• No results found

vertegenwoordigers van Frédéri, en het aangrij-

In document Casper Höweler, X-Y-Z der muziek · dbnl (pagina 175-181)

pend slot zinspeelt reeds op diens treurig uiteinde. II. Het Menuet, in den trant van

Haydn, diende als entr'acte-muziek; het middendeel heeft een ongewoon elegisch

karakter. III. Het wondermooie Adagietto begeleidt in het stuk een gesprek tusschen

twee oudjes, moeder Renaud en den herder Balthasar, die in hun jeugd van elkaar

hielden, doch door het lot gescheiden werden en elkander nu na vijftig jaar weer

zien. Met sobere middelen, strijkorkest, heeft Bizet hier een zeldzaam innige

liefdesscène gegeven. IV. Het flonkerende ‘Carillon’ klinkt in het stuk bij het

tooneeltje, dat de dorpsgenooten de verloving van Frédéri en Vivette gaan vieren en

voor dit feest de klokken luiden (ostinaat motiefje in de hoorns), waartegen de violen

een pittige Provençaalsche volksmelodie spelen. In het lyrisch middendeel, met

landelijke tertsengangen, houdt het gebeier op; prachtig is het voorzichtig hervatten

van het hoornmotief, dat het slot van het ‘Carillon’ beheerscht (H.M.V. D 1801/3).

Carmen. Aan het plein van Sevilla staat de sigarettenfabriek, waar Carmen werkt,

en een militair wachtlokaal. Wandelaars nemen het openingskoor voor hun rekening.

Een jong boerenmeisje, Micaëla, kijkt schuchter rond, alsof zij naar iemand zoekt

en de galante wachtcommandant Moralès, die van haar hoort dat zij haar dorpsgenoot

sergeant Don José wil spreken, vertelt haar, dat deze bij de nieuwe wacht is, die

dadelijk betrokken wordt. De klok van de sigarettenfabriek klinkt en weldra stroomen

de arbeidsters naar buiten; als laatste de mooie Carmen. Zij flirt met de soldaten en

zingt de beroemde Habanera ‘L'amour est un oiseau rebelle’, waarin zij voor het

gevaar van haar liefde

schuwt. Don José heeft weinig belangstelling voor de jonge vrouw en dit prikkelt

haar: zij werpt hem een bouquetje toe en gaat dan snel weg. Hoewel Don José zich

zelf wijs maakt, dat hij verontwaardigd is over het vrijpostig optreden van Carmen,

verbergt hij de bloemen in zijn tuniek. Dan verschijnt Micaëla weer, die hem een

brief van zijn moeder brengt en hem voor haar kust. De onschuld van Micaëla en de

liefde voor zijn moeder doen Don José des te sterker het canailleuse van Carmen

beseffen. Terwijl hij den brief van zijn moeder leest, ontstaat er in de verte een tumult,

dat nadert: Carmen heeft met een van de andere meisjes gevochten; op last van zijn

luitenant Zuniga arresteert Don José haar. De sergeant voert haar weg, maar met de

beroemde Seguidilla ‘Près des remparts de Seville’ haalt zij Don José over, haar te

laten ontvluchten; zij spreekt af, hem dien avond te ontmoeten in het kroegje van

Lillas Pastia. Een ragfijne entre-acte-muziek, die aan Mozart doet denken, heeft met

het dramatisch verloop niet het minste verband.

II. In het smokkelaarskroegje van Lillas Pastia kijkt Carmen met de zigeunermeisjes

Frasquita en Mercédès en enkele officieren, waaronder luitenant Zugina, naar het

dansen; Carmen zingt daarbij een lied. Zij hoort van Zuniga, dat Don José gestraft

werd, omdat hij haar liet ontvluchten, en dien avond vrij zal komen. Een nieuwe gast

verschijnt, de stierenvechter Escamillo, wiens entree-aria, het toreadorslied, tot de

geliefdste nummers uit de opera behoort. Hij spreekt Carmen aan, die hem koel

antwoordt. Na zijn vertrek vraagt de smokkelaar Dancairo de meisjes, of zij de

douane-beambten af willen leiden, maar Carmen doet

niet mee, omdat zij op Don José wil wachten. Iedereen is verbaasd, dat het meisje

belangstelling heeft voor den sergeant. Men hoort Don José reeds in de verte

aankomen. Carmen toont haar dankbaarheid door voor hem te dansen, waarbij zij

zelf de castagnetten slaat; zij is gegriefd, dat Don José bij het blazen van de taptoe

weg wil gaan. Haar verwijten beantwoordt hij met de bekende aria ‘Lafleur que tu

m'avais jetée’, waarin hij het bloempje bezingt dat Carmen hem bij hun eerste

ontmoetingtoewierpen dat hij bewaarde. Carmen tracht Don José tot desertie over

te halen en stelt hem voor, samen met de smokkelaars de bergen in te trekken, wat

hij verontwaardigd afwijst. Hun twist wordt onderbroken door luitenant Zuniga, en

om Carmen komt het tusschen den sergeant en zijn meerdere tot een gevecht. Don

José moet nu wel met Carmen en de smokkelaars de bergen in trekken. Ook de tweede

entre-actemuziek, eveneens een heerlijk kleinood, past kwalijk in de situatie. III. In

een wilde bergstreek houden de smokkelaars rust; Carmen vraagt Don José, waarover

hij tobt; hij zegt zich niet thuis te voelen bij de bende. Carmen raadt hem aan naar

zijn moeder terug te keeren, maar Don José kan niet buiten haar. Zij is zoo bang voor

zijn heftige verzekeringen, dat zij zich met Frasquita en Mercédès de kaart gaat

leggen; in dit buitengewoon knappe terzet voorspelt zij zichzelf den dood. Dancairo

is op verkenning geweest en bericht, dat de douanebeambten op hun post staan,

zoodat de smokkelaars alleen met geweld kunnen doorbreken. Micaëla heeft het

spoor van Don José gevolgd; vlak voordat zij hem ontmoet, zingt zij haar mooie aria:

