• No results found

De nieuwe hemel en nieuwe aarde raken verouderd: de laatste jaren

3. Afbakening, ‘vereeniging’, zending en apocalyptiek: 1841-1867

3.7 De nieuwe hemel en nieuwe aarde raken verouderd: de laatste jaren

Met deze stellingname sprak Da Costa alleen nog tot de verbeelding onder het Réveil. Bart Wallet schrijft dat Da Costa’s joodse insteek en de beeldvorming rond Da Costa vooral het Amsterdamse Réveil ‘stimuleerde’ om ‘hun traditionele denken te herijken en aan het joodse volk een grotere plaats toe te kennen dan voorheen’. Daarnaast stelt Wallet dat deze beeldvorming zowel positief werkte binnen het Réveil, alsook een ‘vijandbeeld’ was voor ‘tegenstanders’.264

Een van de voorbeelden van deze tegenstanders die Wallet ook geeft, is Jan van Gilse. In De Gids van 1857 schrijft hij een artikel tegen Da Costa’s chiliasme. Wallet stelt van Gilses stellingname dat het christendom de oude joodse insteek van letterlijke interpretatie en profetie overwonnen heeft centraal.265 Dit kunnen we hier aanvullen met een korte analyse van van Gilses tekst. Van Gilse handelt vanuit de stelling dat het Schrift niet onfeilbaar is en beseft daarbij terdege dat hij en Da Costa daarom nooit op één lijn zullen zitten. Vanuit deze stellingname is een aards duizendjarig rijk een onzinnige voorstelling geworden. Van Gilse hangt hier de moderne kritische bijbelinterpretatie aan, waarin oog is voor de context waarin de menselijke auteurs hun teksten opstelden: ‘Het Evangelie is hetzelfde gebleven. Maar onze kennis van dat Evangelie is verruimd en verhelderd’.266 Maar hoe ziet van Gilse dan de wederkomst van de voor hem nog altijd goddelijke Christus? De Heer is volgens van Gilse ‘gedurig gekomen in den loop der eeuwen, en zoo komt hij nog gedurig, en zoo blijft hij bij de zijnen tot het einde toe.’267 Deze komst zien we terug in het werk van Luther en Calvijn, bijvoorbeeld: het is een goddelijke inspiratie. Voor van Gilse is einddenken aldus geheel abstract geworden, maar

262 I. Da Costa, Vijf en twintig stellingen over de nationale wederoprichting van Israël en de wederkomst van

den Heer Jezus Christus in heerlijkheid: aangeboden aan de Vergadering van Evangelische Christenen te Parijs, in hunne zitting van 30 Aug. 1855 (S.l.: s.n. 1855).

263 Zie: Kluit, ‘Israël, knooppunt’, 159-160. Wallet, Het Réveil als ‘joodsche Hervorming’, 212. 264 Wallet, Het Réveil als ‘joodsche Hervorming’, 212.

265 Ibidem, 206.

266 Jan van Gilse, ‘Het duizendjarig rijk en het gezag der Heilige Schrift’, De Gids 21(1857) 1-46, aldaar 40. 267 Ibidem, 35-36.

63 het leeft nog wel, zo stelt hij: ‘Ja, de gedachte, de idee, zelfs die welke in den vorm van het

duizendjarig rijk wordt uitgedrukt, is ook voor ons waarheid’. Die waarheid krijgt vorm in een gedachte van het ‘het ideale christelijke leven, de volkomene, alles doordringende heerschappij van het christendom’. Wij weten echter niet of dit ideaal ooit over de hele aarde zal heersen.268 Hiermee verdwijnt dus het profetische aspect: niks staat meer vast.

