• No results found

Waterkwaliteit en natuurkwaliteit Waterkwaliteit

In document Monitor Nationale Omgevingsvisie 2020 (pagina 101-107)

Waterkwaliteit en drinkwaterwinning

4.2 Waterkwaliteit en natuurkwaliteit Waterkwaliteit

De NOVI benoemt het belang van een goede waterkwaliteit. De Europese Kaderrichtlijn Wa- ter (KRW) stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in 2015 een ‘goede toestand’ hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water. Deze periode is later verlengd tot 2027, en nog weer iets later is het doelbereik bijgesteld, in die zin dat er in 2027 voldoende maatregelen zijn genomen om de doelen van de KRW te behalen.

In de KRW is een methode vastgesteld voor de beoordeling van het oppervlaktewater, geba- seerd op het voorkomen van planten- en diersoorten en de gehaltes aan toxische stoffen. De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt uitgedrukt in de chemische kwaliteit en de ecolo- gische kwaliteit. De ecologische kwaliteit op zijn beurt wordt vooral bepaald door de biolo- gische kwaliteit, en daarnaast door de beoordeling van de overig relevante verontreinigende stoffen en de fysisch-chemische kwaliteit (zie voor de methode www.clo.nl/nl1412, zie www.clo.nl/nl1420 voor de biologische kwaliteit, www.clo.nl/nl1566 voor de chemische toe- stand; de combinatie van beide is de ecologische kwaliteit, zie www.clo.nl/nl1438). De ecologische waterkwaliteit is in Nederland in 2019 voor alle waterlichamen matig tot slecht (figuur 4.2). In 2009 en 2015 scoorden 3 waterlichamen goed.

Bij 44 (van de 710) waterlichamen is de biologische kwaliteit wel goed, maar doordat de fy- sisch-chemische kwaliteit of de kwaliteit van de overig relevante stoffen niet goed is, is de ecologische kwaliteit toch onvoldoende (www.clo.nl/nl1438).

Figuur 4.3 geeft een beeld van de score volgens de KRW-methode door de jaren heen. In hoeverre de waterkwaliteit sinds de start van deze rapportages in 2009 daadwerkelijk is ver- anderd, is op basis van de KRW-rapportages van de waterschappen niet goed te zeggen.

Sinds de eerste rapportage van de waterkwaliteit is de beoordelingsmethode namelijk regel- matig aangepast. Ook zijn verschillende waterlichamen (de ruimtelijke eenheden die worden beoordeeld) sinds 2009 veranderd. Door al deze veranderingen is het moeilijk om aan te ge- ven in hoeverre de waterkwaliteit verbetert of verslechtert. Het verdient daarom aanbeveling om de achterliggende data (meetwaarden, concentraties van stoffen, locaties van de metin- gen) openbaar te maken, en op basis van deze data de ontwikkeling in waterkwaliteit in beeld te brengen. Dan zou daarmee wél een verandering van de kwaliteit kunnen worden be- oordeeld en de meetinspanning beter worden benut. Het Rijk zou dit via het Informatiehuis Water kunnen organiseren (www.clo.nl/nl1438).

In de Monitor Infrastructuur en Ruimte 2018 is als voorbeeld een indicator opgenomen waar- voor de data al wel beschikbaar waren: de waterkwaliteit van het deelaspect waterplanten. Deze indicator laat een duidelijke verbetering zien van de waterkwaliteit op dit aspect, en helpt daarmee om de resultaten van de KRW-monitoring verder in te kleuren.

De ecologische waterkwaliteit is in Nederland in 2019 voor alle waterlichamen matig tot slecht.

Op basis van de officiële KRW-rapportages van 2009 en 2015 en de tussenrapportage van 2019 is niet goed te zeggen in hoeverre de waterkwaliteit sinds de start van deze rapporta- ges daadwerkelijk is veranderd. Dit komt deels omdat de beoordelingsmethodiek in de tus- sentijd is veranderd.

De beoordeling van de ecologische waterkwaliteit in Nederland is beduidend slechter dan de ecologische waterkwaliteit in Europa. Overigens is in grote delen van Noordwest-Europa de eindscore matig tot slecht (figuur 4.4). De beoordeling van de waterlichamen in de KRW is weliswaar Europees afgestemd, maar daarbij moet wel worden aangetekend dat een onder- linge vergelijking wordt bemoeilijkt door verschillen in methodiek.

De doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water liggen in Noordwest-Europa nog ver buiten bereik. Nederland kent binnen de Europese Unie de slechtste beoordeling van de ecologische waterkwaliteit.

