• No results found

Betaalrisico’s in de huur en koopsector

In document Monitor Nationale Omgevingsvisie 2020 (pagina 84-87)

Tussen 2015 en 2018 is het betaalrisico van huurders afgenomen, terwijl dit bij eigenaren- bewoners is toegenomen. In 2018 had 14 procent (2015: 18 procent) van alle huurders een ontoereikend huishoudensinkomen voor de betaling van de netto huur en de meest noodza- kelijke uitgaven voor het levensonderhoud. Een dergelijke situatie resulteert in een betaal- risico: het risico dat een huishouden op een gegeven moment de maandelijkse woonlasten niet meer kan betalen. In de koopsector had 5 procent (2015: 3 procent) van de huishou- dens een betaalrisico. Noordoost-Nederland kende in 2018 het hoogste aandeel betaalrisico (figuur 3.16).

Noordoost-Nederland kende in 2018 het hoogste aandeel betaalrisico.

3.2 Leefomgevingskwaliteit

Beweegvriendelijke omgeving

De NOVI noemt het essentieel dat de steden gezond, aantrekkelijk, veilig en schoon zijn om in te wonen en te werken. Daarbij is bewegen goed voor de gezondheid. Toch beweegt iets meer dan de helft van de mensen te weinig. De manier waarop de ruimte is ingericht, kan mensen stimuleren om te gaan bewegen. Met supermarkten en andere voorzieningen in de wijk in plaats van aan de rand van de stad wordt het makkelijker om lopend of fietsend boodschappen te doen. Beleid voor verkeer en parkeren kunnen het gebruik van de auto ontmoedigen. Verlichting langs fietsroutes zorgt ervoor dat mensen ook ’s avonds vaker de fiets nemen.

Een beweegvriendelijke omgeving heeft nog meer voordelen, zoals het verbeteren van de sociale samenhang of van prestaties op werk of school, het versterken van de identiteit van de buurt en stad en het vergroten van de participatie van bewoners. De kernindicator is op- gebouwd uit zes deelindicatoren: publieke sportaccommodaties (bijvoorbeeld aantallen sporthallen, voetbalaccommodaties), sport- en speelplekken (onder andere aantallen Cruyff Courts, speeltuinen), sport- speel- en beweegruimte (bijvoorbeeld parken, water geschikt

voor recreatief gebruik uitgedrukt in hectares), routes (zoals fiets- en wandelpaden uitge- drukt in meters), bereikbaar buitengebied (onder andere bos, heide, zand uitgedrukt in hec- tares) en de nabijheid van voorzieningen (bijvoorbeeld de gemiddelde afstand tot

supermarkt en school) (www.sportenbewegenincijfers.nl).

Niet-stedelijke gemeenten scoren hoger op een beweegvriendelijke omgeving dan zeer ste- delijke gemeenten. Onderliggende verschillen in deelindicatoren liggen verder uit elkaar. Niet-stedelijke gemeenten scoren hoog op publieke sportaccommodaties, routes en buiten- gebied. Zeer stedelijke gemeenten scoren hoger op de nabijheid van voorzieningen, de aan- wezigheid van sport- en speelplekken en de aanwezigheid van sport-, speel- en

beweegruimte (zie: https://www.atlasleefomgeving.nl/meer-weten/ruimte/beweegvriende- lijke-omgeving).

In 2017 bedroeg de gemiddelde score voor heel Nederland op de beweegvriendelijkheid van de omgeving 2,61 (op een vijfpuntsschaal). Dit is nagenoeg vergelijkbaar met cijfers uit 2015. Kleine verschillen tussen 2015 en 2017 kunnen deels verklaard worden door verbe- terde databronnen en deels door fysieke veranderingen (aanleg speelvoorzieningen, groen en dergelijke). Figuur 3.17 laat zien dat de meest beweegvriendelijke gemeenten zich vaak bevinden aan de kust, het oosten van het land en in Drenthe. Een minder beweegvriendelijke omgeving komt voor in de Randstad, in West-Brabant, het rivierengebied en het noordelijke zeekleigebied.

Gemeenten met een beweegvriendelijke omgeving liggen vooral buiten de Randstad.

