• No results found

- En ik zeg dat 't 'n ongepermitteerd schandaal is, dat ze aan zulke apen van jongens tappen - ze bennen mirakel - God zal me bewaren, maar ik zou zoo'n slokkiesbaas kunnen doodslaan, en de kruidenier, die met zijn twee knechts op de stoep is gekomen om, evenals zijn buren, naar het op·

stootje voor de deur te kijken, wordt rood van kwaadheid als hij vervolgt:

- Die eene is waarachtig niet ouwel' dan dertien . of veel'tien jaar, hij moest 'I' reis frisch voor z'n

vermaak hebben.

- Als 'k mijn jonge .zóó trappeerde, sloeg 'k 'm z'n armen en beenen stuk, valt zijn buurman, de bejaarde melkverkooper, die over 't stoephek leunt, in.

- Nou word ik d'r beroerd van, ik ga naai' binnen, zegt de kruidenier, en tot zijn knechts:

Kom Jan, - kom Gerrit, lal1t ze maar in d'r vet gaal' smoren, 't is te misselijk om er langer naar te zien.

't Zijn drie jongens, tusschen dertien en vijftien jaren oud, die de geheele buurt in opschudding hebben gebracht.

Stomdronken schreeuwend en joelend, razend en vloekend, zijn ze komen aanzeilen lIit de dwars-straat.

- Precies als groote dronke-geweldenaal's, be-weert de banketbakkersvrouw, in wier winkel ze

OYERPEINZINfl V.~N EEN lIEDELAAll.

'JO

. .

schappen. Je hebt er ruime keu! - meisjes van 11/i-2 jaar 20 cent per dag; met een of andere ziekte of uitslag 25 cent; jongentjes van 3-4 jaar, die al goed' kupnen huilen en och meheertje I~eg' gen, kosten iets meer - maar zijn ook veei ren-dabeler.

Heb je een heele week geloopen dan wil je natuurlijk Zundags wel eens rusten - daarom moet je verstandig wezen en Zaterdag middags - de cafés al nemen - met 'n p a a r w urm en bij je.

Zoo tusschen 7-8 uur heb je 't meeste kans, dan zitten er lui die hun week-salaris hebben ontvangen;

't moet al raar loopen als je je Zondagcentjes niet

opdoet. "

Ben je erg zindelijk van natuur, dan kun je Zaterdagavonds nog een bad nemen voor 6 cents in de Volksbadhuizen - zeep en handdoek krijg je er bij - je hoeft er nooit te wachten, want de lui waarvoor ze bestemd zijn komen er bijna niet:.

De ambachtsman maakt er weinig gebruik vanj

schoolmeesters en kantoorklerken komen er meer, maar die zitten je niet in den weg.

Neen I Amsterdam is VOJr mensehen van ons slag, volstrekt niet onpleizlerig of onvoordeelig.

Gebrek lijden doen er alleen de stommelingen -de zoogenaamd fatsoenlijke lui, die ihuis blijven zitten kremieten en klagen en die geen àurf in d'r lijf hebben om 't aan de groote klok te hangen.

VA.t< DEB HAlIES.

(vroeger heer, thans vakbedelaar).

03

VROEG nIJPE JEvon.

je Iliet beduvelc - ik ben jelui te kwiek af geweest, en, tot de omstanders:

- Ja, als ik niet casuweel d'r op ankom, gappe ze me een heel mandje blauwe druiven weg -maar 'k snapte ze en nou blijven ze d'r lekkei' nuchter van - en weer tot de jongens.: Jelui most naar 't buro, maar nou is d'r geen agent te zien, in geen velde of wege. Ja, zoo gaat 't hier altijd!

- Vrouw maak je niet driftig, dat vee is 't niet waard.; 't groeit op voor 't rooie dorp, zegt een deftig burgerman, die geheel- het uiterlijk heeft van een rentenierena bakker of slager.

- Nou ... VeeI dat kan wel 'n beetje minderhè?

vraagt een verloopen kerel, met een lompe beweging zich voor den rentenier plaatsend, - jij bent zeker nooit sikker geweest, in je jonge dagen, hé? Jij lust ze zeker niet, hé?

