dat de handel, naar gelang de rentestand hier hooger of lager zal zijn dan in het buitenland, met vreemd dan wel met inheemsen geld gefinancieerd zal worden. *) Dit betoog ziet er in theorie goed uit; het gaat, getoetst aan de Indische practijk, echter niet op. De exporthandel geschiedt in Indië voor het leeuwendeel op commissiebasis en voor zoover het uitvoering van orders van betrouwbare firma's geldt, heeft de betaling plaats door verkoop van wissels met documenten. In verhouding tot het aldus gefinan-cieerde deel van den export zijn de partijen, welke exporteurs voor eigen rekening nemen, gering. En op dit deel van den export zal een verschil in den rentestand zich slechts dan doen gevoelen, wan-neer die firma's kas moeten maken; zij zullen namelijk overwegen, wat voordeeliger uitkomt: beleening hier te lande, dan wel het weg-trekken van saldi buitenslands of het opnemen van geld op een buitenlandsche markt. Op den meest voorkomenden vorm van fi-nancieering van den export, den verkoop der exportwissels zal een renteverandering van de Javasche Bank echter geen invloed hebben, aangezien het disconto voor buitenlandsche wissels zich regelt naar den rentestand van het land, waarop getrokken wordt en wissels in Ned.-Ind. Courant zich zelden of nooit voordoen. Voor den import, althans voor de eerste hand, geldt mutatis mutandis het-zelfde. Het rente-tarief zou van invloed zijn, indien de invoer ge-heel of grootendeels gefinancieerd werd in den vorm van docu-mentair crediet. Dit is tegenwoordig echter niet meer het geval.

Een deel, misschien 30%, wordt door fabrikanten in consignatie gezonden en wordt door dezen zooveel mogelijk met eigen geld

1) J. Qerritzen De Welvaart van Indië, 1926, p. 131.

IQOL?V*l" -V?rri«l? 5-tUarti H e t J^^erslag van de javasche Bank over 1924/25 Koloniale Studiën, Augustus 1925, p. 144.

betaald en, voor zoover hun middelen niet toereiken, door een beroep op hun bankrelaties in Europa. Het grootste deel van den import gaat echter voor eigen rekening, maar daarvan bevindt zich het meerendeel in handen van eenige groote firma's, die tevens ex-porteurs zijn. Hun kapitaal rouleert voortdurend en regelmatig tusschen Indië en Holland. Zij financieeren dus zichzelf en blijven, zoo eenigszins mogelijk, buiten aanraking met de banken.

Hieruit volgt, dat zoowel de Indische import als de export met buitenlandsch kapitaal gefinancieerd wordt en dus ongevoelig is voor wijzigingen in het Indische rente-tarief. Alleen de tweede hand en kleinere handelshuizen zijn afhankelijk van de hulp van Indische banken en zij bevinden zich gewoonlijk niet in de positie, dat zij een keus kunnen doen tusschen Indisch of buitenlandsch crediet. Trouwens wanneer het gaat om het aanhouden van spe-culatieve posities in de goederenhandel speelt een geringe rente-verhooging, als waarvan hier de reden is, geen groote rol. Degenen, die zich in hun daden door een discontoverhooging van de circu-latiebank zullen laten beïnvloeden zijn alleen zij, die op de geld-markt opereeren en gewend zijn met kleine marges te rekenen. In Indië zijn dit, door de ontstentenis van een particuliere geldmarkt, eigenlijk alleen de banken en dan nog alleen voor zoover zij zich van de hulp van de Javasche Bank bedienen.

Over de beteekenis van de discontopolitiek voor Nederlandsch-Indië geeft ook Mr. Trip in het laatste verslag zijn meening te kennen. Hij verklaart zich met de opvatting van Mr. Gerritzen niet te kunnen vereenigen. „Juist is", zegt hij, „dat een geldmarkt

„hier te lande niet in dien zin bestaat, dat buitenlandsche saldi bij

„gunstigen rentestand op die markt tijdelijke belegging zoeken,

„of dat vlottend materiaal te allen tijde plaatsing zou kunnen

„vinden. Een discontoverandering zal dan ook geen directen

in-„vloed oefenen gelijk zij in Europeesche landen pleegt te doen,

„waar zij terstond de toe- en afvloeiing van gelden uit of naar het

„buitenland zal uitlokken en langs dien weg de gewenschte

uit-„werking voor den stand der wisselkoersen zal hebben." (p. 62).

„Het binnenlandsch wisselverkeer en discontobedrij f, gelijk deze

„in de industrieele landen van Europa tot zoo groote ontwikkeling

„zijn gekomen, zijn in Nederlandsch-Indië van geringe beteekenis.

„Dit alles kan worden toegegeven en toch kan zulks, naar onze

„overtuiging, niet leiden tot de conclusie, dat een

discontoveran-„dering hier te lande geen zin zou hebben." (p. 62).

