• No results found

Het Nederlandse Voorstel

6 Voorwaarden voor een nieuw internationaal belastingstelsel

Om een goed werkend internationaal belastingstelsel op te kunnen bouwen moet naar mijn mening eerst de vraag worden beantwoord op welke principes of beginselen het systeem moet gebaseerd. Een voorbeeld van een dergelijk beginsel is het economisch neutraliteitsbeginsel. “Op grond van het economisch neutraliteitsbeginsel mogen economische activiteiten niet beïnvloed worden door fiscale regelgeving. Ook is er een juridische dimensie van neutraliteit te onderkennen, hierbij is neutraliteit een verschijningsvorm van het gelijkheidsbeginsel. In juridisch opzicht komt het ongelijk behandelen van ondernemingswinsten al snel in strijd met het gelijkheidsbeginsel.”126 Dit beginsel wordt ook al aangehaald bij in het Ottowa Taxation Framework: “Taxation should seek to be neutral and equitable between forms of electronic commerce and between conventional and electronic forms of commerce. Business decisions should be motivated by economic rather than tax considerations. Taxpayers in similar situations carrying out similar transactions should be subject to similar levels of taxation.”127 Juist deze neutraliteit ontbreekt bij de besproken DST’s waarin een omzetsgrenzen neutraal kunnen ogen, maar in diens uitwerking verre van neutraal uitkomen. Dit soort regels kunnen juist het commerciële beleid van ondernemingen doen aanpassen aan fiscale regelgeving, hetgeen zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Een gelijke behandeling voor gelijke gevallen is aldus mijns inziens een van de vereiste bouwstenen van het nieuwe systeem.

Niet alleen belastingplichtigen zijn gebaat bij een transparant en stabiel belastingstelsel, ook overheden en hele economieën draaien beter wanneer er een duidelijk beleid wordt uitgezet. Bedrijven zullen dan ook eerder investeren wanneer zij weten dat het beleid, op basis waarvan zij mede hun investeringskeuze maken, wordt voortgezet. Dit geldt niet alleen voor een bepaalde continuïteit in het beleid, maar ook voor de transparantie in de uitleg van dit beleid. Voortbouwend op het bovenstaande is de basis voor een degelijk belastingstelsel naar mijn mening ook te vinden in de eenvoud van de regelgeving. Complexe wetgeving leidt tot onduidelijkheid, discussie en uiteindelijk procedures. Voor beide partijen geldt dat dit zal leiden tot (onnodig) hoge kosten en een verlies aan efficiëntie. Onderdelen van de wetgeving als het aanwijzen van een subjectief belastingplichtige en een toe te passen grondslag kunnen conceptueel eenvoudig uitgelegd zijn terwijl de details nog altijd veel vragen oproepen. Deze eenvoud is waar het naar mijn mening in de huidige voorstellen van het IF nog aan ontbreekt. Hoewel het goed is om de mogelijke geschillen te benoemen, is het feit dat dit een van de drie kernonderdelen is geen teken van eenvoud noch van transparantie.

Terwijl de eerlijkheid, die ik in voorgaande hoofdstuk benoemde, een te subjectief begrip is om hier als een van principes mee te laten wegen, is er wel een kern die meegenomen kan worden. De maatschappelijke gedachte achter die eerlijke heffing bij een ieder komt namelijk wat mij betreft (o.a.) van het profijtbeginsel en het draagkrachtbeginsel.

Het draagkrachtbeginsel stelt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Hoewel dit beginsel vaker wordt gebruikt in de sfeer van bijvoorbeeld de inkomstenbelasting is dit ook toe

126 D.A. Albregtse en E.J. de Vries MSC, Naar een meer rechtsvormneutrale belastingheffing over

ondernemingswinsten: de winstbox, WFR 2009/381

44 te passen op de winstbelastingen, door te heffen van ondernemingen waarbij het doel is om de achterliggende aandeelhouder voldoende te belasten. Daarnaast is er het profijtbeginsel waarop een heffingssysteem gestoeld kan zijn. Bij dit beginsel spelen naar mijn mening een aantal interessante vragen.