- Wel ja, 'k zou nog partij trekke voor dat

~telletje, roept de groenvrouw - en nijdig bijt ze den kerel toe: - jij bent zeker, toen je zoo'n aap van 'n jaar of vijftien was, ook al aan de jandoedel geweest, daarvan zie je d'r nou ook uit als een vieze vaatdoek - en met den .elleboog hem op zij stootend : - Ga weg vuilikI

- En we gane niet do-od, niet do·o·odIjoelen de jongens, zonder ophouden.

De menigte groeit aan en verspert de nauwe straat, zoodat de rijtuigen niet dan. met moeite kunnen voorbijkomen.

Allerlei meeningen worden door de verzamelde menschen uitgesproken, maar niemand steekt een

VROf.G RIJPE JEUGD.

een glas hebben ingeslagen, omdat de deur voor hun neus werd dichtgedaan.

Nadat ze ieder meisje of vrouw, die ze tegen-kwamen, op de meest onhebbelijke wijze hebben gemolesteerd, heeft de groenteverkoopster, die even haar onderhuis had verlaten, het moeten ontgelden.

Haar uitstalling hebben ze baldadig door elkander gesmeten en getracht een mandje druiven te stelen.

't Is hun niet gelukt en daarom zijn ze, vloekend en ti~rend,nog een paar huizen verder gegaan en eindelijk, over elkander, op de stoep van den garen·

en bandwinkel neergetuimeld.'

De jon~ste knaap leunt, bleek en' zonder pet, met de zwarte haren voor zijn lodderige oogen, den mond half opengezakt, schier wezenloos ineen·

gedoken tegen den stoepkant, nu en dan even op·

kijkend en tegelijk een paar ongearticuleerde tonen uitstootend, die .hij als begeleiding bedoelt, van 't gezang der twee ouderen, die op aandoenlijke wijs

• We gaDe nog niet dood" blaêren.

De twee magere oude juffrouwen, die reeds sedert jaren, als brave fatsoenlijke gezusters, de garen- en bandaffaire drijven, zien met verschrikte uogen en booze gezichtèn, waarop duidelijk het: en zoo iets moet nu bij ons op de stoep gebeuren, te lezen staat, door de ruit der winkeldeur, die ze op het nachtslot hebben gedaan.

Vóór de jongens staat de groote, stoere groente-vrouwen slaat met de eene hand heftig en hard klinkend op de andere, terwijl ze luidkeels schreeuwt:

- Laaielichter.s, .gappers ben jelui, maar mijn ken

aan den arm van zijn zuster, die bem met goede, zachte woorden zoekt te paaien, gaat hij eindelijk, zonder pet, gehavend en vuil, een eind mee, maar niet verdel' dan tot of. de brug; daar bedenkt hij zich, rukt zich met geweld los en presenteert vloekend zijn MIster, als ze hem nog langer vast-houdt, een pak sla:lg. Schreiend keert het mei!'je terug, langzaam haar broer volgend, die zijn

kor-nuiten weer opzoekt. \

Wat doet zoo'n onnoozele meid zich ook met zij11 zaken te bemoeien? Zoo'n jongen is immers een kind van zijn tijd en moet toch toonen, dat ,hij de kinderschoenen ontgroeit; hij kan zich toch niet ongestraft door zijn zuster, al is ze dan ook wat ouder, de wet laten voorschrijven. Van zoo'n fermen knaap is wat te verwachteu in de toekomst, vooral als er voortdul'end mensch-lievende tappers gevonden worden, die zulke kinderen helpen opvoeden,

't Is merkwaardig, vooral in de laatste dagen, zie ik den vooruitgang onzer eeuw in den vorm van jongens, die een graantje gepikt hebben, duidelijk voor oogen,

Voor veertien dagen zwaaide een jongen van het opleidingsschip, de Wassenaar, mij voorbij; pij had niet één maar meerdere graantjes gepikt. 't Ventje had zóó zijn best gedaan dat hij bleek zag om zijn neus en een paar glazige oogen had, die den voorbij-gangers duidelijk vertelden: "Ik ben nog niet gewend aan 't dl'inken van alkohol, maar ik zal 't wel lee·

reri - en kunnen vóór ik matroos ben."

VIlOEG RIJPÈ JEl:GIl, VIlOEG KIJPE JEUGD.

hand uit om de jongens van de stoep te halen, totdat een fatsoenlijk burgermeisje, dat eerst met uitgerekten hals, nieuwsgierig, tusschen de anderen door heeft gekeken, eensklaps een kreet uitstoot en dan naar voren dringt, tot dat ze vlak voor de stoep is.

