• No results found

Wat communiceren erfgoedinstellingen over hun educatieaanbod?

4.1 Kwalitatief onderzoek

4.3.2 Wat communiceren erfgoedinstellingen over hun educatieaanbod?

Er bestaat tenslotte een mogelijkheid dat gevonden patronen in de data aan kenmerken van de onderzochte erfgoedinstellingen toe te schrijven zijn. Omdat er in dit onderzoek een verdeeldheid van 10 erfgoedinstellingen in de categorieën archeologie, archieven, musea, monumenten en landschappen is wordt gekeken of deze kenmerken mogelijk te koppelen zijn aan de gevonden patronen. Wanneer dit zo zou zijn zou het namelijk ook een kenmerk van enkel één van deze soorten instellingen kunnen zijn in plaats van een kenmerk van erfgoedinstellingen in het algemeen.

Wanneer dit resultaat gevonden wordt, wordt dit wel aangetoond bij de resultaten van dit onderzoek, maar het onderzoek gaat hier vervolgens niet verder op in. Dit omdat dit onderzoek enkel een situatie probeert te beschrijven. Er wordt naar een set specifieke observaties gekeken en zichtbare patronen daarin worden beschreven. Het is geen doel om te verklaren waarom een patroon bestaat.

4.3.2 Wat communiceren erfgoedinstellingen over hun educatieaanbod?

De tweede vraag uit de functiebeschrijving richt zich op de communicatieve doelen van de teksten die geanalyseerd worden. Met behulp van deze vraag wordt onderzocht wat voor veranderingen de erfgoedinstellingen in de cognities van hun doelgroepen willen bereiken. Het antwoord maakt

duidelijk wat deze cognities zijn, welke doelgroepen welke cognities toegezonden krijgen en welke zaken de cognities betreffen.

Zoals in hoofdstuk 3 al duidelijk werd, kan een communicatief doel met behulp van drie elementen beschreven worden, namelijk 1) de doelgroep, 2) het soort cognitie en 3) het onderwerp van de cognitie. De doelen kunnen geïdentificeerd worden aan de manier waarop een tekst geschreven is. Een informerende tekst verstrekt gegevens, een overtuigende tekst probeert aan te tonen dat een bepaald standpunt het juiste is, een opiniërende tekst belicht verschillende kanten van een onderwerp, een instruerende tekst legt uit hoe iets moet, een activerende tekst probeert de lezer aan te sporen om iets te gaan doen en een emotionerende tekst probeert gevoelens te beïnvloeden. De ideeën over de communicatieve doelen zijn, net als de ideeën over doelgroepen, natuurlijk een weerspiegeling van een subjectieve kijk op een tekst.

De analyse

Het doel van de analyse is om uiteindelijk lijsten van elk van de 50 te analyseren websites te leveren met daarin communicatieve doelen die uit de teksten geïdentificeerd kunnen worden. Dit proces gaat als volgt:

Een tekst wordt vanaf het begin gelezen. Zodra een communicatief doel uit de tekst geïdentificeerd kan worden, wordt deze opgeschreven. Natuurlijk kan een tekst ook meerdere doelen bevatten. Wanneer een nieuw communicatief doel uit de tekst opgemaakt wordt, moet deze dan ook opgeschreven worden. De communicatieve doelen worden als het volgende voorbeeld opgeschreven: ‘de leraar (doelgroep) weet (cognitie) wat het educatieaanbod is (onderwerp)’. Ook wordt opgeschreven wat voor doel dit precies is. In dit geval is het doel informerend. De hoeveelheid tekst gewijd aan een bepaald doel is hierbij niet van belang: het gaat puur om welke communicatieve doelen de erfgoedinstellingen met hun teksten hebben. Dit onderzoek richt zich immers niet op de mate waarin iets voorkomt of op hoeveelheden. Dit onderzoek wil enkel een situatie beschrijven. Elk doel in de tekst wordt daarom ook maar één keer opgeschreven.

Belangrijk om op te merken is hoever in detail getreden wordt met de analyse. Er is ervoor gekozen om niet op kleine details in te gaan. Wanneer er bijvoorbeeld informatie in een tekst staat over 1) kosten, 2) tijden en 3) begeleiding bij een rondleiding, dan wordt hier één communicatief doel van gemaakt, namelijk: X (doelgroep) weet (cognitie) wat het educatieve aanbod inhoudt (onderwerp). Wanneer er dus allemaal kleine details verkregen worden, die wel allemaal bij hetzelfde onderwerp horen, wordt dit als één samengenomen onderwerp genoteerd. In Bijlage 6 staat een voorbeeld om dit te verduidelijken. Dit alles wordt gedaan, omdat de analyse anders allerlei kleine beschrijvingen krijgt, die eigenlijk bij elkaar horen. Dit lijkt veel op de tweede fase van de functionele analyse, waarin stukken tekst allemaal apart geanalyseerd worden. In de eerste fase van de functionele analyse staat echter de tekst als geheel centraal: het algemene plaatje.

