• No results found

Voor het sociale beleid zijn dienstencheques nuttig

In document Bij de hand (pagina 36-40)

39 39 39

tussenweg. Volledig aan het trilemma ont-snappen is echter niet mogelijk. De vraag is daarom of deze middenweg maatschappelijk gezien de moeite waard is.

Een fijne subsidie voor de rijken?

In de Volkskrant van 10 januari 2014 plaatste Ive Marx kritische kanttekeningen bij het Belgische systeem.17 De krant vatte de kritiek samen als ‘een fijne subsidie voor de rijken’.18 Marx bena-drukt dat de gebruikers in belangrijke mate tweeverdieners met een goed inkomen zijn. De verhouding tussen wat deze mensen betalen en wat de samenleving moet ophoesten is volgens hem scheef. Marx ondersteunt zijn kritiek ook met de observatie dat vandaag de dag slechts een minderheid van dienstenchequewerkne-mers uit de werkloosheid komt: men was eerst elders aan de slag of kwam uit het buitenland.19

Ik bekijk dit anders. Allereerst geloof ik niet dat dit systeem in beweging zou zijn gekomen indien alleen ex-werklozen geworven konden worden. Zodra de deur werd opengezet voor mensen die zwart werkten maar geen werk-loosheidsuitkering ontvingen, kon je niet an-ders dan ook mensen aanvaarden die elan-ders wit aan het werk waren. Los daarvan: bewijst de vaststelling dat nogal wat mensen hun baan inruilen voor schoonmaakwerk van de dienstencheques niet juist dat het gaat om hoogwaardige banen? En was een goede baan niet wat we bij de invoering beoogden?

Het gaat hier wellicht om een meningsver-schil over de doelstelling van deze overheids-subsidie. Wie meent dat een dergelijke om-vangrijke subsidie slechts gerechtvaardigd kan worden voor een programma dat door-stroming naar niet-gesubsidieerde banen organiseert, vindt het wellicht geen goed punt dat mensen vanuit andere banen kiezen voor dienstenchequebanen en dat mensen in het dienstenchequecircuit tewerkgesteld blijven.

Dienstencheques zijn echter beslist niet alleen maar een cadeau voor de rijken. Men

moet ze beschouwen als een maatschappe-lijke overeenkomst die zowel interessant is voor de hoogopgeleide tweeverdieners als voor de lager- en middelbaar geschoolde vrou-wen. Zelfs al zijn de cheques interessant voor hooggeschoolde tweeverdieners, dan nog kunnen ze voor het sociaal beleid nuttig zijn.

De vraag is of de lasten en lusten in het glo-bale sociale beleid zo gespreid zijn over alle bevolkingsgroepen dat het beleid draagvlak heeft in de samenleving. Herman Deleeck con-cludeerde in de jaren zeventig dat de midden-klasse in een welvaarstaat meer profiteert van bepaalde sociale voorzieningen dan de sociaal zwakkeren — het zogenaamde Matteüseffect. Hij wees er echter tegelijk op dat die program-ma’s omwille van het publieke draagvlak een noodzakelijk evenwicht kunnen vormen met herverdelingsmaatregelen ten voordele van de zwakste groepen. De vraag is dus of de Bel-gische dienstencheques bijdragen tot een evenwichtige balans. Ik ben vooralsnog ge-neigd te denken dat dit zo is, al kan het qua herverdeling altijd beter.

Een kwestie van rechtvaardigheid en erkenning

In deze bijdrage verwees ik naar het bekende ‘trilemma van de diensteneconomie’. Niet omdat de precieze stelling van Iversen en Wren uit 1998 vandaag nog universele geldig-heid heeft, maar wel om te beklemtonen dat we een evenwicht zoeken tussen verschillende doelstellingen die geen van alle voor 100 % ge-realiseerd kunnen worden. Toen de diensten-cheques in België ingevoerd werden, moesten eerst enkele hardnekkige taboes sneuvelen; enkele jaren later waren aanpassingen aan de dienstencheques zelf bijna een taboe.

