• No results found

R u b e n :

De Madianners slaen, in d'omgelege vlecken,vs. 1191 Hun leger. och hoe lang viel my dat langsaem trecken.1192

De middaghzon, die uit het toppunt nu recht neêr1193

Op 't hooft steeckt, gloeit als vier, en lijdt geen schaduw meer.1194

1195 Nu hoop ick rust dees hey beschut voor alle kommer.1195

Elck wijckt de hitte, of slaept, gedeckt van koele lommer.1196

'k Verneem de broeders niet, noch mensch, noch mensgelijck,1197

Waer ick mijn oogen draey. ô Godt, der vromen wijck, Sterck Ruben, zegen hem, laet dezen toght gelucken; 1200 Dat hy zijn' broeder magh den muil des doots ontrucken,

Met deze koorde. ô Godt, neem Joseph in uw schut.1201

Van blyschap springt mijn hart, in Godts naem, naer den put.1202

Maer Ruben, zie wel toe, en spreeck bedeest, en zachter.1203 Doorsnuffel dit gewest: misschien schuilt yemant achter 1205 Dit kreupelbosch: zie toe. hoe vrees ick voor gevaer.

'k Verneem 'er niets, Godt lof. 'tgaet wel, de baen is klaer.1206

Daer hangt het touw wel vast. laet schieten naer beneden. Op Joseph, klim, 't is tijt. hoe siddren al mijn leden. 'k En hoor geen stem. wat raet? of ick wat luider riep?1209 1210 Hy viel misschien in slaep van 't schreien, en 't is diep.

Nu broeder, klim, 't wort tijt. zy moghten ons betrapen.1211

Op broeder, op 't wort tijt. Godt hoede ons voor zulck slapen. Mijn broeder, broeder, hoor. hy slaept zoo zwaer als loot. Mijn liefste broeder hoor. och Joseph is al doot:

1215 Hy slaept den langen slaep: ick geef den moedt verloren:1215

Want niemant slaept zoo vast, of most dat roepen hooren;

En schreeuw ick hemelhoogh, mijn stem magh my verraên.1217

Helaes, waer bergh ick my? och wat gaet Ruben aen?1218

Ick heb dat kint verzuimt: het zat te lang gevangen.1219

1220 Wie weet, of niet vergif van padden of van slangen, Den jongen heb verstickt, in slijm en boozen stanck.1221

vs. 1191 Madianners: Arabieren, als afstammelingen van Madian (vgl. vs. 1131); vlecken: gehuchten.

1192 leger: kamp.

1193 toppunt: zenith.

1194 vier: vuur; lijdt: duldt.

1195 kommer: stoornis (door de karavaan).

1196 wijckt: ontwijkt.

1197 Verneem: bemerk; mensgelijck: iets dat op een mens gelijkt.

1201 schut: bescherming.

1202 in Godts naem: vertrouwende op Gods hulp.

1203 bedeest: minder luidruchtig.

1206 de baen is klaer: de weg is vrij.

1209 of: als ik eens.

1211 betrapen: betrappen, verrassen.

1215 geef verloren: geef op.

1217 magh: zou kunnen.

1218 wat gaet Ruben aen: wat overkomt mij.

1219 verzuimt: in de steek gelaten.

1221 slijm: slijk; boozen: verderfelike.

131

My wroegen. zal ick gaen dien ouden man bedroeven, Met zulck een leide mare? ick wil van alles proeven,1224

1225 En daelen in dien kuil, en gruwelijcken schoot;1225

Op dat ick Joseph visch, 't zy levendigh of doot.1226

Mijn Godt, waer leit mijn broêr? mijn Godt, ick scheur mijn kleeren.1227 Mijn God, waer dwaelt mijn broêr? komt wolven leeuwen beeren, Spalckt op, spalckt op uw keel, en vreesselijcken mont.1229 1230 Verslint den broeder vry, die eerst zijn' broêr verslont.

Verzaet u met dit lijf, in holen en speloncken.

Drinkt Rubens bloet: hy heeft zijn broeders bloet gedroncken. Maer och ghy dieren, och ghy hoort niet eens naer my.

