• No results found

4. Afweging van de maatregelen

4.3 Evaluatie van de innovatiebox

5.2.3 Welke maatregelen tegen de problemen van transfer pricing van immateriële activa in de

Uit het Duits-Britse voorstel blijkt dat de innovatiebox erkenning krijgt en een legitiem instrument vormt om onderzoek en ontwikkeling te stimuleren. Afschaffing van de innovatiebox is daarom niet aan de orde. In het Duits-Britse voorstel is afgesproken dat landen de nexus benadering opnemen in hun wetgeving om belastingontwijking te voorkomen. Een heikel punt vormt daarbij de toegang tot de innovatiebox. Volgens het Duits-Britse voorstel zouden immateriële activa die voortvloeien uit een S&O-verklaring niet kwalificeren voor de innovatiebox.

De Europese Commissie steunt het Duits-Britse voorstel. Wanneer landen binnen twaalf maanden de nexus benadering niet in hun wetgeving opnemen komt de Europese Commissie met dwingende maatregelen. Veelzeggend detail is dat in het rapport van de Europese Commissie zelf vraagtekens worden gezet bij fiscale R&D faciliteiten die betrekking hebben op IPR’s (patenten). De conclusie die de Europese Commissie trekt is namelijk dat er moet worden ingezet op

innovatiemiddelen die tot de grootste knowledge spillovers leiden. Inherent aan IPR’s is dat zij een monopolie creëren en dat knowledge spillovers daarmee tot een minimum beperkt worden.

Uit het rapport van Gaillard-Ladinska, Non en Straathof blijkt dat fiscale R&D faciliteiten effectief zijn in het stimuleren van R&D. Aan de hand van een meta-regressieanalyse concluderen zij dat een vermindering van de kapitaalkosten van tien procent leidt tot ongeveer twee procent meer R&D uitgaven. Verder geldt dat de aanwezigheid van een fiscale faciliteit leidt tot zeven procent meer R&D uitgaven.

In het rapport van de Europese Commissie wordt een aantal best practices genoemd voor het implementeren van fiscale R&D faciliteiten. De best practices hebben betrekking op reikwijdte, gerichtheid en organisatie. De best practice met betrekking tot reikwijdte is het gebruik van fiscale R&D inputfaciliteiten in plaats van fiscale R&D outputfaciliteiten. In Nederland vormen de WBSO en RDA belangrijke faciliteiten die als best practice kunnen worden beschouwd. Verder zijn fiscale R&D faciliteiten die betrekking hebben op loonuitgaven het meest effectief, omdat onderzoekers hoge knowledge spillovers genereren. Op het gebied van gerichtheid wordt als best practice gesteld om niet te focussen op bedrijfsgrootte, maar op de leeftijd van ondernemingen. De Europese Commissie raadt aan om fiscale R&D faciliteiten te richten op jonge ondernemingen (en daarmee meestal ook het MKB), omdat dit een competitief milieu stimuleert. Als best practice voorbeeld noemt de Europese Commissie het Franse ‘Jeunes Entreprises Innovantes’.

Het toekomstperspectief van de innovatiebox is dat deze in afgeslankte vorm zal worden geïntroduceerd. De toegang tot de innovatiebox zal zich beperken tot immateriële activa

voortvloeiend uit patenten. Daarbij zal de vrijval van middelen door het afschaffen van de toegang voor S&O-verklaringen worden ingezet om in het MKB R&D te stimuleren. Die stimulatie kan op

45 dezelfde manier vorm worden gegeven als in Frankrijk. De Europese Commissie lijkt door het

accepteren van de nexus benadering voor de ‘second-best’ optie te kiezen. Dit rijmt zich het best met het feit dat een best practice is om geen grote wijzigingen in de wetgeving aan te brengen in een keer, omdat instabiel beleid slecht is voor innovatieve groei.

Met de keuze voor de nexus benadering is het probleem van transfer pricing van immateriële activa ook verholpen, omdat bij de nexus benadering geen sprake meer is van transfer pricing. 5.3 Conclusies

In het begin van het onderzoek heb ik gesteld dat er onduidelijkheid heerste over het Duits-Britse voorstel. Inmiddels lijkt de onzekerheid over de invulling en de invoering van het voorstel te zijn weggenomen. De Europese Commissie heeft door middel van haar uitspraak de Europese landen die een IP-regime kennen verplicht om de nexus benadering op te nemen. Ook het draagvlak voor de nexus benadering is toegenomen, zo blijkt uit de brieven van de Staatssecretaris. De vraag die in dit onderzoek centraal staat is:

Op welke wijze dient de wetgeving betreffende de innovatiebox in Nederland te worden aangepast om – mede in het licht van internationale ontwikkelingen - houdbaar te worden geacht in de toekomst?

Om deze vraag te beantwoorden is eerst gekeken naar problemen die zich voordoen in de huidige situatie met betrekking tot de innovatiebox. Winsten die in de innovatiebox vallen worden in de huidige situatie bepaald aan de hand van verrekenprijzen. Het probleem is dat verrekenprijzen moeilijk zijn vast te stellen bij de overdracht van immateriële activa. Het arm’s length principe biedt meestal uitkomst, maar schiet tekort als het gaat om het toedelen van winsten aan gelieerde ondernemingen en risicoallocatie. Daarnaast bestaat er het probleem van de mogelijke

schadelijkheid van IP-regimes. De Nederlandse innovatiebox verschilt verder met faciliteiten van andere Europese landen.

