• No results found

3. Afbakening, ‘vereeniging’, zending en apocalyptiek: 1841-1867

3.4 De vrienden Israëls

De Vrienden Israëls waren van oorsprong een internationale organisatie. De beweging werd gesticht in Zwitserland in de jaren 1820, met een nieuwe, meer op gelijkwaardigheid en begrip geënte insteek (zoals de titel al doet vermoeden).235 Maar het was vooral Abraham François Pétavel die in een

232 Wallet, Het Réveil als ‘joodsche Hervorming’, 206. 233 Algemeen Handelsblad, 5 juli 1849.

234 Engelfriet, ‘Het inlijven van Israël’, 22-23. 235 Kluit, ‘Israël, knooppunt’, 139.

57 bijeenkomst over missiewerk te Neuchâtel de jodenzending aanstipte. Hij startte aldaar een nieuwe afdeling van de Vrienden Israëls, waarmee hij zeer bevlogen aan de slag is gegaan. Het was deze Pétavel die Abraham Capadose aanmoedigde en inspireerde om de Nederlandse tak naar een hoger plan te tillen. Pétavel had reeds in de jaren dertig Capadose overgehaald om zijn bekeringsverhaal op te stellen en uit te laten geven.236 Pétavel hield zich ondertussen niet slechts met individuele bekering bezig, maar droomde van de bekering van geheel het joodse volk: de eschatologische dimensie ontwaarde zich in het geheel. Elisabeth Kluit noemt Pétavels eerbiedige, zelfs liefdevolle toon hierbij uniek ten opzichte van tijdgenoten.237

In overleg met Pétavel is Capadose in 1844 in Nederland bidstonden gaan instellen voor Israël. Deze hebben in Nederland tot het nodige debat geleid, tot bij koning Willem II aan toe. In Heldrings dan nog geen jaar oude blad De Vereeniging treffen we een ingezonden stuk aan van C.M. Van der Kemp, getiteld ‘Bedenkingen over de Evangelie-verkondiging onder de joden’. De discussie tussen Capadose en Van der Kemp was volgens Kluit in de eerste plaats een zaak van

schriftuurinterpretatie tussen twee eschatologisch ingestelde persoonlijkheden. Het betrof hier de lezing van Romeinen 11 over de verharding die voor een deel over Israël gekomen is.Voor van der Kemp moet voor een deel betrokken worden op de verharding, die in de eindtijd opgeheven zal worden, zo schrijft Paulus immers ook in zijn brief. Daarom moeten er twee tekenen voorafgaan aan de opheffing van de verharding: ten eerste moet de ‘volheid der Heidenen’ ingaan, de bekering van alle heidenen. Ten tweede moet het joodse volk zelf bekeren, door toedoen van Christus zelf, aan de hand van een ‘zigtbaar teeken in den hemel’ (Kluit noemt deze voorstelling ‘zeer plastisch’).238 Van der Kemp concludeert aldus dat er niet ‘bij uitsluiting voor de Joden’ gebeden dient te worden, daar hun bekering toch afhangt van de volheid der heidenen: ‘Naar Gods geopenbaarden wil hebben thands niet alleen de Christenen, maar ook de Heidenen den voorrang boven de Joden’. Een algemeen gebed voor alle mensen volstaat (naar 1 Timoteüs 2:1).239

Maar wat moet men dan maken van de actieve bekering? En de geslaagde voorbeelden van bekeerlingen als Da Costa en Capadose zelf? Van der Kemp maakt hiervoor een onderscheid tussen een verworpen volk, en enige uitverkorenen. Van der Kemp aanvaardt hier simpelweg niet dat menselijke middelen deze bekeringen geheel teweeg konden brengen. Want was dat wel zo, dan was het Schrift onjuist.240 Van der Kemp sluit af met een citaat uit het werk van de zeventiende eeuwse theoloog Wilhelmus à Brakel, die daarin een stappenplan in de houding tegenover het joodse volk aanbeveelt.241

236 A. Capadose, Bekeering van doctor A. Capadose, Portugeesch Israëliet, vertaald door M.J. Chevallier

(Amsterdam 1837).

237 Ibidem, 140-146.

238 C.M. Van der Kemp, ‘Bedenkingen over de Evangelie-verkondiging onder de joden’, De Vereeniging.

Christelijke stemmen I (1847) 385-399, aldaar 389-390. Kluit, ‘Israël’ 147.

239 Van der Kemp, ‘Bedenkingen’ 394. 240 Ibidem 397.

58 Het antwoord van Abraham Capadose volgt spoedig (januari 1847) in hetzelfde blad. Zoals hierboven al aangegeven, gaat hij in op de interpretatie van de gedeeltelijke verharding, die hij uiteraard bij een deel van het volk legt. Want: ‘het Evangelie sluit nooit a priori een zondaar uit. Ook niet een volk’, en hierdoor miskent Van der Kemp geheel ‘den geest des Evangelies’.242 Hierop volgen Schriftuurbewijzen en historische voorbeelden om dit argument te ondersteunen. Voor Kluit eindigt hier de theologische dimensie van dit geschil. Het is hier echter interessant om stil te staan bij Capadoses gevoel van urgentie die zijn weerlegging uitstraalt. Het geschil tussen Van der Kemp en Capadose ging ook over de mogelijkheden van het teweegbrengen of verspoedigen van de eindtijd. Capadose blijft overigens redelijk voorzichtig en erkent dat de Vrienden slechts individuele bekering teweeg kunnen brengen, niet van een gehele natie. Hij spreekt in dit verband van godgegeven middelen, de twee ‘hefboomen’ van gebed en evangelie. Het is niet meer in menselijke handen als deze middelen worden ingezet.243 Van der Kemp deelde vooral Capadoses urgentie niet: voor hem moest actie beperkt blijven tot algemeen gebed en werk. Hij voorzag ook dat drieste actie onder de joden wel eens averechts kon werken.244 Anderzijds liet Van der Kemp zich net als Capadose sterk leiden door ‘plastische’ opvattingen over de naderende eindtijd. In deze opvattingen was echter in tegenstelling tot Capadose geen ruimte voor enige verspoediging.

Voor Capadose was het onbegrijpelijk dat zo een nobel plan op zoveel verzet stuitte (en hem in problemen met zijn koning bracht). Kluit vindt het andere deel van de verklaring voor het geschil, naast de Schriftinterpretatie van twee eschatologisch ingestelde denkers, bij de kwestie van de geëmancipeerde en geassimileerde jood van de negentiende eeuw. Kluit herkent in een artikel van Van der Kemp uit 1857 ‘een zeker antisemitisme’.245 Capadoses Nederlandse Vrienden-afdeling, deed stof opwaaien, maar opereerde geenszins geïsoleerd. In de jaren vijftig wensen de diverse

internationale Israëlbewegingen overleg: die kans kregen ze op de Evangelische Alliantie-bijeenkomst te Londen in 1851.246