• No results found

Sociale cohesie – inkomens en vermogensongelijkheid

In document Monitor Nationale Omgevingsvisie 2020 (pagina 50-54)

De NOVI staat een veilige leefomgeving voor. Het PlanMER NOVI beveelt aan om sociale co- hesie te monitoren. Inkomensongelijkheid is een indicator voor sociale cohesie. Bij toene- mende inkomensongelijkheid blijkt het vertrouwen in maatschappelijke instituties omlaag te gaan, er is een toenemende ‘gelukskloof’ tussen arm en rijk, de sociale mobiliteit gaat om- laag, en de opkomst bij verkiezingen daalt, vooral onder lager opgeleiden en lagere sociale klassen (Salverda et al. 2014).

Nederland kent in vergelijking met andere Europese landen een beperkte inkomensongelijk- heid (figuur 2.13 links). Deze bleef in de periode 2011–2017 constant. In gemeenten met een gemiddeld hoog gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, zoals Laren, Wassenaar en Blaricum, ligt de inkomensongelijkheid ver boven het landelijk gemiddelde. Ook in studen- tensteden lopen de inkomens vaak flink uiteen. In gemeenten met relatief veel ouderen met overwegend lage inkomens liggen de inkomens doorgaans dicht bij elkaar. Zo is de inko- mensongelijkheid in vergrijsde gemeenten in Zuid-Limburg en de veenkoloniën in het alge- meen kleiner.

In vergelijking met andere Europese landen kent Nederland wel de hoogste vermogensonge- lijkheid, en binnen de OECD de op een na hoogste (figuur 2.13 rechts). Tussen 2011 en 2014 nam de ongelijkheid in vermogen tussen huishoudens toe. Dit hing sterk samen met de da- ling van de huizenprijzen tijdens de economische crisis. Bijna zes op de tien huishoudens hebben een eigen woning. Van de huishoudens die deze woning met een hoge hypotheek hebben gefinancierd, is het vermogen gevoelig voor de ontwikkeling van de huizenprijzen. Een deel van de huizenbezitters heeft een negatief vermogen, doordat hun hypotheekschuld hoger is dan de woningwaarde. Zij bevinden zich dan ook aan de onderkant van de ver- mogensladder. Aangezien het eigen huis voor de minder vermogende huizenbezitters het be- langrijkste vermogensbestanddeel is, trof de huizencrisis hun vermogen relatief harder dan dat van de rijkeren die vaak ook over andere vermogensbestanddelen beschikken. Doordat de huizenprijzen vanaf 2015 oplopen, neemt de vermogensongelijkheid vanaf dat jaar weer af. De vermogensongelijkheid tussen huishoudens daalt vanaf 2015, wat samenhangt met de aantrekkende woningmarkt. De vermogensongelijkheid exclusief de eigen woning is in de pe- riode 2011-2017 vrijwel niet veranderd.

Nederland kent in vergelijking met andere Europese landen een beperkte inkomensongelijk- heid (links). De vermogensongelijkheid daarentegen is in Nederland in vergelijking met an- dere Europese landen het hoogst, en binnen de OECD na de Verenigde Staten het op een na hoogst (rechts). Hierbij geldt wel de kanttekening dat de vermogensongelijkheid tussen de landen beperkt vergelijkbaar is door verschillen in pensioensystemen, het ontbreken van de vermogens in spaar- en beleggingshypotheken, en verschillen in dataverzameling.

In grote steden zoals Amsterdam, Rotterdam en Groningen is de vermogensongelijkheid fors groter dan landelijk (figuur 2.14). Hier wonen relatief veel jongeren, uitkeringsontvangers en personen met een niet-westerse migratieachtergrond met aanzienlijk minder vermogen dan de andere inwoners. In gemeenten waar het doorsnee vermogen relatief hoog is, is de ver- mogensongelijkheid veelal betrekkelijk laag, zoals in Staphorst, Ameland en Edam-Volen- dam. Ook in gemeenten waarin naar verhouding veel ouderen wonen die gedurende hun leven een vermogen hebben kunnen opbouwen, zijn de vermogensverschillen doorgaans klein. Dit zijn meestal kleine gemeenten, zoals Bergeijk en Sint Anthonis in Noord-Brabant.

De grotere steden kennen de grootste vermogensongelijkheid.

Ruimtegebruik werken

De NOVI heeft als doel voldoende fysieke en milieuruimte voor werken, en stelt randvoor- waarden aan de ontwikkeling van werken vanuit de ligging van infrastructuur. Deze indicator moet een beeld gaan geven van het ruimtegebruik voor werken (havens, industrie, bedrij- venterrein, distributiecentra, kantoren, glastuinbouw) en staat op de Ontwikkelingsagenda (zie bijlage 2) en zal deel gaan uitmaken van de volgende Monitor NOVI (2022). Vooruitlo- pend hierop alvast een beeld van distributiecentra.

Distributiecentra

Volgens de NOVI moet een aaneenschakeling van grootschalige, eenvormige bebouwing, bij- voorbeeld voor opslag- en distributiecentra, langs (rijks)wegen worden voorkomen. (Groot- schalige) logistieke functies langs de (inter)nationale corridors moeten op logistieke knooppunten langs deze corridors worden geclusterd.

Noord-Brabant heeft met ruim 10,2 miljoen vierkante meter verreweg het grootste areaal lo- gistiek vastgoed, gevolgd door Zuid-Holland (5,3 miljoen vierkante meter), Noord-Holland (4,3 miljoen vierkante meter), Limburg (4,8 miljoen vierkante meter) en Gelderland (4,0 miljoen vierkante meter) (figuur 2.15). Tussen 2010 en 2018 is het areaal aan logistiek vast- goed in heel Nederland met 36 procent toegenomen. Per provincie verschilt dat sterk: in Groningen en Drenthe was de toename in vierkante meters – met 11 en 12 procent – het laagst. Noord-Brabant en Limburg lieten de hoogste stijging zien, met respectievelijk 41 en 66 procent (figuur 2.16). De centra zijn in de loop van de jaren groter geworden. In 2008 was ruim een kwart van de gebouwen meer dan 30.000 vierkante meter groot, in 2018 was dat bij ruim een derde van de gebouwen het geval.

Tussen 2010 en 2018 is het areaal aan logistiek vastgoed in heel Nederland met 36 procent toegenomen. Per provincie verschilt dat sterk: in Groningen en Drenthe was de toename in vierkante meters met 11 en 12 procent het laagst. Noord-Brabant en Limburg lieten de hoogste stijging zien, met respectievelijk 41 en 66 procent.

De omvang van logistieke centra nam tussen 2008 en 2018 in aanzienlijke mate toe. In 2008 was ruim een kwart van de gebouwen meer dan 30.000 vierkante meter groot, in 2018 was dat bij ruim een derde van de gebouwen het geval

2.3 Bereikbaarheid en mobiliteit

In document Monitor Nationale Omgevingsvisie 2020 (pagina 50-54)