Bleek van schrik, bevend en onthutst staart ze de jongens aan; bijna' schreienri zegt ze:

- Och God, 't is PietI En meteen bukt zij zich naar den jongste knaap, vat hem bij den arm en tracht hem op te heffen.

- Och Piet, ga nou meê, ben je nou al wéér dronken - Och GodI wat zal moeder schrikken-toe kom met me meé, dan zal ik je naar huis brengen.

De jongen ziet haar versuft aan, en beproeft op te staan, de andere knapen trekken hem weer naar beneden op de stoep en onthalen het mei!'je op de gemeenste, liederlUkste scheldwoorden. ,

- Kom Piet, luister nou niet naar die schooiers, ga nou maar meè; ik zal wel zorgen dat moeder 't niet merkt. - Toe dan, komI en tot de men-schen, die het geval aangapen, zegt ze schreiend:

- Hij is pas dertien jaar en moeder is weduwe, - en dat's nou ftl de tweede keel' van de week,-kom Piet, toe jongen! - hou je maar aan me vast.

- Blijf jelui van m'n lijf af, gemeene rakkers, -toe PietI. , . " is d'r dan niemand die me 'reis helpen wil?

Een paar mannen komen eindelijk het meisje te ..

hulp - de jongen wOI'dt op zijn beenen gezet en 94

IDYLLE

DOOR

J. EIGENHUIS.

Tril-goud blikkert in het strakkke blauw, en giet stralen langs de boomtoppen, waarvan ze nikker.

druipen op de blinkende loovers.

Op de grintblanke heide dansen de flitsen met brandend gewemel en gloeien hel om de erica.

bloesems, op·goudend het zwartige gestruik.

Omhoog en verweg wemelt zonnegevlam voldOOI'

de trillucht, alleen onberoerd latend de zwarte koelheid onder het lommer.

Boven den on beschutten klinkerweg stooft de weerkaatste ~loeiïng opwaarts als luchtgolving boven een oven. Maar met de dunne, pezige pootjes kletterdraaft een pony door de trilwarmte, veer.

krachtig-snel de hoefjes staal·klinkend neerketsend.

Achter het dribbelende dier rolt de lichtgroene

VROEG RIJPE JEUGD.

Verleden week trof het mij, dat twee jongens, ook ca. i3 -14 jaar oud, heel aandoenlijk het vrij-heidslied zongen, met akkompagnement van den hik en sigarenrook.

Ze waren verliefd, en beestachtig, en lieten geen vrouw ongemoeid.

Ik bewonderde hun vroegtijdige rijpheid en vooral de handige manier waarop zij zich een aantal peren van een uitstalling toeëigenden.

En al weer waren er, onder de toeschouwer!, et'nige oude pruiken, dompers en conservatieve lummels, die durfden beweren, dat zulke aardige snuiters, ladelichters, zakkerollers en insluipers werden en dat ze "de Kruisberg' hielpen bevolken.

En wat zou dat dan nog'! Als er geen jongens voor ,de Kruisberg" komen, kunnen immers al de ambtenaren, die daar hun brood verdienen, wel naar huis gaan; als er geen ladelichters, enz. zijn kan de politie haar matten wel oprollen. -- Neen 1 - in een geordende maatschappij moet de eene hand de andere wasschen en is het nuttig en noodig, dat er van allerlei soort menschen zijn - de vro:nen en braven voor de predikanten, de vroolijke jongens, die een spatje lusten, voor de branders, de zakke·

rollers voor de politie en - de te v roe g rijpe jeugd, voor den doodgraverI

96

3

IDYLLE.

meisje, in intens aanzwellende violonceltonen, den lichtdag overvullend met stil gedruisch van· leven.

Maar in Gerda wekt ik zomer-schettering niet het wild opjuichen van jeugd-blijheid. Achteloos houdt ze de teugels, met neerfronsen van het gladde voorhoofdsvel starend langs het massieve rompje van haar pony. Ze ziet alles in één wemeling, als oplossend in dansend.e gutsstralen van strak licht.