Van Gilses artikel haakte in op een vlugschrift van Da Costa uit 1857 waarin hij het gedachtegoed van de Leidse theoloog Jan Hendrik Scholten (1811-1885) bestrijdt.269 Deze pennenstrijd is voor Wallet een nog duidelijker voorbeeld van het ‘vijandbeeld’ van de joodse Da Costa, die vast zit in een ‘joods dualisme’270 Dit joodse element was onlosmakelijk verbonden met een praktisch ingestelde eschatologische toekomstvisie, zo hebben we hier willen aantonen. Met deze insteek kwamen Da Costa en de zijnen geïsoleerd te staan in het theologische klimaat van de jaren 1840-50. Zowel Scholten als van Gilse hebben Da Costa niet als gelijke in de theologie gezien, maar als een eigenzinnige zeloot. Een mening die we al eerder terugzagen, zelfs bij de veel meer

eschatologisch ingestelde Justus Overdorp. Da Costa op zijn beurt, liet in zijn publicaties zo nu en dan doorschemeren dat hij zich daarbij had neergelegd. Zijn boodschap dat het joodse volk de aandacht verdient, was voor een eschatologisch ingesteld publiek en opvallend praktisch van aard.

Toch had ook Scholtens werk een eschatologische dimensie. Volgens A. de Lange was Scholtens theologie een heroriëntatie op de Universaleschatologie die we al in hoofstuk één noemden. Scholtens theologie stelde dat de mens ook na de dood met zijn geest kon blijven toewerken naar zedelijke vervolmaking, totdat ieder mens dit pad had afgelegd en het einde der tijden daar was. Ook daarom stond hij zo scherp tegenover Da Costa’s veel plastischere blik op het joodse volk. Da Costa’s uitverkoren volk, dat zich moest blijven onderscheiden in de heilsgeschiedenis, moest volgens Scolten juist ‘integreren’ in de ‘zedelijk gereinigde mensheid’.271

De Lange toont tevens aan dat de Universaleschatologie (let op: zoals reeds besproken is het concept achter deze term een hele andere, veel meer theologisch-technische, benadering van

einddenken) een nieuw belang kreeg aan het einde van de negentiende eeuw. Daniël Chantepie de la Saussaye (1818-1874) en zijn volgeling J.H. Gunning Jr. (1829-1905) wisten als het ware een synthese te vormen van Da Costa’s en Scholtens eschatologie.272 Deze beide theologen waren overigens nauw verbonden met ‘overblijfselen’ van het Réveil, zoals De Vereeniging. In hun gelieerdheid verbonden zij zich dus zeker met de orthodoxie. Deze voortzetting van een theologisch- technische eschatologie valt echter buiten het onderwerp van dit onderzoek.

In 1860 overleed Da Costa, en daarmee de belangrijkste actief eschatologische stem van zijn

268 Ibidem, 37-38.

269 Isaäc Da Costa, Wat er door de Theologische faculteit te Leyden al zoo geleerd en geleverd wordt. Eene stem der smart en des beklags (Amsterdam 1857).

270 Wallet, Het Réveil als ‘joodsche Hervorming’, 207.

271 De Lange, Eschatologische heroriëntatie van de theologie, 134, 137. 272 Ibidem, 137-150.

64 tijd. In De Vereeniging vinden we in 1869 nog opgetekend dat bijeenkomende joden nog steeds een gewichtig ‘teeken des tijds’ zijn.273 Ook wordt er nog steeds geld binnengehaald voor zending naar de joden. Dit actief eschatologische element zou blijven voortbestaan tot vandaag de dag. Ook de Alliantie zou Israël niet de rug toekeren, maar centraal stond de kwestie ook niet. In 1867 kwam de Alliantie in Amsterdam bijeen. Van een joodse dag was geen sprake (wel een algemene dag over zending). In Amsterdam was de naar verbinding strevende Groen van Prinsterer de gevierde man.274 In de Amsterdamse Courant van dat jaar stond een ingezonden brief in het Frans aan de leden van de Alliantie:

‘Nous adorateurs de la saine philosophie; animés des purs principes d’une morale

indépendante, nous applaudissons à vos stériles efforts; ils ne feront que hâte1 le jour où toute superstition sera détruite et toute alliance particulière dissoute dans la grande Alliance de l’Humanité’.

