• No results found

door

IR. E. P. WELLENSTEIN.

In het jongste Februari nummer van dit tijdschrift werd er de aandacht op gevestigd 1) , dal evenals voor Nederlandsch-Indië.

ook voor Britsch-Indiè een onderzoek was ingesteld naar den belastingdruk in het algemeen en naar de beste wijze, waarop — waar noodig en gewenscht — in de bestaande verhoudingen ver-betering zou kunnen worden gebracht. Het verslag van de Britsen-Indische commissie is thans verschenen; voor den inhoud van dit verslag, de wijze, waarop het is samengesteld en de daar-van te verwachten resultaten wordt in het ondervolgende aandacht gevraagd.

De leiding van de commissie is opgedragen geweest aan Sir Charles Todhunter; zij bestond behalve den voorzitter uit vijf leden, waarvan drie Britsen-Indiërs, terwijl een Britsch-Indiër, de heer B. Rama Rau, der commissie als secretaris heeft bijge-staan. In October 1924 had de aanwijzing van den voorzitter plaats; begin 1926 was het rapport in hoofdzaak in druk ver-schenen. De arbeidskracht, welke in deze ten toon is gespreid, wekt zeker bewondering, ook al houdt men rekening met de omstandigheid, dat het eigenlijke rapport slechts één deel omvat en de zes overige deelen in hoofdzaak de verschillende mondelinge of schriftelijke beantwoordingen bevatten van een vragenlijst, wel-ke door de commissie is rondgestuurd aan personen, wier oordeel ter zake door haar van waarde werd geacht.

De vragenlijst op zich zelf — aan welker samenstelling o.m.

medewerking is verleend door den bekenden Sir Joshua Stamp — omvat 167 onderdeelen. Hierover zijn — ieder voor hun bijzonder gebied — 288 getuigen gehoord, terwijl nog 81 verschillende

. 1) blz. 149.

nota's van ambtelijke en niet ambtelijke zijde werden ontvangen.

Ook heeft de commissie zich er niet toe bepaald haar werkzaam-heden op één enkele plaats te concentreeren, doch door het be-zoeken van de provinciale hoofdplaatsen, industrieele en andere centra, is gestreefd naar een diepgaand contact met de vele ver-schillende en sterk uiteenloopende verhoudingen, waarvoor de com-missie was gesteld. Niettegenstaande echter in deze geen moeite is gespaard om den arbeid van de commissie op een, zoo breed als mogelijke basis te vestigen, geeft desalniettemin — ook de meest welwillende — kennisneming van den in dezen verrichten arbeid, in menig opzicht geen bevrediging. Hoe leerzaam ook op enkele punten, krijgt men allerminst den indruk, dat door het verschijnen van het onderwerpelijke rapport het belastingwezen binnen Britsch-Indië op zoodanig vaste grondslagen zal komen te rusten, dat een ongestoorde ontwikkeling van het centrale financiewezen en van dat van de provinciën en andere autonome ressorten, voor een reeks van jaren is verzekerd.

In hoofdzaak is hiervan de oorzaak te zoeken in de aan de commissie opgedrongen werkwijze.

Het belastingvraagstuk voor Britsch-Indië is toch, evenals voor Java en Madoera — voor zoover de inheemschen betreft — in hoofdzaak een economisch vraagstuk, waarin de positie van den kleinen landbouwer overheerscht. Zonder ingrijpende verbeterin-gen van de economische verhoudinverbeterin-gen, waaronder die kleine land-bouwer leeft en werkt, schijnt ook daar te lande een afdoende verbetering in de belastingverhoudingen niet wel mogelijk. In de, in eerste instantie aan de betreffende commissie verstrekte op-dracht, werd dan ook met dien aard van het vraagstuk de noodige rekening gehouden. Vóórdat echter zelfs de aanwijzing van die commissie volledig haar beslag had gekregen, gingen reeds in den Britsch-Indischen Wetgevenden Raad stemmen op naar een spe-ciaal onderzoek van die economische verhoudingen. Aan dien aandrang is ten slotte gevolg gegeven door de aanwijzing van de Economie Enquiry Committee, waardoor — zooals het in het rapport Todhunter c.s. wordt uitgedrukt, — het onderzoek naar de economische verhoudingen grootendeels van de Belastingher-zieningscommissie naar de Economie Enquiry Committee was

Kol. Studiën 40.