En in haar hoofd warrelen ~edachten aan Lize, haar eenige zuster, die ze als een moeder vereerde en die gisteren was weggegaan, stil, zonder vader' of haar er van te verwittigen, slechts een brief nalatend, waarin ze haar hartstochtelijk vaarwel zei en smeekte, geen kwaad van haar te gelooven.

Vader had ook een brief ontvangen en die scheen hem woedend gemaakt te hebben. En van morgen was bij nog eveneens gestemd, dat hij haar had afgesnauwd, toen ze ergens naar vroeg.

De lucht dans-trilde maar door met nijdig ge-schitter en het snerpte en piepte rondom haar van lastig gedierte. En 1n haar was een leegte, of el' iemand, die ze lief had, was gestorven. Want was Lize dan niet dood, haar moedertje Lize, daar ze mee wandelde en uit rijqen ging, die haar onderwees en met haar stoeide in het park achter de villa'?

Waar was ze nu en waarom was ze weggegaan?

Zij was toch haar Gerda, die ze al van haar vijfde jaar, toen haar moeder was gestorven had ver·

troeteld? Van Mar moest Lize het Imeest hou-den, dat moest! - Ja, ze hel'innerde zich nog, hoe eens op een wandeling een blond heer zich bij

IDYLLE.

2

panier door het warmte-getril als een streep teer lente-loover, waarboven het witte' kleedje van de kleine menster blikkert als een hel-witte papaver.

Onder het breedgerande stroollOedje wapperen lange haargolvingen van glansbruin naar achteren. en schaduwt het gezichtje zich af tegen de gouden.

luchtvibreering.

Het meisje laat de leidsels zacht klapperen op het massief·breede ruggetj~ van het dier, dat als een drukke machine met de pootjes onvermoeid-veerkrachtig voorttrippelt. Ze tuurt door de kierende wimpers naar het strak·gouden geblauw om haar, dat zelfs vel' aan den horizon nog tintelt en het wazige purper mist van teere vergezichten bij koeler zon.

Maar het lichtgeschetter pijnigt haar en achteloos aan den linkerteugel trekkend, doet ze den pony den ongelijken zandweg inslaan. Het nel1e hoefge-trippel dempt zijn staal-klinken in het mulle zand en de bilspieren krimpen het glanzende vel rimpelig onder de krachtiger inspanning. Vanzelf neemt het pittige dier de langzame stap-beweging aan, nu het pad steil den heuvelrug opklimt. ,

De koester-trillingen der zonnestralen wekken leven in het stof, en tusschen den donker-glim-menden heigI:ond en het blikkerige zand kruipen kevers en mieren en hippen sprmkhanen. Snorrend fladderen ze op,;:; om een eind zwevend in kleur-schittering te tintelen door den gouden gloed. Vliegen en wespen en dazen zoemen en snerpen om het kop schuddende dier en aan de ooren van het

. .

4 IDYLLE. 5

diertje zeker, ze zou het even streelen. Het bleef zitttJD en liet zich pakken. Ze nam het in baal' armen en streelde het van vrees trillende beestje zacht over het donzige vel. Ze hield het witte neusje dicht bij haar gezicht en sprak zoete woordjes: ,Is bet moedertje weg, en ben je nu bang? Ik zal je wel belpen hoor; mijn moedertje is ook weg, ook tillet-jes. Maar 't jouwe is misschien doodgeschoten .... "

De pony deed een paar stappen op zij, snoof even zijn heeten adem over het konijntje en beroel'de met de fluweelzachte lippen Gerda's hand.

"Zoo? Is TI'ip jaloel'sch'l Da's lastig, Trip.. Maar kijk, 't is zoo'n klein, onnoozel diertje, en jij bent zoo'n sterk paard./I

En ze drukte Trip het konijntje tegen den kop, maar het beestje werkte Zich schuw los en sprong met angstige hippen over den aarden wal, weg over de hei tot het zich in een of ander hol veilig waande.

"Zie je; Trip, da's de moeite niet om jaloersch op te wezen," en ze omhelsde den kleinen, tluweeligen kop van haal' paardje, haar fijn gezichtje tegen zijn zachte lippen vleiende.