‘Een chiliast’, zoals de auteur zich noemde, nam nog de moeite een brochure uit te geven waarin hij deze schertsende woorden weerlegd. Gewapend met Da Costa’s bekende arsenaal valt de auteur hier geheel in herhaling: er was niets nieuws meer toe te voegen aan zo een eindtijd.275

273 ‘Het Algemeen Israëlitisch verbond. Een teeken des tijds’, De Vereeniging 23 (1869), 634. 274 Vree, ‘Réveil als partij’, 102-103.

275De evangelische alliantie veroordeeld: een woord naar aanleiding van de advertentie in de Amsterdamsche Courant van 28 augustus 1867 door een Chiliast (Amsterdam 1857).

65 Conclusie

Met het overlijden van Da Costa in 1860 verloor het negentiende-eeuwse Nederlandse actief

eschatologisch denken langzaam zijn kracht. Hendrik Jacob Koenen schreef ter nagedachtenis van J.J. Le Roy in 1863 hierover het volgende:

‘Tegenover den spot, dien de ongeloovige wereld met “apokalyptische berekeningen en chiliastische droomen” drijft, zou men een boekdeel kunnen schrijven over dien

onuitsprekelijken troost, dien de profetische Schrift en de verwachting der Parusie des Heeren in alle tijden aan ware en heilbegeerige Christenen als een balsem der vertroosting heeft ingestort, en zonder welken “de hitte des daags en de koude des nachts” voor de Kerkbruid van Christus te zwaar en te bang zoude gevallen zijn. In die verwachting waren de dichter Da Costa en de Critische wijsgeer Le Roy eenstemmig met den Jezuiet Lacunza, met den Britschen Episkopaler en den Amerikaanschen Puritein.’.276

Koenens punt is duidelijk. Hij erkent dat de traditie van eindtijdverwachtingen is opgepakt vanuit diverse christelijke overtuigingen. Ook besefte hij hoezeer deze verwachting een troost was voor de orthodoxe geest die om hem heen de opmars van de moderne Bijbelkritiek zag. Dit is opvallend: vanuit het anders zo kritische Réveil zijn de verschillen aan de kant geschoven voor vereniging in de eschatologie. Dat zagen we ook al terug in Koenens overzicht van de Britse profetieën en in Da Costa’s inleiding op het werk van Lewis Way. Beide auteurs hebben belang gehecht aan een rijke eschatologische traditie. Ook kiezen ze positie in het theologisch debat door zich te identificeren als pre-millennialisten.

De erkenning van een eschatologische traditie door Da Costa en Koenen is methodologisch dezelfde als die van de moderne wetenschappelijke discipline van ‘millenarian studies’. Koenens opmerking over de troost die de eindtijdverwachting bood, komt zelfs in de buurt van

deprivatietheorie (zoals Norman Cohn deze heeft toegepast). Deze vergelijkingen moeten we niet verder doortrekken, maar tonen ons wel hoe goed deze Réveilmannen waren ingelezen.

Voor de inhoud van het eschatologisch Réveil van de jaren 1830 kunnen we ons wenden tot hun tijdschriften. In de Stemmen en Stemmen en beschouwingen werd de eindtijd dikwijls besproken. In de bijlage is een overzicht van de eschatologische traditie door de ogen van het tijdschrift

Nederlandsche Stemmen over Godsdienst, Staat-, Geschied- en Letterkunde te vinden. De redactie van de Stemmen heeft hun leven lang constant verwezen naar artikelen uit het tijdschrift die we tezamen een corpus kunnen noemen.277 Al deze artikelen zijn hier aan bod gekomen. We kunnen aan de hand

276 H.J. Koenen, Ter nagedachtenis van Jacobus Johannes Le Roy, in leven predikant te Oude-Tonge

(Amsterdam 1863).