Door de emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen en de hydromorfologische maatregelen – zoals een vastgesteld waterpeil, kunstmatige oeverversterking en rechtge- trokken beken – is de biologische kwaliteit vaak onvoldoende. De emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen zijn wel verlaagd in het afgelopen decennium, maar nog steeds te hoog voor een goede kwaliteit. Herstelmaatregelen, zoals natuurvriendelijke oevers en hermeandering, worden vaak plaatselijk op een deel van het waterlichaam uitgewerkt. Daarom leidt het effect van herstelmaatregelen niet altijd tot een betere beoordeling van de waterkwaliteit van een waterlichaam als geheel. Ook kost herstel van de biodiversiteit veel tijd, omdat veel soorten nog maar nauwelijks aanwezig zijn in Nederland

(www.clo.nl/nl1438).

Natuurkwaliteit

Rode Lijstsoorten

De NOVI wil voldoen aan de nationale en internationale afspraken op het gebied van biodi- versiteit. Tussen 1950 en 1995 is het aantal bedreigde soorten sterk toegenomen. Meer dan een derde van alle soorten is in die periode op de Rode Lijst geplaatst. Sinds 1995 ligt het aantal planten- en diersoorten dat wordt bedreigd rond de 40 procent (figuur 4.6 boven). In 2018 is weer een lichte stijging opgetreden in zowel het aantal bedreigde soorten als in de mate van bedreiging. Dit laat zien dat het eerdere beperkte herstel nog niet bestendig is (fi- guur 4.5 boven). Veranderingen in Rode Lijststatus zijn niet in elke soortgroep hetzelfde. Vooral zoogdieren en reptielen zijn sinds 1995 gemiddeld minder bedreigd (figuur 4.5 onder) (www.clo.nl/nl1521).

In het agrarisch gebied staan natuurlijke ecosystemen onder grote druk. Indicatief hiervoor is de populatieafname van de boerenlandvogels (zie ook figuur 4.22), vooral als gevolg van de intensiteit en de schaal van de landbouw. Dit probleem doet zich niet alleen voor in Ne- derland, maar ook in de rest van de Europese Unie.

Een recente literatuurstudie laat zien dat de achteruitgang van insectenpopulaties in Europa samenhangt met een complex van factoren, vooral gekoppeld aan intensivering van de land- bouw (Kleijn et al. 2018). De insectensoorten die kenmerkend zijn voor het agrarisch land- schap lijken onverminderd in aantallen achteruit te gaan. Insectensoorten die in

natuurgebieden voorkomen, lijken te hebben geprofiteerd van herstelmaatregelen in deze gebieden, met uitzondering van soorten die gevoelig zijn voor de effecten van stikstofdeposi- tie (Kleijn et al. 2018).

Het aantal planten- en diersoorten dat wordt bedreigd ligt sinds 1995 rond de 40 procent. Na 2005 is het aantal bedreigde soorten iets afgenomen, in 2019 was dat aantal weer toegeno- men (boven). Het aantal bedreigde zoogdiersoorten en reptielen en hun mate van bedreiging zijn sinds 1995 waarneembaar verminderd. Dit geldt niet voor de overige soortgroepen (on- der).

Vogel- en Habitatrichtlijnen

Het einddoel van de Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR) is om alle soorten en habitattypen onder de VHR vallen in een gunstige (HR) of veilige (VR) staat te brengen. Dit doel is nog niet in zicht (figuur 4.6). Daarnaast is de doelstelling op de korte termijn dat soorten en ha- bitattypen niet mogen verslechteren.

Circa 90 procent van de habitattypen van de Habitatrichtlijn heeft een matige tot zeer on- gunstige staat van instandhouding. Van de Habitatrichtlijnsoorten heeft driekwart in een ma- tige tot zeer ongunstige staat van instandhouding. Met de populatieomvang van de

broedvogels en niet-broedvogels gaat het beter; ongeveer de helft heeft een positieve trend in de populatieomvang. Nederland scoort slechter dan de overige EU-lidstaten op de staat van instandhouding van habitattypen (figuur 4.7). De Habitatrichtlijnsoorten laten voor Ne- derland een wat positiever beeld zien (www.clo.nl/nl1604).

Circa 90 procent van de habitattypen van de Habitatrichtlijn heeft een matige tot zeer on- gunstige staat van instandhouding (eerste staaf links). Van de Habitatrichtlijnsoorten heeft driekwart een matige tot zeer ongunstige staat van instandhouding (tweede staaf links). Met de populatieomvang van de broedvogels en niet- broedvogels gaat het beter; ongeveer de helft heeft een positieve trend in de populatieomvang (rechts).

Nederland scoort slechter dan de meeste andere EU-lidstaten op de staat van instandhouding van habitattypen (links). De Habitatrichtlijnsoorten laten voor Nederland een weinig positie- ver beeld zien (rechts).

In document Monitor Nationale Omgevingsvisie 2020 (pagina 101-107)