overgebracht. Wel verscheen nu het rapport van laatstgenoem-de commissie op het einlaatstgenoem-de van 1925 en kon daarvan nog op enkele punten gebruik worden gemaakt, doch uiteraard bleef de nawer-king uitermate gering. In hoofdzaak voelt men het dan ook als een groote leemte in het onderwerpelijke belastingherzieningsrapport, dat de beschouwingen over den belastingdruk niet spreken tegen-over een achtergrond van economische verhoudingen, waardoor het vellen van een objectief oordeel over zwaarte van den druk, urgentie van verbetering en tot hoe ver in deze kan worden gegaan, niet mogelijk is. Een vergelijking van het onderwerpelijke rapport met dat van de heeren Meyer Ranneft-Huender valt dan ook zeer zeker ten gunste van laatstgenoemden uit. Het Britsch-Indische rapport moge wellicht in belastingtheoretischen, misschien ook in belastingtechnischen zin hooger staan, dan dat over Java en Madoera, het onderscheidt zich daardoor slechts gunstig in die ééne bepaalde richting. Daarbij is dan niet te vergeten, dat leem-ten, zoowel in belastingtheoretischen als in belastingtechnischen zin, gemakkelijk kunnen worden aangevuld, zoodat de gunstige onderscheiding nog slechts van betrekkelijke waarde is. In het Java rapport is daarentegen aan den eersten grondslag, waarop alle verderen arbeid moet zijn gebaseerd, n.l. de tegenoverstelling van belastingdruk en economische verhoudingen, alle aandacht besteed, waardoor het mogelijk was van rapporteurs afwijkende meeningen behoorlijk te documenteeren en te adstrueeren. Wel is nu ook door de commissie Todhunter, evenals door de heeren Meyer Ranneft en Huender de bevolking, naar de omstandigheden, waaronder zij leeft, globaal in klassen verdeeld, wordt voor elke klasse aangegeven in hoever daarop naar het subjectieve oordeel van de commissie het huidige belastingstelsel zwaar of minder zwaar drukt, ook of in de bestaande verhoudingen bij opvolging van de voorstellen van de commissie al dan niet verbetering zal komen, doch de cijfers, noodig om zich er rekenschap van te kunnen geven, wat of in deze zwaar of minder zwaar beteekent, ontbreken nagenoeg ten eenen male. Zuiver subjectieve meenin-gen moeten bieden, wat slechts objectief verzameld cijfermateriaal geven kan.

Een en ander neemt niet weg, dat in menig opzicht ook het

onderwerpelijke rapport van groote waarde moet worden geacht, ware het reeds alleen, dat het op verschillende punten een helder en systematisch inzicht verschaft in het langzamerhand uiterst verwarde samenstel van Rijks-, Provinciale en locale belastingen, waaraan de Britsch-Indiër in verschillende deelen van zijn land is onderworpen en waarvan hij de meest uiteenloopende nawerking ondervindt. Vooral voor de kennis van de uiterst gecompliceerde agrarisch-fiscale verhoudingen en de zich met die verhoudingen wijzigende heffingen, lijkt het rapport van beteekenis, mede in verband met het historisch overzicht van de wijze, waarop deze verhoudingen en de daarop gebaseerde heffingen in den loop der jaren zijn gegroeid, zoomede met het onderzoek naar aard en rechtsgrond van die heffingen. Een ander onderdeel van het rapport, dat van bijzondere waarde is te achten omvat de naar de meening van de commissie door te voeren regeling van Staats-, tegenover Provinciale- en locale heffingen.

Verder heeft de commissie op menig punt — zooals voor de agrarische heffingen — niet volstaan met een wedergave van de historische wording van de huidige regeling en van de daarin door haar wenschelijk geachte wijzigingen, doch tevens heeft zij een — zij het kort — overzicht gegeven van de wijze, waarop deze mate-rie in andere landen is geregeld, ten einde als het ware een de-mocratische oordeelvorming mogelijk te maken 1) .

In het eerste deel van het rapport, waarin de meeningen en conclusiën van de commissie zijn neergelegd, geeft zij, na een wedergave van de door haar gevolgde werkwijze, in het tweede hoofdstuk een nauwkeurige omschrijving van haar opvatting van de haar opgedragen taak, zulks in verband met het karakter van werkelijke belastingen tegenover retributiën en dat gedeelte van de opbrengst van overheidsbedrijven, hetwelk feitelijk als een be-lasting dient aangemerkt te worden. Daarna worden in een elftal meer of minder uitvoerige hoofdstukken de verschillende algemeene belastingen behandeld, waaronder dan ook die belastingen zijn gerangschikt, welke provinciaal worden geheven, zulks wijl naar

1) Een overgroote dosis optimisme is natuurlijk noodig om te veronder-stellen, dat van die, door de commissie geboden, gelegenheid het meest wenschelijke gebruik kan of zal worden gemaakt.

de meening van de commissie Britsch-Indië meer of minder te beschouwen is als een statenbond, waarin de afzonderlijke provin-ciën den rol vervullen van de afzonderlijke staten in het Duitsche Rijk of in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Een uit-voerig hoofdstuk wordt daarna gewijd aan de locale heffingen.