66 van dit corpus een aantal centrale elementen destilleren, te weten:

• Antiverlicht gedachtegoed

• Een voorkeur voor de Britse theologie

• Een concrete verwachting van een stoffelijk koninkrijk • Een persoonlijke wederkomst van Jezus Christus

• Een ontwikkelde voorzichtigheid omtrent data van de eindtijd

• Een visie op tekenen des tijds van verval (aan de hand van een nieuwe interpretatie van een Nederlands Israël)

• Historisch millennialisme • Niet geestelijk, maar letterlijk

• Een behoorlijke kennis van de beschikbare eindtijdtheologie • Gematigdheid: geen oproep tot actie

In de jaren 1860 verloor dit corpus definitief zijn belang. Het was een bonte verzameling van

historisch millennialisme dat in de jaren 1830 tot de verbeelding heeft gesproken. Nu eens stonden de tekenen des tijds centraal: In deze geschiedvisie werd tijdsgeestskritiek (men zag ‘verval’) gekoppeld aan profetie: dit was pre-millennialisme. Dan weer bleek de eindtijd misschien wel maakbaar. Betekenden deze tekenen des tijds niet een blijde toekomst? Mocht men er naar handelen? Het toewerken naar een heilstaat, staat in millenniale theorie dan weer centraal in het post-

millennialisme.

Grote waardering was er in de Stemmen voor de Britse theologische kijk op profetieën. Wat het werk van de Britten zo gewichtig maakte, was hun constante nadruk op het belang van de rol van het joodse volk. Deze nadruk kwam tegelijk op met een toenemend zendingswerk onder de joden en een belangstelling voor het Heilige land. De Stemmen was het belangrijkste podium om de profetieën

heruitgaven!) in Koenens levensberichten van Da Costa en Le Roy, en artikelen in de stemmen zelf die naar eerdere edities terugverwijzen.

Het betreft de volgende artikelen: Nederlandsche Stemmen:

Deel I, nr. 14: ‘Koninklijk ambt in verband met het oordeel over levenden en dooden’. Deel I, nr. 12: ‘Het woord gods, profetisch’.

Deel IV: ‘Historisch overzicht van de studie der Profetische Schrift in GB’, 101-109. Deel IV: ‘De profetiën’, 255-258.

Deel IV: ‘De oordeelsdag’, 258-259.

Deel V: ‘Oud en Nieuw Testamentische Profetiën’, 52-55. Deel V: ‘De vervulling der profetiën’, 134-137.

Stemmen en beschouwingen:

Deel I : 299-310, 352-364. Recensies van Overdorp Deel II: 201-210, 439-455. Idem.

67 te bespreken. We vinden in het tijdschrift kritische, inhoudelijke recensies van werken die over de eindtijd handelen en zelfs een beetje debat. Dit debat kwam op gang door de werken van Justus Lodewijk Overdorp. Toch liep dit gesprek al vrij snel vast door het verschil in opvatting over de persoonlijke wederkomst. Voor Overdorp was deze niet noodzakelijk, al schreef hij nog zo uitgebreid over de uitkomst van profetieën.

Want de profetieën stonden onder druk van de moderne theologie. In Nederland liep het misschien niet direct zo’n vaart, maar het Réveil vertegenwoordigde een laatste orthodoxe stroming die nog vasthield aan de persoonlijke wederkomst. Met een kritischere instelling tegenover de Bijbel ging de Nederlandse theologie de jaren 1850 in. De eschatologie was weggelegd voor een vrome, relatief kleine schare volgers en dat werd steeds meer geaccepteerd door Réveilfiguren.