Allereerst is er de basale vraag waarom bedrijven als GAFA meer moeten bijdragen aan de begrotingen van hun marktlanden. Anders gesteld, maken zij wel zo veel gebruik van de lokale faciliteiten? In de traditionele ‘brick and mortar’ economie waar de oude belastingsystemen op gebaseerd zijn, was een duidelijke infrastructuur waar bedrijven gebruik van maakten (en nog steeds doen overigens). Bedrijven profiteerden van een goed onderhouden wegennet, van hoog opgeleide en gespecialiseerde werknemers of van een berekenend en stabiel overheidsbeleid. Maar nu zo veel handel van afstand kan worden gedaan, maken deze bedrijven hier dan nog wel zo veel gebruik van? Van welke faciliteiten maken Facebook en Google daadwerkelijk gebruik?

Wat betreft deze laatste vraag, is het eenvoudige antwoord uiteraard te vinden in de digitale infrastructuur. Een degelijk landelijk gecoördineerd en dekkend netwerk is voor hen een vereiste. Maar vanuit deze bedrijven gezien, maken zij geen gebruik van de lokale scholen, ziekenhuizen en wegen. Waarom zouden zij dan via belastingen moeten bijdragen aan deze voorzieningen bijvoorbeeld in de EU, terwijl zij enkel in hun thuishaven (de VS) van dergelijke voorzieningen gebruik lijken te maken. Waarom mag Frankrijk, Italië of de EU heffen over de inkomsten van GAFA en dergelijken? Naar mijn idee hebben niet alleen de bedrijfsmodellen een ontwikkeling doorgemaakt, maar geldt dit ook voor de uitwerking van het profijtbeginsel. De maatschappelijke faciliteiten waar een bedrijf als Apple gebruik van maakt is het feit dat de lokale structuur in een land dermate goed verzorgd is dat zij meer dan €1.000 voor een telefoon kunnen vragen. Apple’s klanten kunnen zich bezig houden met een tweede camera op de telefoon omdat alle basis behoeften in een land zijn voorzien. Eenzelfde argument is aan te dragen voor Facebook advertenties die gericht zijn op gebruikers die de middelen hebben om naar luxe om te kijken. Nog interessanter wordt het wellicht als de vraag gesteld wordt welke waarde daar dan aan moet worden gehangen? In hoeverre is de advertentie gericht op de Nederlandse gebruiker meer waard dan de advertentie die gericht is op een gebruiker in een armer land? Ik denk dat in dit opzicht een formulaire benadering mogelijk is waarbij de waarde van een markt en daarmee zijn gebruikers in acht worden genomen.

Een van de principes die ik zeer interessant vind is wat prof. de Wilde voorstelt: een model dat appelleert aan het bereiken van een equilibrium door concurrentie.128 Het idee van dit model is “op zoek te gaan naar een heffingsmodel dat tegemoetkomt aan de door eigenbelang gedreven competitieve, economische en politieke belangen van individuele landen, regio’s en bedrijven.” In dit geval zouden we het hele idee van heffing via het oorsprongland los moeten laten en omzetten naar een systeem dat volledig aanhaakt bij de afzetmarkt. “Dit, zowel voor nexus- als allocatiedoeleinden, hetgeen de introductie zou betekenen van een bestemmingsland- georiënteerde kwantitatieve omzetfactoraanwezigheidtest (‘factor presencetest’) voor heffings- jurisdictievaststellingsdoeleinden en een omzetfactorgebaseerde grondslagverdeelsleutel (‘sales-only apportionment’) voor grondslagtoewijzingsdoeleinden.”129 Ook Bellingwout houdt er een degelijk idee op na. Hij stelt voor om de MNO’s los te halen uit de nationale belastingstelsels. “Bij het oplossen van knelpunten die voornamelijk betrekking hebben op internationaal/globaal opererende ondernemingen, ligt het derhalve voor de hand om ook van deze gezamenlijke winstbelasting afscheid te nemen, en te komen tot een winstbelastingregime

128 M.F. de Wilde, ‘Om de toekomst van de belastingheffing van ondernemingswinsten in Europa’, 22 mei 2019, p. 47.

45 dat uitsluitend geldt voor de internationaal/globaal opererende categorie.”130 De rollen worden dus omgedraaid, eerst het object en daarna pas het subject. Dat zijn naar mijn mening ook de principes die het IF moet aanhouden. Door zo veel mogelijk naar de marktkant te kijken moet de stimulans om winsten in laag belaste jurisdicties te laten vallen beperkt worden.