In mijn ogen gaat het om een instrument dat voortdurend kritisch beoordeeld moet worden. De hamvraag is of we meer mensen met lage scholing een kans kunnen geven op een fatsoenlijke baan met een volwaardige inschakeling in de sociale zekerheid. Een Frank Vandenbroucke Dienstencheques: een vraagstuk van erkenning

S & D Jaargang 72 Nummer 1 Februari 2015 40

40 40

tweedeling is op termijn een slechte zaak. Maar het gaat niet alleen om de enge financi-ele betekenis. Ten gronde draait het om de erkenning van de maatschappelijke waarde van het werk dat door schoonmaaksters gele-verd wordt. De samenleving mag daarvoor naast de prijs die we aan de gebruikers van huishoudelijke hulp vragen een collectieve prijs betalen. Vanzelfsprekend hoort daarbij een voortdurende kritische afweging van de

verhouding tussen de overheidssubsidie, de bijdrage van de gebruikers en de maatschap-pelijke meerwaarde.

Met dank aan Chris Luigjes, Vincent Corluy, Ive Marx en Wiemer Salverda voor documentatie en kritisch commentaar. Zij dragen vanzelfsprekend geen verantwoordelijkheid voor de tekst. Op de site van de WBS kunt u een uitgebreide toelichting op dit artikel vinden.

Noten

1 Torben Iversen & Anna Wren, ‘Equality, employment and budgetary restraint: the tri-lemma of the service eco-nomy’, World Politics, 50.4 (1998), pp. 507-546. Inmiddels is er over de algemene geldig-heid van de stelling ernstige twijfel. Wellicht ging het eer-der om een analyse van de jaren tachtig en negentig dan om een voorspelling voor de toekomst.

2 Werknemers kunnen zich hiervoor vrijwillig extra verze-keren. In de praktijk blijkt dat er zowel onder aanbieders als afnemers weinig kennis is over de bestaande rechten en plichten; er wordt dan ook weinig gebruikgemaakt van de mogelijkheid om zich aan-vullend te verzekeren (Su-zanne de Visser, Floor Volker, Ruud Hoevenagel, Auke Wit-kamp, Mirjam Engelen, De

markt voor dienstverlening aan huis. Onderzoek naar vraag- en aanbodzijde, Panteia, 2014, p. 92).

3 Advies Commissie ‘Dienstver-lening aan huis’,

Dienstverle-ning aan huis. Wie betaalt de rekening?, 2014, p. 5 4 Deze grondige evaluaties

ge-beuren jaarlijks door IDEA Consult en zijn online consul-teerbaar.

5 In het kader van de 6de staats-hervorming verschuift de verantwoordelijkheid voor dienstencheques van het fede-rale naar het gewestelijke niveau, waardoor de context fundamenteel verandert; de ruimte ontbreekt om daarop grondig in te gaan.

6 De ruimte ontbreekt om hier grondig op in te gaan; zie Frank Vandenbroucke,

Dien-stencheques en het trilemma van de diensteneconomie, semi-narie Federgon, Brussel, 10 december 2013 (presentatie); branchevervaging wordt sterk beklemtoond als een pro-bleem door Jef Pacolet (HIVA) in diverse publicaties. 7 De beperking is veel minder

strikt wanneer een lid van het gezin een handicap heeft, wanneer het gaat om eenou-dergezinnen en voor bejaar-den die een zgn. ‘tegemoetko-ming voor hulp’ genieten (grosso modo komt dit erop neer dat men geïndiceerd is als zorgafhankelijk en een eerder laag inkomen heeft). 8 In het Nederlandse debat mag

men er m.i. niet van uitgaan dat een fiscale aftrek nodig is bij dienstencheques. De com-missie Dienstverlening aan huis lijkt het echter wel een goed idee te vinden. De over-heid bepaalt de totaalprijs, de producenten kunnen