Het hoofddoel van de tekst

Karreman en Steehouder (2010: 23) merkten op dat teksten vaak meerdere communicatieve doelen bevatten en dat deze vaak ondersteunend ten aanzien van elkaar zijn: er zit een bepaalde hiërarchie in. Het belangrijkste doel (het hoofddoel) staat hierin bovenaan. Dit kan weergegeven worden in een communicatief doelenschema. Zodra alle communicatieve doelen uit een tekst opgeschreven zijn, wordt van deze doelen daarom ook een doelenschema gemaakt. Er wordt gekeken welke doelen ondersteunend ten aanzien van elkaar zijn en dit wordt aangegeven in het doelenschema. Hierbij wordt telkens afgevraagd welke informatie nodig is om tot een volgend doel in het schema te komen.

Dankzij de doelschema’s wordt zichtbaar welk communicatief doel de erfgoedinstellingen als belangrijkste doel beschouwen.

Uiteindelijk worden vijf deelvragen beantwoord die tezamen de vraag ‘Wat communiceren erfgoedinstellingen over hun educatieaanbod?’ beantwoorden, namelijk:

● Deelvraag 4: Wat voor communicatieve doelen communiceren erfgoedinstellingen over hun educatieaanbod?

● Deelvraag 5: Communiceren erfgoedinstellingen andere communicatieve doelen naar bepaalde doelgroepen in vergelijking met andere doelgroepen?

● Deelvraag 6: Wat voor onderwerpen communiceren erfgoedinstellingen bij hun communicatieve doelen?

● Deelvraag 7: Communiceren erfgoedinstellingen andere onderwerpen naar bepaalde doelgroepen in vergelijking met andere doelgroepen?

● Deelvraag 8: Welke communicatief doel zien erfgoedinstellingen als belangrijkste om te communiceren over hun educatieaanbod?

Resultaten verwerken

Uiteindelijk wordt uit de functionele analyse veel beschrijvende data verkregen (in de vorm van 50 lijsten met communicatieve doelen). Met behulp van een inhoudsanalyse worden hier vervolgens resultaten van gemaakt, omdat de gegevens immers geanalyseerd moeten worden en met elkaar vergeleken moeten worden, waardoor opvallende patronen ontdekt kunnen worden. De analyse is er immers op gericht om uiteindelijk opvallende patronen in de data te zien die op basis van kleine hoeveelheden gegevens niet zichtbaar zouden zijn geweest.

Gekeken naar de eerste deelvraag is het doel van de inhoudsanalyse te weten te komen wat voor communicatieve doelen erfgoedinstellingen communiceren. Daarom wordt geteld hoeveel maal een bepaalde soort communicatieve boodschap voorkomt in de teksten. Bij het analyseren van deze data wordt dus in de data naar patronen (regelmatige structuren) gezocht die de data kunnen karakteriseren. Een patroon is een duidelijke getalsmatige afwijkende structuur in de data. Wanneer alle data immers ongeveer gelijk verdeeld is, is er sprake van een willekeurig patroon en zijn er geen specifieke eigenschappen over de teksten te benoemen.

Gekeken naar de tweede deelvraag worden de communicatieve doelen naast de doelgroepen gelegd. Daarna kunnen patronen in de data herkend worden en kan gezien worden of bepaalde doelgroepen andere communicatieve doelen toegezonden krijgen dan andere doelgroepen.

Gekeken naar de derde deelvraag worden de communicatieve doelen naast de onderwerpen gelegd. Daarna kunnen patronen in de data herkend worden en kan gezien worden of bepaalde onderwerpen getalsmatig afwijken van andere onderwerpen. Wanneer dit zo is, is er sprake van een patroon. Wanneer de onderwerpen ongeveer gelijk verdeeld zijn, is er sprake van een willekeurig patroon en zijn er geen specifieke patronen in de teksten te zien.

Voor de vierde deelvragen worden zowel de doelgroepen als de communicatieve doelen als de onderwerpen naast elkaar gezet. Daarna kunnen patronen in de data herkend worden en kan gezien worden of bepaalde doelgroepen andere onderwerpen bij de communicatieve doelen toegezonden krijgen dan andere doelgroepen.

Om deelvraag 5 tenslotte te beantwoorden wordt geteld welk doel in elke tekst als belangrijkste doel uit de doelenschema’s naar voren kwam.

Er bestaat tenslotte een mogelijkheid dat gevonden patronen in de data aan kenmerken van de onderzochte erfgoedinstellingen toe te schrijven zijn. Omdat er in dit onderzoek een verdeeldheid van 10 erfgoedinstellingen in de categorieën archeologie, archieven, musea, monumenten en landschappen is wordt gekeken of deze kenmerken mogelijk te koppelen zijn aan de gevonden patronen. Wanneer dit zo zou zijn zou het namelijk ook een kenmerk van enkel één van deze soorten instellingen kunnen zijn in plaats van een kenmerk van erfgoedinstellingen in het algemeen.

Wanneer dit resultaat gevonden wordt, wordt dit wel aangetoond bij de resultaten van dit onderzoek, maar het onderzoek gaat hier vervolgens niet verder op in. Dit omdat dit onderzoek enkel een situatie probeert te beschrijven. Er wordt naar een set specifieke observaties gekeken en zichtbare patronen daarin worden beschreven. Het is geen doel om te verklaren waarom een patroon bestaat.