De invloed zou volgens Mr. Trip behalve'Van psychologischen, ook van feitelijken aard zijn en wel in dien zin, dat een rentever-andering „al naar gelang zij eene verhooging of eene verlaging

„is, er toe zal leiden, dat de vlottende middelen, welke door tal

„van lichamen plegen aangehouden te worden, zooveel mogelijk

„hier te lande rentegevend zullen gemaakt worden, dan wel naar

„het buitenland zuilen afvloeien, zij het ten deele tijdelijk in af-wachting van het oogenblik, waarop zij door die lichamen

we-„derom in hun bedrijf zullen benut moeten worden" (p. 62/63), en in de tweede plaats langs meer indirecten weg, n.l. „via de

„verhouding, waarin de credietgeving verdeeld is over de particu-l i e r e banken en de circuparticu-latiebank." (p. 63).

Theoretisch valt hier niet veel tegen te zeggen. Of de bedoelde afstooting en aantrekking van overtollige middelen echter invloed zal hebben op den wisselkoers, zal natuurlijk afhangen van de mate, waarin zulk een overmaking plaats vindt.

In ieder geval is deze zaak thans theoretisch van vier kanten bekeken. De vraag is, levert de practijk eenig bewijsmateriaal?

Gaan we daartoe den invloed na van de tariefverhooging der Javasche Bank op 20 October 1924 op de uitzettingen der circu-latiebank en op de wisselkoersen.

Mr. Verrijn Stuart heeft, om den invloed van de renteverhooging aan te toonen, tegenover elkaar gesteld de binnenlandsche uitzet-tingen der javasche Bank op 18 October 1924 en die op 28 Maart

1925 en vond een totaal van respectief ƒ 142 millioen en ƒ 72 millioen, een vermindering dezer uitzettingen dus met ƒ 70 millioen.

Bewijskracht hebben deze cijfers echter niet, daar de eerste datum in het hoogtepunt van het drukke seizoen valt en het laatste on-geveer in het midden van den slappen tijd ligt. Elk jaar doet zich in verband met den oogst zulk een schommeling voor, gelijk de cijfers en graphieken der jaarverslagen duidelijk aantoonen. Dit jaar b.v. liepen de binnenlandsche uitzettingen op de overeenkom-stige data terug van ƒ 131 tot ƒ 58 millioen, een vermindering

van ƒ 73 millioen en dat bij een onveranderd disconto.

Men moet, om den invloed van de tariefverhooging op de uit-zettingen der Bank te benaderen, twee vergelijkbare tijdstippen kiezen. Men stelle de binnenlandsche uitzettingen van April 1924 naast die in de overeenkomstige maand van 1925. Dan vindt men op 5 April 1924 totaal belegd in bankoperatiën ƒ 117.6 millioen en op 4 April 1925 ƒ 74.8 millioen, een verschil uitmakende van ƒ 42.8 millioen of, om nog sprekender cijfers te krijgen, vergelijke men de uitzettingen op 26 April 1924 met die op 25 April 1925.

Men vindt dan een teruggang van ƒ 53.— millioen, waarvan op rekening komt van Handelspapier. „ 14.22 „

van Vendupapier en Gouv. wissels „ 0.54 „ van Beleeningen en Voorschotten in R. C. „ 38.24 „ ƒ 53.— „ Dat er verband bestaat tusschen deze vermindering en de rente-verhooging, kan niet betwijfeld worden, ook al houdt men rekening met het feit, dat de uitzettingen zich reeds geruimen tijd in dalende lichting bewegen. Voor een buitenstaander valt echter niet uit te maken of er een achteruitgang plaats gehad heeft bij alle rubrieken van debiteuren. Op grond van uitlatingen in het verslag is de ver-mindering van het handelspapier toe te schrijven aan aflossing van gedisconteerde gemeentelijke promessen (zie p. 61 en 68). Over de mutaties in de post leeningen en voorschotten in R.C. laten zich alleen gissingen maken. Mogelijk bevonden zich onder deze debiteuren nog heel wat bezitters van 6 en 7% Ned. Ind. S taats-leening, die een niet onvoordeelige rente-arbitrage dreven. In hoe-verre de renteverhooging de credietaanvraag van den handel be-ïnvloed heeft, wat in verband met het principieele vraagstuk van het meeste belang is, laat zich alleen uitmaken met behulp van de boeken der Bank. Zonder deze staat men voor een „non liquet".

Gaan we thans na, den invloed van de renteverlaging sedert 6 Mei 1925. Volgens de theorie zouden de uitzettingen sedert hebben moeten toenemen. De cijfers wijzen echter niet in die richting. Op het einde van het boekjaar, dus na afloop van de seizoencredieten blijken de beleeningen en voorschotten in rekening courant niet te zijn toegenomen. Het handelspapier is zelfs afgenomen, waarschijn-lijk tengevolge van de volledige aflossing der gemeentewaarschijn-lijke

pro-messen. Deze uitzetting is van ƒ 18 tot ƒ 7.8 gedaald en het totaal belegd in bankoperatiën is van ƒ 67 millioen nog verder inge-stonken tot ƒ 57 millioen.

Voor zoover naar de beschikbare cijfers geoordeeld kan worden heeft de renteverlaging geen vermeerdering der binnenlandsché uitzettingen tengevolge gehad.

Neemt men vervolgens de wisselnoteeringen gedurende de ka-lenderjaren 1924 en 1925 ter hand om te zien of de tariefswijziging

Neemt men vervolgens de wisselnoteeringen gedurende de ka-lenderjaren 1924 en 1925 ter hand om te zien of de tariefswijziging