Vervolgens is beoordeeld of de Nederlandse innovatiebox mogelijk schadelijk is. Indien dit niet het geval is zou namelijk betoogd kunnen worden dat aanpassingen niet nodig zijn. Aan de hand van het raamwerk van de FHTP is de voorzichtige conclusie getrokken dat het er niet op lijkt dat de innovatiebox schadelijk is. Echter, wanneer het streven van de FHTP wordt vergeleken met de opzet van de innovatiebox dan sneuvelt die conclusie. De FHTP heeft namelijk als doel het in lijn brengen van belastingheffing met substance door ervoor te zorgen dat belastbare winsten niet langer kunstmatig kunnen worden verschoven uit landen waar waarde is gecreëerd. De Nederlandse innovatiebox kent de mogelijkheid tot uitbesteding en is dus niet in lijn met het streven van de FHTP. De OESO heeft daarom de nexus benadering geïntroduceerd. De bedoeling van de nexus benadering is om voordelen alleen toe te kennen aan inkomen dat ontstaat uit IP waar de werkelijke R&D- activiteiten door de belastingplichtige zelf zijn ondernomen. Om de nexus benadering invulling te geven heeft de OESO gedefinieerd welke uitgaven, belastingplichtigen en immateriële activa kwalificeren. In reactie op de nexus benadering van de OESO hebben Duitsland en het Verenigd Koninkrijk een voorstel gedaan met betrekking tot aanpassingen van de nexus benadering. In het voorstel worden genoemd: een kleine ‘uplift’ mogelijkheid tot uitbesteding of het opnemen van acquisitiekosten (buiten de kwalificerende uitgaven om), een periode van grandfathering en dat het FHTP samen met landen naar een praktische tracking methode zoekt. Opmerkelijk is dat het

46 Verenigd Koninkrijk pas sinds 2013 een patent box kent en Duitsland zelfs helemaal niet. Het lijkt erop dat zij het voorstel hebben gedaan in reactie op de ‘beggar thy neighbour’ politiek. Met de nexus benadering lijkt een einde te zijn gekomen aan de toegang tot de innovatiebox voor S&O- verklaring houders.

Ten slotte blijkt uit het rapport van de Europese Commissie dat zij de nexus benadering steunt. De Europese Commissie heeft landen die een IP-regime kennen twaalf maanden de tijd gegeven om de nexus benadering te verwerken in hun wetgeving. Verder stelt de Europese Commissie een aantal best practices voor in haar rapport. Een aantal van de belangrijkste best practices is de focus op inputfaciliteiten en het stimuleren van jonge ondernemingen. De

Nederlandse WBSO, waaronder de S&O-afdrachtvermindering en de RDA lijken daarmee twee sterke fiscale faciliteiten op het gebied van het stimuleren van R&D. De inperking van de innovatiebox door de nexus benadering zou in de ideale situatie worden gebruikt om het budget voor de

inputfaciliteiten te vergroten. Een andere mogelijkheid is het opzetten van een equivalent van het Franse 'Jeunes Entreprises Innovantes’. Dat fiscale R&D faciliteiten effectief zijn blijkt uit de studie van Gaillard-Ladinska, Non en Straathof. Door de fiscale R&D faciliteiten worden er meer R&D uitgaven gedaan. Echter, hoeveel nieuwe uitvindingen er worden gedaan door de fiscale R&D faciliteiten is niet duidelijk.

Mijn conclusie is dat de innovatiebox in haar huidige vorm geen bestaansrecht heeft. De problemen die ontstaan bij het hanteren van het arm’s length principe bij immateriële activa zijn moeilijk op te lossen en gaan gepaard met hoge kosten. De introductie van de nexus benadering lijkt een tussenstap te zijn voor de uiteindelijke optie: afschaffing van de patentboxen. Patentboxen werken ‘beggar thy neighbour’ politiek in de hand zoals mag blijken uit het voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk heeft noodgedwongen een patentbox geïntroduceerd, wat naar schatting 1 miljard heeft gekost. Duitsland lijkt ook op weg om een patentbox te

introduceren, om niet achter te blijven op de rest. Gezonde belastingconcurrentie is wenselijk, maar dat kan alleen bereikt worden wanneer er een gelijk speelveld is. Een instrument dat winsten op innovatie gunstiger belast leidt tot perverse prikkels voor ondernemingen. Een oplossing is dan ook om fiscale inputfaciliteiten te hanteren. Zo is arbeid een moeilijk te verplaatsen factor en zal daarom veel minder snel leiden tot BEPS. De Europese Commissie lijkt hier op aan te sturen in haar rapport. Zij ondersteunt het idee dat de focus moet liggen op inputfaciliteiten, maar dat tegelijkertijd er sprake moet zijn van stabiele wetgeving. Het nemen van een tussenstap met betrekking tot het beperken van de innovatiebox lijkt dan ook een logische handeling. De innovatiebox zal echter tot 2021 de vorm krijgen van een patentbox die onderhevig is aan de nexus benadering.