Fietsen en lopen

De NOVI staat een toename van het lopen en fietsen voor. Het aantal fietskilometers is in de afgelopen 17 jaar met 18 procent procent toegenomen. In 2016 werd ongeveer 15,3 miljard kilometer met de fiets afgelegd. Het gebruik van de elektrische fiets is de laatste jaren sterk toegenomen. In 2017 maakten Nederlanders ruim 440 miljoen verplaatsingen op de e-fiets, waarbij bijna 2,2 miljard kilometer werd overbrugd; dat is 14 procent van alle fietskilome- ters. Bijna de helft van de met een e-fiets verreden kilometers wordt afgelegd door 65-plus- sers. Het aandeel van de fietsafstand die mensen onder de 65 jaar per e-fiets afleggen neemt echter toe. Tussen 2013 en 2017 nam het aandeel van de met de e-fiets afgelegde kilometers in de leeftijdsgroep 12 tot 50 jaar toe, van 16 naar 20 procent. Voor 50- tot 65- jarigen steeg het aandeel in dezelfde periode van 30 naar 33 procent. Personen tot 65 jaar

maken 30 procent van de gemaakte e-fietsverplaatsingen voor het woon-werkverkeer. Men- sen van 65 jaar en ouder gebruiken de e-fiets voornamelijk voor vrije tijd en winkelen. De fiets is met een licht toegenomen aandeel tot 32 procent een belangrijke vervoerwijze op de korte afstand (tot 7,5 kilometer). Dit aandeel is de laatste jaren stabiel. Er zijn grote ver- schillen in fietsgebruik tussen stedelijke gebieden in Nederland. De fiets is vooral populair in Zwolle, Leiden, Groningen, met een aandeel in alle lokale verplaatsingen van bijna 50 pro- cent. In Heerlen, Sittard, Arnhem, Tilburg en Maastricht wordt juist relatief weinig gebruikge- maakt van de fiets: het aandeel fiets in de lokale verplaatsingen is 30 procent of minder. In 2017 maakten Nederlanders bijna 2,6 miljard verplaatsingen te voet. Ze legden zo bijna 3,9 miljard kilometer af. Mensen tussen de 12 en 65 jaar leggen ongeveer 18 procent van hun verplaatsingen lopend af. Alleen kinderen tot en met 12 jaar (26 procent), 65- tot 75- jarigen (21 procent) en 75-plussers (25 procent) lopen naar verhouding vaker. Bijna de helft van de loopverplaatsingen is voor het motief vrije tijd en ruim een kwart voor winkelen. Met 5 procent is het aandeel van het motief woon-werk het laagst.

Gemeten in afgelegde afstand is de loopafstand tussen 2010 en 2017 met 4,1 procent toege- nomen. Vooral de toename van het aantal mensen en het feit dat er vaker en verder wordt gelopen voor vrijetijdsdoeleinden dragen bij aan het grotere aantal loopkilometers. De toe- name in lopen wordt voornamelijk veroorzaakt door mensen boven de 50 jaar. Bij kinderen tot 12 jaar en volwassenen tussen de 30 en 50 jaar is juist sprake van een kleine afname in de te voet afgelegde afstand. Er wordt relatief veel gelopen in het westen en zuiden van het land (figuur 3.18 links). Het aandeel van lopen is het hoogst in achtereenvolgens Heerlen, Arnhem, Maastricht, Leiden en Haarlem (figuur 3.18 rechts). Van de vier grote steden wordt het meest gelopen in Rotterdam.

In sommige gemeenten waar mensen weinig fietsen, lopen ze juist veel, en andersom. Zo wordt er in Heerlen weinig gefietst (12 procent), maar veel gelopen (36 procent). In Zwolle wordt daarentegen veel gefietst (49 procent) maar weinig gelopen (20 procent). Deze ogen- schijnlijke wisselwerking is niet in alle steden terug te vinden.

In de Randstad en Zuid-Limburg ligt het aandeel lopen beduidend hoger dan in het oosten van Nederland (links). In sommige gemeenten waar mensen weinig fietsen, lopen ze juist veel, en andersom. Deze ogenschijnlijke wisselwerking is niet in alle steden terug te vinden (rechts).

In document Monitor Nationale Omgevingsvisie 2020 (pagina 84-87)