De precieze uitwerking hiervan zal nog onderzocht moeten worden, maar naar mijn mening is het belangrijk dat het systeem op bovenstaande principe wordt gebouwd. Een duurzaam systeem is een eenvoudig systeem, waarin de transparantie hoog in het vaandel staat. Een stelsel waarin iedereen zijn steentje bijdraagt maar dan wel vanuit een gelijke behandeling.

130 Bellingwout, J.W. Global Entrerprise Taxation, De toekomst van de Vennootschapsbelasting: lessen uit 50

46

7 Literatuurlijst

Artikelen:

M.F. de Wilde, Sharing the Pie: Taxing Multinationals in a Global Market, 2016 M.F. de Wilde, ‘Om de toekomst van de belastingheffing van ondernemingswinsten in Europa’, 22 mei 2019

prof. mr. J.W. (Jaap) Bellingwout, Hoe belast je multinationals zonder landen tekort te doen?, KPMG, 23 oktober 2019, https://meijburg.nl/nieuws/hoe-belast-je-multinationals-zonder- landen-tekort-te-doen.

PwC, BEPS Action Report, by PwC, 2015

NOB, Korte achtergrond belastingheffing digitale economie, 6 december 2019

mr. R.A. Bosman, Digitale economie en Global Anti-Base Erosion: nieuwe BEPS-voorstellen met brede impact, NTFR 2019/29

M.F. de Wilde en C. Wisman, OESO-consultatie digitale economie: ‘grondslagherverdeling’ en ‘ik belast wat jij niet doet’?, NLF-W 2019/1, p. 9.

EU wetgeving en voorstellen

Proposal for a COUNCIL DIRECTIVE on the common system of a digital services tax on revenues resulting from the provision of certain digital services, European Commission COM(2018) 148 final , 21 maart 2018

Impact Assessment on COM 2018 147 and 148, Europese Commissie, 2018.

Pierre Moscovici, Commissioner for Economic and Financial Affairs, Taxation and Customs Union, Persconferentie bij de ‘relaunch’ van de CCCTB, 25 oktober 2016

Impact Assessment CCTB/CCCTB voorstel 25 oktober 2016, SWD (2016) 341 final, p.23. Europees Parlement, amendementen voor het CCCTB voorstel, 1 maart 2018, A8-0051/2018

Besluiten en kamerbrieven:

Schriftelijk overleg over de brieven van 10 oktober en 14 november 2019 over herziening van het internationale winstbelastingsysteem, Staatssecretaris van Financiën, 10 februari 2020. Staatssecretaris van Financiën, beantwoording vragen schriftelijk overleg Pijler 2, 11 december 2019,

OECD Voorstellen en richtlijnen:

OECD, Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Adminstrations, 2017, Paragraaf 1.8.

Electronic Commerce: Taxation Framework Conditions, the Committee on Fiscal Affairs, 8 oktober 1998

Committee on Fiscal Affairs, Implementation of the Ottowa Taxation Framework Conditions, OECD, 2003, p33.

OECD (2013), Addressing Base Erosion and Profit Shifting, OECD Publishing, Paris.

Addressing the Tax Challenges of the Digital Economy, action 1 – 2015 Final report, OECD, 2015.

OECD (2018), Tax Challenges Arising from Digitalisation – Interim Report 2018: Inclusive Framework on

47 OECD (2018), Report on Actions 8-10 of the BEPS Action Plan (“Aligning Transfer Pricing Outcomes with Value Creation”, OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS.

OECD (2019), Addressing the Tax Challenges of the Digitalisation of the Economy – Policy Note, OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS.

OECD (2019), Secretariat Proposal for a “Unified Approach” under Pillar One, OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS.

OECD, Program of Work to Develop a Consensus Solution to the Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy, OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS, 2019, OECD (2020), Statement by the OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS on the Two- Pillar Approach to Address the Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy, Januari 2020, OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS, OECD, Parijs OECD (2020), Statement by the OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS on the Two- Pillar Approach to Address the Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy, Januari 2020, OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS, OECD, Paris, p8. Report of the Committee of Independent Experts on Company Taxation (Ruding Report), 1992.

Wetgeving

Artikel 12b Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Boeken

Van Egdom, J.T. Verrekenprijzen; de verdeling van de winst van een multinational, 2017, p 6.

Overigen