daar-door hun prijs niet verhogen. Alleen consumenten profite-ren dus van de fiscale aftrek. Toch klopt deze redenering economisch gezien niet hele-maal. Door de fiscale aftrek zullen immers meer gezinnen dienstencheques kopen. Hier-door groeit de markt, wat weer ten goede komt van de schoonmakers en interme-diairs. Of het fiscale voordeel een ‘logisch’ onderdeel zou zijn van dergelijk schema, is daarmee echter niet gezegd: de hamvraag is hoe hoog de feitelijke verbruikersprijs is. Tegelijkertijd ben ik van oor-deel dat de prijs van de dien-stencheque niet per se vastge-legd hoeft worden door de overheid. Men zou zich moe-ten afvragen wat er zou gebeu-ren indien bedrijven kunnen concurreren via een transpa-rante, variabele toeslag voor de gebruikers bij de cheques die zij zelf vaststellen. In feite ziet men in België overigens de ontwikkeling van (min of meer verkapte) beperkte toe-slagen die sommige bedrijven berekenen bij hun klanten. 9 Opdat

dienstenchequebedrij-ven voldoende rendabel zijn, moeten zij in staat zijn hun loon- en organisatiekosten te dekken met de som van (i) de prijs die de consument betaalt voor de cheque en (ii) de subsi-Frank Vandenbroucke Dienstencheques: een vraagstuk van erkenning

41 41 41

die die de overheid daaraan toevoegt. De lonen van de werknemers in de sector stij-gen, in de eerste plaats om-wille van de koppeling van de lonen aan de index van de consumptieprijzen, maar ook omdat de vakbonden (terecht) ijveren voor loonstijging; in 2012 lag het gemiddelde bruto-uurloon met € 10,82 in nomi-nale termen 23,5 % boven het niveau van 2004; in reële ter-men (d.w.z. als we de inflatie aftrekken) betekent dit een verhoging van ca. 4 %. 10 Zie de Europese

Arbeidskrach-tenenquête (Eurostat 2012). Iedereen die verklaart min-stens één uur lucratieve ar-beid verricht te hebben in de week voor de enquête wordt beschouwd als ‘aan het werk’; het gaat hier dus ook om men-sen met zeer kleine jobs. Men moet enigszins omzichtig zijn met de interpretatie van het percentage van 3,4 %, omdat het gebaseerd is op een breuk waarvan de teller en de noe-mer niet op hetzelfde concept

gebaseerd zijn (de teller om-vat jobs die ‘in de loop van 2012’ geregistreerd zijn; de noemer is gebaseerd op de ‘gemiddelde werkzaamheid over 2012’).

11 Ruim de helft van de betrok-kenen (56,3 %) is laagge-schoold; 39,2 % van de werkne-mers heeft een diploma se-cundair onderwijs en wordt daarom beschouwd als mid-delbaar geschoold; 4 % is hoog-geschoold.

12 Cijfers voor 2012, als volgt geschat: voor de laaggeschool-den (0,974 x 0,563 x 151.173) / 323.400; voor de middelbaar geschoolden (0,974 x 0,397 x 151.173) / 751.600. Hier geldt dezelfde opmerking als in de vorige noot.

13 Op www.wbs.nl staan een uitgebreide grafiek en een nadere analyse die dit betoog illustreren.

14 Deze berekeningen worden gemaakt door IDEA Consult, in het kader van de jaarlijkse evaluatie van het stelsel. 15 Dit komt in absolute

nettoter-men neer op € 6.922 per werk-nemer per jaar.

16 Het is dit laatste cijfer waarop de PwC-studie Nieuwe

werkge-legenheid voor laagopgeleiden. De waarde van dienstencheques voor Nederland (september 2013), in opdracht van het Nederlandse Vebego, zich beroept om te stellen dat er een totaal budgettair terug-verdieneffect is van ca. 70 %. Dit is dus een maximaal cijfer. 17 Zie www.volkskrant.nl /

opinie / dienstencheque-is-fijne-subsidie-voor-de-rijken ~a3575312 /

18 Voor een uitgebreidere ana-lyse, zie Ive Marx en Dieter Vandelannoote, ‘Want aan eenieder die heeft, zal gege-ven worden: het Belgische systeem van dienstenche-ques’, in Belgisch Tijdschrift

voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2014.

19 De meeste werknemers zijn Belgen (71,7 %), maar 20,1 % zijn Europese burgers van buiten België, en 8,2 % is afkomstig van buiten de Europese Unie. Frank Vandenbroucke Dienstencheques: een vraagstuk van erkenning

S & D Jaargang 72 Nummer 1 Februari 2015 42

42 42

Het vaste dienstverband is

In document Bij de hand (pagina 36-40)