‘Je dis que rien ne m'épouvante’.

neer zij Escamillo ziet, verbergt zij zich achter een rots. De stierenvechter vertelt aan

Don José, dat het hem om Carmen te doen is, waarop de beide mannen slaags raken;

het mes van Escamillo breekt, doch Carmen weerhoudt Don José toe te stooten.

Escamillo dankt haar daarvoor, noodigt allen tot zijn stierengevecht en trekt af.

Wanneer de smokkelaars verder willen gaan, ontdekt een van hen Micaëla; het

boerenmeisje smeekt Don José met haar terug te keeren, waarin hij alleen toestemt

omdat zijn moeder op sterven ligt. Maar hij verzekert Carmen, dat slechts de dood

hen kan scheiden. Uit de verte hoort men nog het toreadorslied van Escamillo. De

derde entre-acte-muziek, met haar vroolijke rhythmen, is eigenlijk een inleiding voor

het vierde bedrijf.

IV. Op het plein voor de arena van Sevilla is de feestelijke drukte rondom een

stierengevecht. (Meestal lascht men na het inleidingskoor van de neringdoenden een

ballet in, waarvoor de muziek ontleend is aan Bizet's ‘Les pêcheurs de perles’ en

‘L'Arlésienne’.) Het koor bericht, dat de optocht van de stierenvechters nadert; in

den stoet loopt Carmen triomfantelijk naast Escamillo. In een kort duet ‘Si tu m'aimes

Carmen’ hooren wij, hoe het tusschen hen staat. Allen gaan in de arena, behalve

Carmen, Mercédès en Frasquita, die haar vriendin aanraadt weg te gaan, daar zij Don

José heeft gezien. Maar Carmen is niet de vrouw om te vluchten. Don José spreekt

haar aan en smeekt haar het verleden te vergeten. Uit haar halsstarrig weigeren

vermoedt hij, dat zij van Escamillo houdt, wat zij trotsch bevestigt. Terwijl uit de

arena het toreadorslied klinkt, doorsteekt Don José Carmen. (Col. 9527/41).

[Blokfluit]

Blokfluit. een rechte fluit; tusschen het snavelvormig mondstuk en de buis, wier

gaten met de vingers bediend worden, is een blokje, dat de spleet bevat, waardoor

de toon gevormd wordt. Blokfluiten werden gebruikt tot ongeveer 1750. Den ietwat

starren, weinig vibreerenden klank ervan heeft Bach karakteristiek aangewend in het

recitatief ‘O Schmerz, hier zittert das gequälte Herz’ uit de Matthäuspassion. Het

beven wordt hier uitgebeeld door het tremolo in den basso continuo, het ‘van schrik

verstijfd zijn’ door het timbre der blokfluiten. Zuiver coloristisch is het gebruik in

het vierde Brandenburgsche concert. In de laatste jaren is het instrument, dat in

verschillende grootten voorkomt, weer in zwang voor huis- en gemeenschapsmuziek.

[Blues]

Blues. Het voornaamste criterium voor de neger-blues is niet het langzame tempo,

maar de structuur. De Blues bij uitnemenheid, meestal in Bes, berust op het volgende

harmonische schema van 12 maten: maat 1 t.e.m. 3: majeur-accoord; maat 4: klein

septime-accoord; maat 5 en 6: majeur acc. sub-dominant; 7 en 8: maj. acc.; 9 en 10:

dom. septimeacc.; 11 en 12: majeur ace.; alle vaak gealtereerd. Daarop worden de

rhythmisch-melodische lijnen geïmproviseerd. Ook vaste Blues-melodieën kunnen

als thematisch materiaal worden gebezigd. Zulk een thema valt uiteen in een drietal

groepen van vier maten. Elke groep bevat een muzikale phrase, gevolgd door een

rust, meestal opgevuld door ‘breaks’* als overgang naar de volgende maatgroep. Bij

het arbeiden zongen de Amerikaansche negerslaven van de vorige eeuw deze liederen,

waarvan sommige tot een traditioneel erfgoed werden. Het is aan den neger W.C.

Handy, die een grondige folkloristische studie ervan ondernam, te danken, dat tal

van Blues-motieven (w.o. de bekende ‘St. Louis Blues’) ons bekend zijn geworden.

P.

[Bócca chiúsa]

Bócca chiúsa (kioe), gesloten mond: met zoemstem*; zie b.v. Puccini's ‘Butterfly’,

slot II 1.

[Boléro]

Boléro, een Spaansche solo dans, in 3/4 maat, matig snel. De begeleidende

castagnetten hebben het rhythme: een achtste, twee zestienden en vier achtsten. Deze

dans inspireerde Ravel* tot een ballet.

In document Casper Höweler, X-Y-Z der muziek · dbnl (pagina 175-181)