Ze zette zicR weel' op den hoogen kant neer, een drukking voelend tegen de oogleden, of el' stroomen tranen uit vloeien moesten, en toch bleven ze droog, stekerig droog. En in haar borst pijnigde weer dat onrustige gevoel van alleen zijn en iets heel teers gebroken te weten. Maar telkens snoof Trip zijn heeten adem over haal' handen en beroerde die met zijn lippen, of hij wou zeggen, dat hij el' toch nog was. En dan zag ze hem in de groote,

vochtig-IDYLLE. '

~~

hen gevoegd had en dat ze toen onaardig tegen dien heer was geweest uit afgunst, omdat Lize zich veel meer met hèm dan met Mar bemoeide. Ze was toch Mar Lizel En nu was ze zoo ineens weg, of ze niet begreep, dat zij haar niet kon missenI Pa had leelijke woorden in zijn drift gezegd, dat Lize hem een schande was en nog veel erger, wat ze niet begrepen had. Maar dat was niet waar! Pa maakte zich wel meer driftig en WbS dan wel on-billijkj maar Lize was niet slecht, al had ze haar Gerda niet alleen mogen laten ....

Haar oogleden waren moe, of ze veel tranen tegenhielden en in haar borst was een pijnlijke drukking, die bij elke gedachten aan Liz'e scherper zich deed voelen.

De pony was op den heuvelrug gekomen en scheen te begrijpen, 'dat hij nu wel even mocht uitblazen.

In gepeins stapte ze op den weg, de leidsels op haar bank werpend, en zette zich op den zandwal aan den kant. Ze probeerde van het verre heigezicht te genieten, waarover ze zoo vaak met Lize ver-rukt was geweest. Maar vandaag waren de zonne.

stralen zoo tintelscherp en dansten zoo nijdig voor de oogen, dat men niets zag dan lange schemer-lijnen, die de tranen in de oogen persten. Ze veegde zich het vocht uit de wimpers.

Kijk, wat zat daar aan den overkant haar zoo stil aan te staren? Enkel een klein kopje met lange neergetlapte ooren; anders zag ze niet. Groote, zwarte oogen blonken angstig haar tegen en alleen het witte neusje trok nu en dan even op. Eenjong

7

IIJYLLE.

vervolgde, en een ekster schor het tintel-blauw in-krijschte, of ze beide uit een spookdroom opschrikten.

De weg kronkelde dicht langs het Grintbeekje, waarlangs met dorre naalden bestrooid, mollige heuvels golfden, omhoog en omlaag, als streelende gebal'en van het landschap. Met knoestige, bruin-glimmende wortel-armen omgrepen de dikke mast-boomen de kl'Uinen, als met uitgespreide klauwen.

vertoornd over de lachglooingen. van de mollige oevers en de schatel'-kabbelingen van bet heldere water, dat murmelde over den witblikkerenden grintbodem.

Gerda hield de teugels in: hier was het plekje, daar ze zoo dikwijls zat te droomen: vroeger met Lize. beiden dan zwijgend en luisterend naar de Ouister-geesten in het naaldloover en de zilveren uitklokkingen van het stroomrimpelende watertje.

Ze lei zich achteloos op den heuvel, de linkerhand in het springvlokkige haar en den elleboog op den grond. Met den rechter wijsvinger dreigde ze Trip, die beneden guitig met de voorpooten in de dorre naalden' schraapte, of hij met panier en al wou·

opklimmen.

"Koekoek, koekoek!/I klonk het, zeker onder het elzengestl'Uik van de beek I Maar dat in den zomer, in Augustu! Ze keek dien kant uit: "Koekoek 1/1 En een schelmsehen jongenskop gluurde achter de lichtgroene varens haar tegen.

Go Baanhof van de boel'derij achter villa Rhena, waar zij woonde.

"Wat doe je?/I

lDYLLE.

6

blinkende oogen, als diep-zwarte vloeistofspiegels.

die haar louter kristallen van glinsterende tranen leken.

"Ja. Trip, jij bent er ook nog en jij hebt er ook verdriet van. dat onze Lize weg is.•

. En het dier streelend; stapt ze in den mandewagen.

die weer snel voort rolde achter het tippelende paardje door de strak-tintelende warmte, waar lustige vliegenzwermen in op en neer schoten, meezwevend om het lijf van den pony en om haar eigen hoofd als een wacht van woedend geestdriftige vereerders.

De zonnestralen schoten neer als dikke goudstrepen

De zonnestralen schoten neer als dikke goudstrepen