De wildernissen zijn medoogener als wy:1234

1235 Zy sparen menschen: zy verschoonen zelf het leven1235

Der menschen, die 't gediert den naem van dieren geven, En die zelfs dieren zijn, en tigers in den aert.1237

Komt broeders, dempt den put: ick ben de zon niet waert.

De zon magh zulck een' vloeck noch ondier niet beschynen.1239

1240 Het gras en loof verdort, de blyde bloemen quynen, Waer ick mijn' adem hael: of legh ick in den kuil? Of heeft een luipert my gegrepen in zijn' muil?1242

O tiger, bijt niet toe: ick ben niet waert te sterven,

Noch tot een graf uw' buick uw ingewanden t'erven.1244

1245 Waer ben ick? schijnt de zon? of schijnt de bleecke maen? Nu sterf. neen, sterf noch niet: ghy moet noch dwaelen gaen, Gaen zien, waer Joseph dwael, waer Joseph zy gebleven:

Of zyliên hem of Cham en Amor broght om 't leven.1248

't Hebreeusch geslacht heeft toch hun' haet met recht verdient, 1250 En naulix, in al 't lant, een eenigh mensch te vrient.

Wat toef ick hier? 't is tijdt. ick moet naer boven steigeren.1251 O zon, ghy deist met recht, en schijnt my 't licht te weigeren:1252 Ja weiger my uw' glans: keer van my 't heiligh licht,

Eer ick uw zuiverheit bevleck met mijn gezicht.1254 1255 Mijn oogen schemeren: ick tast gelijck de blinden.

Nu Ruben, sla dat op, of ghy den wegh kost vinden.1256

Och broeders, hebtghe u oock, na mijn vertreck, bedocht,1257

1224 leide mare: treurige tijding; proeven: beproeven.

1225 schoot: diepte.

1226 levendigh: levend.

1227 ick scheur mijn kleeren: als teken van rouw (vgl. Inhoudt, r. 19).

1229 op: open.

1234 medoogener: meedoogender.

1235 zelf: zelfs.

1237 zelfs: zelf; in den aert: naar hun eigenlike aard.

1239 vloeck: misdadiger, monster.

1242 luipert: luipaard (uit Latijn: leopardus).

1244 erven: verkrijgen.

1248 zyliên: de broeders; Cham (als vader van Kanaän): de Kanaänieten; Amor: de Amorieten,

die de hogere delen van Palestina bewoonden. Beide stammen waren vijanden van de Israëlieten.

1251 steigeren: klimmen.

1252 deist: deinst.

1254 zuiverheit: reinheid.

1256 sla dat op: ga die kant uit; of: als; kost: kont.

1257 oock: soms.

132

SIMEON. IUDAS.

S i m e o n :

Al dier genoegh verkocht, hier zal geen haen na kraeien.1259

I u d a s :

1260 Indien 't gelucken wil, dat wy den huisvooght paeien.1260

S i m e o n :

Vertrouw dat Levi toe: hy is doortrapt en kloeck.1261

I u d a s :

De logen hoeft veel schijns: zy lijdt geen onderzoeck.1262

S i m e o n :

Men spreecke uit eenen mont, zoo zal het elck gelooven.1263

I u d a s :

Behalven een, die 't ziet, het alziende oogh, daer boven.1264

S i m e o n :

1265 Die zeit het niemant voort. Godt zwijght, indien ghy zwijght.

I u d a s :

Van binnen zit 'er een, die het gemoedt betijght.1266

S i m e o n :

Hier is geen bloet gestort, hoe zou 't gemoedt ons wroegen?1267

I u d a s :

't Verkoopen van zijn bloet baert smart, en ongenoegen.1268

S i m e o n :

Hy wert voor slaef verkocht, die ons voor slaven scheldt.1269

I u d a s :

1270 Wy stonden onder hem, noch onder zijn gewelt.1270

S i m e o n :

Te grooter dwaesheit was 't, van heerschappy te droomen. 1259 dier: duur.