Het praktisch Réveil liet nieuwe sporen achter in de traditie van de eindtijdverwachting. Capadoses initiatief van bidstonden toont ons hoe belangstelling voor het joodse volk een praktische invulling kreeg in Nederland. De Vrienden Israëls en de Evangelische Alliantie-bijeenkomsten toonden dit nog veel meer. Het chiliasme van de jaren 1850 was sterk gekoppeld aan de joodse achtergrond van figuren als Da Costa en Capadose. Dit besef heerste zowel bij de initiatiefnemers, als hun critici, die het chiliasme afdeden als een joods anachronisme binnen het verlichte christendom. Koenen weerlegt deze beschuldigingen aan het adres van Da Costa nog na diens dood, door te wijzen op de veel grotere invloed van kerkvader Justinus en Bilderdijk. De Nederlandse eindtijdverwachting van de jaren 1850 bleek sterk gebonden aan enkele hoofdpersonen. Met hun dood werd de

eindtijdverwachting in Nederland een stuk rustiger beleden.

Een tweede Nederlandse benadering van de eindtijdtraditie was geheel post-millenniaal. Deze kwam voort uit de ruimte die de Nederlandse theologie altijd al bood voor een dergelijke denktrant. Aan de hand van toenemende Oudtestamentkritiek werden verwachtingen van de uitkomst van profetieën binnen dit pre-millennialisme steeds minder concreet. Deze ontwikkeling zien we mooi opgetekend in het overzicht van Justus Lodewijk Overdorp, die hier zelf nog (ten dele) tegenin probeert te gaan. Bij figuren als van Gilse zien we echter hoe Overdorps post-millennialisme is ontdaan van concrete verwachtingen en hoe de noodzaak van een geestelijk rijk zelfs geheel verdwenen is, al houdt hij de optie van een ‘volkomene, alles doordringende heerschappij van het christendom’ open.

De wetenschap (‘millenarian studies’) heeft zich op verschillende manieren over de traditie van einddenken gebogen. We keren daarom nog eenmaal terug naar deze discipline.We kunnen ons afvragen of het zinvol is om de eschatologie van het’deftig’ Réveil langs de millenniale meetlat van Richard Landes te leggen. Voor Landes was millenniaal denken altijd politiek en daarmee gevaarlijk. Hiermee trekt hij een lijn van farao Achnaton naar het vroege christendom tot aan de terreur van Islamitische Staat. Mogen we in dat verlengde ook het Nederlands Réveil plaatsen? Volgens Landes zouden we het gevaarlijke millenniale element van het Réveil tekortdoen als we het niet zouden proberen. Het Réveil heeft wel degelijk heil in actie gezien in de projecten rondom Palestina en het

68 joodse volk. Gevaarlijk werd dit echter nooit, al lag dat maar aan het feit dat het missiewerk nooit echt van de grond is gekomen: net als bij de breder georiënteerde Evangelische Alliantie was het resultaat vooral vriendschap tussen gelijkgestemden over (nieuwe) grenzen. Het label ‘gevaarlijk’ kunnen we weglaten, maar overtuigd en strijdbaar was het Réveil wel.

Het wijzen van Landes op een rijke traditie hoeven we zeker niet te verwerpen. De

eindtijdverwachting van het Nederlands Réveil past prachtig in een lange millenniale traditie. Net als het antieke jodendom stond de orthodoxie in de negentiende eeuw onder druk van zowel binnenuit als buitenaf, door respectievelijk bijgeloof en ongeloof: twee termen waar we goed bekend mee zijn geworden. Beide elementen waren sterk ingegeven door Verlicht gedachtegoed: Zowel kerk- als staatsinrichting werd ingrijpend veranderd. De reactie van het Réveil was onbedoeld romantisch: zo probeerde men in de jaren 1830 in de Stemmen ‘een nieuwe maatschappelijke consensus’ gebaseerd op het ware geloof te creëren.278 Revolutie en Verlichting hadden hun werk echter gedaan: een wig tussen kerk en staat was definitiever dan ooit bewerkstelligd. En de theologie koos een moderne richting. Het praktisch Réveil heeft zich hieraan aangepast, zo hebben we gezien. Juist deze afzondering (op religieus gebied) maakte figuren als Da Costa avant-gardistische zeloten.