De twee volgende hoofdstukken — uitermate kort gehouden — zijn gewijd aan de verdeeling van den belastingdruk en aan de volgorde, waarin de commissie haar voorstellen zou wenschen te zien doorgevoerd. Een daarop volgend hoofdstuk omvat de aan-bevelingen inzake de verdeeling van belastingobjecten en — op-brengsten tusschen het Rijk, de Provinciën en de locale gebiedsdee-len, terwijl ten laatste de meest wenschelijke wijze van aanslag en inning in beschouwing wordt genomen.

Aan het rapport zijn dan nog toegevoegd eenige korte minder-heidsnota's over onderwerpen van bijzonder belang, zoomede een hoofdstuk, waarin de één honderd acht en negentig verschillende conclusiën van de commissie zijn gerangschikt en samengevoegd.

Het voornaamste van het in die hoofdstukken verhandelde, moge hieronder worden weergegeven.

* *

*

Hoofdgeld. Van de verschillende belastingen wordt in de eerste plaats het hoofdgeld en de daaraan verwante heffingen behandeld. De commissie stelt van deze heffing op den voorgrond, dat hoezeer deze ook in vroegere tijden een overheer-schend karakter heeft gedragen, toch het streven algemeen is, om waar mogelijk het hoofdgeld te vervangen door andere heffingen, waarmede beter aan de eischen van billijkheid en rechtvaardigheid kan worden voldaan. Desalniettemin vindt de heffing van een hoofdgeld in een of anderen vorm, nog steeds een zeer uitgebreide toepassing, zulks niet alleen in Oostersche landen, waar primitieve verhoudingen overheerschen, maar ook nog in Europa en Amerika.

Zelfs in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika worden in ver-schillende staten (een elftal), belastingen aangetroffen, waaraan geen ander karakter dan van een hoofdgeld kan worden toegekend.

Evenals in andere landen, dateert ook in Britsch-Indië het hoofd-geld van de oudste tijden en droeg daarbij dan in menig opzicht het karakter van een bedrijfsbelasting, welke geheven werd van

hen, die niet door een grondbelasting werden getroffen. Daarbij overheerschte, in den meest oorspronkelijken vorm, de heffing in natura, d.w.z. die, in den vorm van een heerendienst. Over het algemeen is gedurende de laatste decennia het hoofdgeld uit het belastingstelsel van Britsch-Indië verdwenen. Het wordt thans in hoofdzaak nog slechts gevonden in achterlijke streken als Assam en Britsch Baluchistan, terwijl het verder in Burma, dat eerst in een latere periode onder Britsch gezag is gekomen, nog overheerschend is. Typeerend is daarbij wel, dat dit hoofdgeld in Burma thans nog overwegend geheven wordt van landbouwers, die geen per-manenten bouwgrond bezitten (ladangbouw), terwijl het in Britsch Baluchistan de meest geëigende heffing bleek van de herders, waarbij veelal het hoofdgeld proportioneel is aan het aantal dieren van de kudde.

•Van belang voor een vergelijking met de toestanden in Neder-landsch-Indië, is hetgeen de commissie vermeldt nopens de belas-tingheffing in Burma. In Boven Burma overheerschte in vroegere jaren de z.g. „Thatameda", in beginsel een hoofdgeld van Rs.

