• No results found

vier relevant zijn voor het toekomstige verloop van een vraagstuk en waarom deze

ontwikkelingen in een bepaalde richting kunnen verlopen. Daardoor geven zij betekenis aan die ontwikkelingen, wat cruciaal is voor het begrijpen van toekomstige de

mogelijkheden en beperkingen die er zijn om het vraagstuk aan te pakken. Belangrijke aandachtspunten voor verhaallijnen zijn (Van der Heijden 1996):

• hypothetische ontwikkelingen in de toekomst verbinden met feitelijke ontwikkelingen uit het verleden en heden;

• de mogelijke effecten van de toekomstige ontwikkelingen voor het vraagstuk en het beleid in kwestie expliciet maken in termen van opgaven of dreigingen en kansen; • de verhaallijn belichaamt een geïntegreerde structuur die als een geheel kan worden

begrepen (Gestalt);

• de verhaallijn bevat één of meer plots die duidelijk maken waarom de ontwikkelingen een bepaalde richting op kunnen gaan;

• de verhaallijn heeft voldoende verbeeldingskracht om beleidsmakers te inspireren en hun denkkaders uit te dagen;

• de verhaallijn is voldoende plausibel voor beleidsmakers, zodat zij er ontvankelijk voor kunnen zijn;

• bepaalde sleutelelementen komen in elke verhaallijn voor, zodat zij met elkaar vergeleken kunnen worden.

Naast de verhaallijnen is het belangrijk om namen aan de scenario’s te geven en om de essentie ervan vast te leggen, bijvoorbeeld in motto’s. Hiermee kunnen beleidsmakers, belanghebbenden en onderzoekers de essentie van de scenario’s gemakkelijk oppakken en de scenario’s goed onthouden, wat bevorderlijk is voor het gebruik ervan (Van der Heijden 1996). De namen moeten op een aansprekende manier in twee of drie termen de essentie van de scenario’s weergeven. Voor een motto geldt hetzelfde, maar dan uitgedrukt in een beknopte zin. Twee voorbeelden uit de studie SCENE (RPB 2003) zijn ‘Nederland als productieruimte’ met als motto ‘Het is goed geld verdienen in de mondiale ruimte’, en ‘Nederland als belevingsruimte’ met het motto ‘Er is altijd wat te beleven in de esthetische ruimte’.

Er kunnen ook redenen zijn om juist neutrale namen te gebruiken. Zo worden de IPCC- scenario’s over de klimaatverandering uit 2007 ‘A1’, ‘B1’, ‘A2’ en ‘B2’genoemd, om daarmee het waardevrije en wetenschappelijke karakter ervan te benadrukken. Dit is belangrijk voor de acceptatie van de scenario’s bij de klimaatonderhandelingen. Consensusvorming op basis van waardevrije en wetenschappelijke inzichten staat hierbij namelijk voorop. Omdat beleidsmakers en belanghebbenden bij de ontwikkeling van de scenario’s worden betrokken en de klimaatonderhandelingen veel tijd in beslag nemen, hebben zij voldoende gelegenheid om met de namen vertrouwd te raken. Bij het schrijven van de essays doet een projectteam gewoonlijk een beroep op literatuurverkenning, eigen expertise en logisch redeneren. Daarnaast kunnen ook de resultaten van de stakeholderparticipatie een belangrijke input leveren. Voor de literatuurverkenning kunnen verschillende bronnen worden gebruikt: eerdere

vier

vier

het buitenland, recente onderzoeken, beleidsnota’s en adviezen, artikelen uit dag- en weekbladen enzovoort. Soms kan het gebruik van recente scenariostudies veel werk besparen. Zo zijn de Deltascenario’s voor 2050 en 2100 (Deltares et al. 2013) grotendeels gebaseerd op Klimaat in de 21e eeuw (KNMI 2006) en Welvaart en leefomgeving (CPB et al.

2006). Vaak moeten deze bestaande scenariostudies wel worden bewerkt. Zo moeten de drijvende krachten voor het vraagstuk worden geselecteerd, drijvende krachten die niet in de scenariostudie zijn opgenomen moeten worden verkend en de scenario’s moeten zo nodig op basis van nieuwe inzichten worden geactualiseerd (Henrichs et al. 2010; Westhoek et al. 2006).

Naast de hierboven genoemde mogelijkheden kennen essays ook beperkingen. Een beperking is bijvoorbeeld dat de uitspraken over de toekomst die in essays worden gedaan, vaak nogal globaal zijn. Zo is het moeilijk om op een goed beargumenteerde manier uitspraken te doen over de grootte van de veranderingen die zich voordoen in het verloop van de drijvende krachten, en van de effecten die deze veranderingen met zich kunnen meebrengen. Numerieke uitspraken hierover zijn vaak maar beperkt beschikbaar. Een andere beperking is dat essays wel drijvende krachten schetsen en de effecten die zij kunnen voortbrengen, maar niet altijd waarom de drijvende krachten een bepaalde richting op gaan en waarom de effecten optreden. Vergelijkbare beperkingen doen zich voor bij essays over mogelijke beleidsalternatieven. Een derde

4.2 Essays over de toekomst van de Europese energievoorziening

De scenariostudie Four European energy futures (Bruggink 2005) bevat vier essays over de toekomst van de Europese energievoorziening: ‘Firewalled Europe’, ‘Sustainable trade’, ‘Fenceless Europe’ en ‘Fossil trade’. Op basis van literatuurverkenning, eigen expertise en logisch redeneren geeft de auteur, die werkzaam is bij het Energieonderzoek Centrum Nederland, een beschouwing over de toekomst van de mondiale energiemarkten en de wereldwijde klimaatverandering. Hij argumenteert dat op beide vlakken grote discontinuïteiten kunnen optreden (oliepiek, mondiale klimaatafspraken) die vergaande consequenties kunnen hebben voor de Europese energievoorziening. Hierbij beschrijft hij waaruit de discontinuïteiten kunnen bestaan, waarom zij kunnen optreden en wat de gevolgen kunnen zijn voor de energievoorziening. De plots van de verhalen zijn hierbij zeker zo belangrijk als de eindbeelden die de scenario’s beschrijven. Deze plots bestaan er uit dat de discontinuïteiten, die steeds door een bepaalde samenloop van ontwikkelingen worden veroorzaakt, tot een bepaalde transitie van de energievoorziening leiden. Vervolgens bespreekt de auteur de implicaties voor Europese en Nederlandse innovatiestrategieën en geeft hij concrete voorbeelden van de veranderingen die in Nederland kunnen optreden: kleinschalige opwekking van kernenergie, slimme en schone kolencentrales, biobrandstoffen uit gemodificeerde planten en regionale waterstofeconomie.

vier