De bredere traditie van einddenken met een ‘utopische horizon’ heeft ondertussen zowel doorgewerkt in kerk en staat (hierin kunnen we Landes wel volgen). Minst interessant is hier misschien wel het vervagende post-millennialisme in de theologie. Het idee van de ‘steeds meer volmaakt wordenden mensch’, zoals de Stemmen-redactie het duidde, had juist buiten de theologie nog een veel boeiendere toekomst in het verschiet. Dit is een onderwerp voor andere studies. Zoals Anthony Grafton heeft opgemerkt: het idee dat de tijd waarin men leeft betekenis moet hebben, bleef voortbestaan.

Tijd bleef betekenis krijgen, nu ook buiten religie om: einddenken heeft nieuwe seculiere en religieuze vormen aangenomen. Met die seculiere vormen zijn wij vandaag de dag soms persoonlijker bekend dan we zelf doorhebben. Anderzijds blijven geloofsovertuigingen een vak apart. De

‘omwentelingen’ van de negentiende eeuw waren een startsein voor een nieuw begrip van religie van vandaag te dag. Dit moeten we goed onthouden als we het einddenken van de bevreemdende zeloten van het Réveil willen begrijpen. Op deze manier zouden we de globale jihad en het Nederlands Réveil wél vanuit hetzelfde begrippenkader kunnen benaderen: Om een dergelijke beweging te begrijpen, moet de onderzoeker niet alleen de sociale en politieke factoren, maar vooral de religie op zichzelf serieus nemen.279

278 In de Stemmen werden romantische elementen afgedaan als kwalijk en ‘pantheïstisch’, maar een zekere

interesse in de Middeleeuwen verraadde toch ook sympathie voor aspecten van de Romantiek. Zie van Zanten, ‘"Spreken met één stem"’, 146-147.

279 Hiervoor pleitte bijvoorbeeld recentelijk Shadi Hamid in het enigszins controversiële: Islamic

69 Literatuur

Aerts, Remieg, De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids (Amsterdam 1997).

Alphen, Hiëronymus van, Predikt het evangelium allen creaturen! Eene staatsmaxime in het rijk van waarheid en deugd. Uit de papieren van den Christelijken Spectator (Den Haag 1801).

Bijl, Jelle, Een Europese antirevolutionair: het Europabeeld van Groen van Prinsterer in tekst en context (Amsterdam 2011).

Bogue, David, An essay on the divine authority of the New Testament (Londen 1804).

Bogue, David, Gerrit Johan Friedrich Cramer von Baumgarten, Hermannus Muntinghe, Proeve over het goddelijk gezag van het Nieuwe Testament (Groningen 1815).

Capadose, A., Bekeering van doctor A. Capadose, Portugeesch Israëliet. Vertaald door M.J. Chevallier (Amsterdam 1837).

Charlesworth, James H., The Old Testament pseudepigrapha and the New Testament. Prolegomena

for the study of Christian origins (Harrisburg 1998).

Cohn, Norman, The pursuit of the millennium. Revolutionary millenarians and mystical anarchists of the Middle Ages (Londen 1957).

Collins, John J., ‘What is Apocalyptic literature?’, in: John J. Collins (red.), The Oxford Handbook of Apocalyptic Literature (Oxford 2014) 1-18.

Costa, Isaäc da, De Heer is koning. Of Gedachten omtrent de verwachtingen der christelijke kerk voor hare toekomst overeenkomstig de Heilige Schrift (Amsterdam 1850).

Costa, Isaäc da, Dr. Bogues proeve over het goddelijk gezag der christelijke godsdienst (Amsterdam 1854).

Costa, Isaäc da, Dwaasheid, ijdelheid, verdoemenis! een keuze uit het werk met een inleiding en aantekeningen door G.J. Johannes (Amsterdam 1996) 6.

70 Evangelische Alliantie, doorgebracht door Mr. Is. da Costa (Amsterdam 1852).

Costa Isaäc da, Opstellen van Godgeleerden en geschiedkundigen inhoud, uitgegeven door H.J.