10.— per pesoon. De aanslag geschiedde dorpsgewijze, waarbij de totaal aanslag van het dorp, door de dorpsoudsten over de in-gezetenen werd gereparteerd. Onder het Britsche bewind is deze

„Thatameda" zoodanig gewijzigd, dat zij in hoofdzaak is vervan-gen door een grondbelasting, echter met een aanvullende heffing, waarbij de aanslag per persoon voor elk dorp verschillend is en feitelijk afhangt van het aantal in het dorp wonende personen, dat buiten den eigenlijken landbouw levensonderhoud vindt. Ook dit hoofdgeld wordt nog in de dorpen door de dorpsoudsten over de ingezetenen omgeslagen. In Beneden Burma overheerscht nog naast de grondbelasting een zuiver hoofdgeld, waarbij van de gehuwden Rs. 2. 8.— wordt geheven. Dit laatste hoofdgeld nu, geeft naar de meening van de commissie aanleiding tot vele en gerechtvaar-digde klachten en zij zou dit dan ook door een anderen vorm van heffing willen vervangen. Zij wijst verder op de groote onbillijk-heid, welke ook voor Java en Madoera zoo sterk is gevoeld, n.l.

groote invloed van vrijstellingen van adellijken en gegoeden, bij de repartitie toegekend, waardoor de drukverdeeiing van die belasting in hooge mate onbillijk werkt.

Een ander onderdeel van belastingheffing, waarop in dit verband de aandacht wordt gevestigd, betreft die voor bestrijding van de kosten van de politie, welke, voor zoover het platte land betreft, in hoofdzaak nog door de dorpen wordt betaald, niettegenstaande van af 1883 de groote steden en de gemeenten van de zorg voor een eigen politie werden ontheven. De voor de kosten van de politie geheven belasting, de z.g. „chowkidari tax" is op de meest uiteenloopende wijzen geregeld. Zij wordt over het algemeen bin-nen het dorp, dan wel binbin-nen een gemeenschap van dorpen (panchayat) gereparteerd, waarbij wederom de meest verschillen-de systemen toepassing vinverschillen-den, evenals met verschillen-de hoofdgeld-repartitie op Java en Madoera het geval is. In sommige streken betalen alleen de landbouwers; in andere streken ook, of alleen de andere bevolkingsgroepen, terwijl de betalingen somwijlen geschieden in geld, anderwijl de, aan de politiedienaren uit te keeren, vergoe-dingen den vorm aannemen van grondafstand of andere betalingen in natura. Als een der meest typeerende regelingen mag gewezen worden op die, waarbij de politie betaald wordt in graan en de repartitie plaats vindt naar het aantal ploegen, waarover binnen het bepaalde ressort de landbouwers beschikken. Een ander opmer-kelijk verschijnsel is wel, dat in Madras, de bevolking ontheven zijnde van de kosten van de plattelandspolitie en de zorg hiervoor provinciaal gemaakt zijnde, men toch weer tot de aanstelling van eigen locale politie is overgegaan om daarmede aan de tekortko-mingen van de provinciale regelingen tegemoet te komen. Als een kenmerkend cijfer moge worden vermeld, dat in Bengalen de „chow-kidari tax" jaarlijks Rs. 65.6 lakhs opbrengst, terwijl in sommige streken van Bombay die belasting kan oploopen tot 32 % van de daar geheven wordende grondbelasting.

De commissie is niet blind voor de overbelasting van het plat-teland, welke uit de aangegeven politieregelingen voortvloeit. Zij acht echter de bezwaren aan een ingrijpende wijziging verbonden, overwegend. Door toch de zorg voor de plattelandspolitie aan de locale ressorten te onttrekken en provinciaal te maken, zouden in de eerste plaats de kosten van de politie zeer aanmerkelijk worden verhoogd. Verder zou zoodoende de staatkundige ontwikkeling en opvoeding van het land er door worden vertraagd. De

„chow-kidari tax" is toch door sommige dorpsgemeenschappen (pancha-vats) door middel van opcenten verhoogd, om met de zoodoende verkregen inkomsten ook voor andere locale doeleinden werk-zaam te zijn. De commissie acht zulks in alle opzichten aanbe-velenswaardig, vooral wijl naar haar meening de opvoeding tot een doeltreffend zelfbestuur slechts in de ontwikkeling van de dorps-gemeenschap kan wortelen. Een verder gaan in die richting wenscht zij daarom in alle opzichten te bevorderen. Daarbij stelt

zij echter op den voorgrond, dat een en ander, dus zoowel de repartitieregeling als het gebruik van de door belastingheffing door de dorpsgemeenschap verkregen gelden, onder krachtig toezicht dient te geschieden, ten einde te voorkomen, dat — ten bate van de meer gegoeden — de armste klassen door dezen heffingsvorm zouden worden overbelast.