1260 huisvooght: Jacob (vooght: bestuurder, heer); paeien: hier in ongunstige zin: iets wijs maken

1261 doortrapt (minder ongunstig dan in tegenwoordige taal): uitgeslapen; kloeck: slim.

1262 hoeft veel schijns: behoeft veel schoonschijnende drogredenen; lijdt: duldt, d.w.z. is niet

bestand tegen onderzoek.

1263 Onze getuigenis zij eenstemmig.

1264 een: God.

1266 een: Gods stem, die zich openbaart in het geweten ('t gemoedt); betijght: aantijgt, aanklaagt.

1267 wroegen: beschuldigen.

1268 bloet: bloedverwant; ongenoegen: leed.

1269 Accent op Hy en op ons; voor slaven scheldt: in de uitlegging van zijn droom (vgl. vs. 603).

1270 gewelt: macht.

S i m e o n :

Zijn 't suffers, die den slagh van verre komen zien?1273

1272 suffers: bangerds.

133

I u d a s :

't Is hachelijck te raên, wat namaels zal geschien.1274

S i m e o n :

1275 Het allerzekerste is 't gevreesde quaet te keeren.1275

I u d a s :

Ervarentheit en tijdt den mensch veel dingen leeren.1276

S i m e o n :

't Is wel geleert, wanneer men 't juck hebbe aen den hals.1277

I u d a s :

Zegh wat van droomen na: nu ziet ghy 't, zy zijn valsch.1278

S i m e o n :

Dank hebbe ons wackerheit, die 't schut daer voor kon schieten.1279

I u d a s :

1280 Leedt vader slechs geen last, het zou my min verdrieten.1280

S i m e o n :

Dat 's voor een dagh of tien: het slimste is in 't begin.1281

I u d a s :

Die jongen stont te diep geprent in vaders zin.1282

S i m e o n :

Dat bleeck maer al te klaer, dat heeft den knecht bedurven.1283

I u d a s :

Hy heeft het tegens ons, wy tegens Godt verkurven.1284

S i m e o n :

1285 Wat scheelt het, hoe men leef, het zy als knecht of heer?1285

I u d a s :

1274 hachelijck: moeielik; namaels: later, d.w.z. die gedroomde heerschappij was toch nog geen

werkelikheid!

1275 allerzekerste: allerveiligste.

1276 Ervarentheit en tijdt: ondervinding gedurende een lang tijdsverloop.

1277 't Is wel geleert (ironies): dan heeft men een uitstekende les gehad.

1278 Zegh na: hecht nu maar aan dromen! (spottend). Gewoonlik betekende nazeggen: iets

ongunstigs van iemand zeggen; soms ook iets gunstigs (Ned. Wdb. IX, 1676).

1279 wackerheit: doortastendheid; 't schut daer voor kon schieten: tegenhouden, de verwerkeliking

voorkomen.

1280 Als vader er geen verdriet door had.

1281 het slimste: het ergste.

1282 zin: geest, hart.

1283 knecht: jongeling.

1284 heeft het verkurven: heeft gezondigd.

1285 Wat scheelt het: wat komt het er op aan.

S i m e o n :

De jongsten allerlichtst tot dat gebit gewennen.1287

I u d a s :

Men leert met ongemack aldus den breidel kennen.1288

1286 Treck Josephs schoenen aen: ruil dan met Jozef, en word slaaf.

1287 gebit: evenals breidel (1288) symbool van de slavernij.

134

S i m e o n :

En oock zijn eige kracht: zoo gaet men aen de hant.1289

I u d a s :

1290 Zoo wijdt van vaders huis, en in een ander lant.

S i m e o n :

Hy kon met rust en vrede in vaders huis niet duuren.1291

I u d a s :

Men had hem best bestelt by yemant van ons buuren.1292

S i m e o n :

Het maeghschap buurt van veer veel beter dan naby.1293

I u d a s :

Een yeder had zijn huis en zijn verkeering vry.1294

S i m e o n :

1295 Die dartle droomer reet zijn' vader op de schouders.1295

I u d a s :

Is 't vreemt? het hart van 't kint heeft treck tot huis en ouders.1296

S i m e o n :

Hy hou dien treck, en blijf veel mylen van den haert.