* * *

Grondbelastingen 1) . Wat de grondbelastingen betreft, wordt er in de eerste plaats op gewezen, dat deze voor Britsch-Indië van overgroote beteekenis zijn en dat daarom aan die belastingen de meeste aandacht dient te worden gewijd. De commissie verdeelt in de eerste plaats die heffingen in die van land, dat zuiver voor landbouwdoeleinden wordt benut en in heffingen van land, dat een andere bestemming heeft. Zij begint verder het gedeelte van haar verslag, waarin de 'heffingen van het onbebouwd worden be-handeld, met een overzicht van de verschillende belastingwetgevin-gen in andere landen en vestigt de aandacht op de maatstaven van heffingen, welke in deze veelal zijn aangehouden. De commissie onderscheidt dan, in verband met de verschillende belastingwetge-vingen, welke zij in beschouwing neemt, als de meest gebruikelijke maatstaven:

Ie. de „capital value", (kapitaalwaarde), periodiek vast te stel-len in overeenstemming met de verkoopwaarde;

2e. de „unimproved or public value", waarmede dan bedoeld wordt, dat gedeelte van de kapitaalwaarde, dat niet te danken 1) Vergelijke in dit verband tevens: D. J. Gerritsen: Belastingen in eenlge tropische Britsche Koloniën. Koloniale Studiën Februari 1926.

is aan verbeteringen, welke een rechtstreeksch gevolg zijn van werkzaamheden of uitgaven van den eigenaar of bezitter 1) . 3e. de netto-opbrengst, zijnde de bruto-opbrengst verminderd met

productiekosten;

4e. de „anual value" of jaarlijksche opbrengst, zijnde de bruto-opbrengst verminderd, zoowel met de eigenlijke productiekos-ten, als met hetgeen aan beheerskosten wordt verdiend;

5e. het netto inkomen van den landbouwer, zoowel voor het door hem uitgeoefende beheer, als voor zijn arbeid en dien van zijn gezin.

Onder productiekosten worden dan in deze verstaan de kosten van mest, grondbewerking, zaaien en oogsten, zoomede de waarde van den arbeid, zoowel gehuurd als van den daarbij werkzaam boer en van zijn gezin.

Na op deze verschillende onderscheidingen de aandacht te heb-ben gevestigd, waarbij een en ander in sommige opzichten wel wat te schematisch is gehouden om tot een scherpe omlijning van be-grippen te komen, behandelt de commissie de grondbelastingen in de meeste Europeesche landen, in Australië, Nieuw-Zeeland, China en Japan en komt dan tot de uitspraak, dat over het algemeen de inkomsten uit grondbezit een zwaardere belasting hebben te dra-gen dan inkomens, door handel of uit het bezit van onroerende goederen, verkregen. Zulks wortelt in tweeërlei oorzaken en wel eerstens doordat het grondbezit onderworpen is aan speciale rijks-belastingen, in de tweede plaats, wijl het veelal tevens onderwor-pen is aan locale heffingen. De commissie ziet noch in het een, noch in het andere een bezwaar. Vooral de speciale locale hef-fingen hebben haar sympathie. Zij beroept zich daarbij op Se-ligmann en diens uitspraak, dat de werkzaamheden van de (la-gere) locale ressorten doorgaans een zoodanig karakter dragen, dat een waardevermeerdering van het grondbezit daarvan het gevolg is, zoodat door heffingen van dat grondbezit over het algemeen

1) Voor een zeer wetenswaardig overzicht van dezen heffingsvorm, haa-uitgebreide toepassing in nieuwe landen als Nieuw-Zeeland, Australië, Car nada en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en haar verband met Europeesche heffingen moge verwezen worden naar Yetta Schejtel: The

taxation of land value.

geen druk in den waren zin des woords wordt uitgeoefend, (beneficial rate).

Tegenover dezen achtergrond van verschillende belastingen, doet nu de commissie in de eerste plaats de sterk uiteenloopende regelingen in Britsch-Indië, spreken. Zij wijst er daarbij op, dat de heffing van den grond in de oudste tijden niet anders was dan een heffing van de bruto-opbrengst, een heffingsvorm, welke hier te lande o.m. nog in de „tjoeké" heffing op de particuliere lande-rijen wordt teruggevonden en in Britsch-Indië nog in Baluc'histan

Tegenover dezen achtergrond van verschillende belastingen, doet nu de commissie in de eerste plaats de sterk uiteenloopende regelingen in Britsch-Indië, spreken. Zij wijst er daarbij op, dat de heffing van den grond in de oudste tijden niet anders was dan een heffing van de bruto-opbrengst, een heffingsvorm, welke hier te lande o.m. nog in de „tjoeké" heffing op de particuliere lande-rijen wordt teruggevonden en in Britsch-Indië nog in Baluc'histan