I u d a s :

Zoo dit verkoopen niet veel mylen onrust baert.1298

S i m e o n :

d'Onnoosle Benjamin magh nu den ouden streelen.1299

I u d a s :

1300 Dees wonde in d'oude borst wil traegh of nimmer heelen.1300

S i m e o n :

Of hy met Joseph speele, of Benjamin, dat 's een.1301

1289 gaet men aen de hant: wordt men gedwee (beeld van het getemde paard).

1291 duuren: het uithouden.

1292 bestelt: geplaatst, ondergebracht.

1293 De verstandhouding tussen bloedverwanten blijft beter als ze ver van elkaar wonen dan

dichtbij; buuren: vriendschappelike omgang hebben, als met buren (Ned. Wdb. III, 1900). 1294 had: zou gehad hebben (als Jozef elders was gaan wonen); verkeering: omgang.

1295 dartle: onbedachtzame; reet op de schouders: deze uitdrukking, die in het Ned. Wdb.

ontbreekt, schijnt in dit verband te betekenen: was onafscheidelik van vader, liet zich vertroetelen.

1296 heeft treck: voelt zich aangetrokken.

1298 veel mylen onrust: eindeloze onrust.

1299 Onnoosle: onschuldige; magh: kan.

1300 wil: zal.

1301 een: hetzelfde.

S i m e o n :

Hy zy hem ongelijck in aert natuur en zeden.1303

1302 De sprekende gelijkenis met Jozef, zal Vaders smart juist vernieuwen.

135

*

I u d a s :

Onwetend heeft dat wicht een groot verlies geleden.1304

S i m e o n :

1305 Het groeie in deughden op, en vrees geen ongelijck.1305

I u d a s :

Zijn volle broeder was hem d'allerwiste wijck.1306

S i m e o n :

Hy vint noch heuls genoegh aen zoo veel trouwe broeders.1307

I u d a s :

Uit eenen vader wel, maer uit verscheide moeders.

S i m e o n :

Wel Judas, wie komt hier? ick hoor een droeve stem.

J u d a s :

1310 Dat 's Ruben. och hy komt, en drie paer broêrs met hem. Wat raet? nu vrees ik 't al, oock zelfs ons stomme kudden.1311

S i m e o n :

Het schijnt hy heeft berouw, en komt zijn' krop uitschudden.1312 RUBEN. SIMEON. IUDAS.

R u b e n :

Och Broeders, spreeckt toch: leeft het kint, of is het heen? Ten minste toont my 't lijck, op dat ick 't noch beween,

1315 En weenende verzacht het snerpen van den rouwe.1315

Gunt Ruben dezen troost, dat hy het kint aenschouwe, 't Zy levendigh of doot. de doot versmoor den haet:1317

Het lijck blyve onbenijt. of heeft die spruit den smaet1318 Des doots noch niet bezuurt, waer is zy dan gevaeren?1318-191319

1320 Ontziet men my dit stuck, zoo 't leit, noch t' openbaeren?1320

* TEKSTKRITIEK: vs. 1319, de oude uitgave heeft achter doots een komma, en in vs. 1322:

uit den put.

1304 dat wicht: Benjamin.

1305 ongelijck: verongelijking (van onze zijde).

1306 allerwiste wijck: de zekerste toevlucht.

1307 heul: hulp, bescherming.

1311 't al: alles. In zijn angst vreest hij zelfs dat de stomme dieren het misdrijf aan Ruben zullen

verraden.

1312 zijn' krop uitschudden: zijn hart luchten.

1315 het snerpen van den rouwe: de pijnigende smart (snerpen: striemen).

1317 de doot versmoor den haet: laat dan uw haat niet voortduren na zijn dood.

1318 onbenijt: niet langer door uw haat en nijd vervolgd.

1318-19 den smaet des doots: de smadelike (gewelddadige) dood.

1319 bezuurt: smartelik ondervonden; zy: die spruit; gevaeren: heengegaan.

1320 dit stuck, zoo 't leit: dit misdrijf, zoals het volvoerd is.