pend slot zinspeelt reeds op diens treurig uiteinde. II. Het Menuet, in den trant van
Haydn, diende als entr'acte-muziek; het middendeel heeft een ongewoon elegisch
karakter. III. Het wondermooie Adagietto begeleidt in het stuk een gesprek tusschen
twee oudjes, moeder Renaud en den herder Balthasar, die in hun jeugd van elkaar
hielden, doch door het lot gescheiden werden en elkander nu na vijftig jaar weer
zien. Met sobere middelen, strijkorkest, heeft Bizet hier een zeldzaam innige
liefdesscène gegeven. IV. Het flonkerende ‘Carillon’ klinkt in het stuk bij het
tooneeltje, dat de dorpsgenooten de verloving van Frédéri en Vivette gaan vieren en
voor dit feest de klokken luiden (ostinaat motiefje in de hoorns), waartegen de violen
een pittige Provençaalsche volksmelodie spelen. In het lyrisch middendeel, met
landelijke tertsengangen, houdt het gebeier op; prachtig is het voorzichtig hervatten
van het hoornmotief, dat het slot van het ‘Carillon’ beheerscht (H.M.V. D 1801/3).
Carmen. Aan het plein van Sevilla staat de sigarettenfabriek, waar Carmen werkt,
en een militair wachtlokaal. Wandelaars nemen het openingskoor voor hun rekening.
Een jong boerenmeisje, Micaëla, kijkt schuchter rond, alsof zij naar iemand zoekt
en de galante wachtcommandant Moralès, die van haar hoort dat zij haar dorpsgenoot
sergeant Don José wil spreken, vertelt haar, dat deze bij de nieuwe wacht is, die
dadelijk betrokken wordt. De klok van de sigarettenfabriek klinkt en weldra stroomen
de arbeidsters naar buiten; als laatste de mooie Carmen. Zij flirt met de soldaten en
zingt de beroemde Habanera ‘L'amour est un oiseau rebelle’, waarin zij voor het
gevaar van haar liefde
schuwt. Don José heeft weinig belangstelling voor de jonge vrouw en dit prikkelt
haar: zij werpt hem een bouquetje toe en gaat dan snel weg. Hoewel Don José zich
zelf wijs maakt, dat hij verontwaardigd is over het vrijpostig optreden van Carmen,
verbergt hij de bloemen in zijn tuniek. Dan verschijnt Micaëla weer, die hem een
brief van zijn moeder brengt en hem voor haar kust. De onschuld van Micaëla en de
liefde voor zijn moeder doen Don José des te sterker het canailleuse van Carmen
beseffen. Terwijl hij den brief van zijn moeder leest, ontstaat er in de verte een tumult,
dat nadert: Carmen heeft met een van de andere meisjes gevochten; op last van zijn
luitenant Zuniga arresteert Don José haar. De sergeant voert haar weg, maar met de
beroemde Seguidilla ‘Près des remparts de Seville’ haalt zij Don José over, haar te
laten ontvluchten; zij spreekt af, hem dien avond te ontmoeten in het kroegje van
Lillas Pastia. Een ragfijne entre-acte-muziek, die aan Mozart doet denken, heeft met
het dramatisch verloop niet het minste verband.
II. In het smokkelaarskroegje van Lillas Pastia kijkt Carmen met de zigeunermeisjes
Frasquita en Mercédès en enkele officieren, waaronder luitenant Zugina, naar het
dansen; Carmen zingt daarbij een lied. Zij hoort van Zuniga, dat Don José gestraft
werd, omdat hij haar liet ontvluchten, en dien avond vrij zal komen. Een nieuwe gast
verschijnt, de stierenvechter Escamillo, wiens entree-aria, het toreadorslied, tot de
geliefdste nummers uit de opera behoort. Hij spreekt Carmen aan, die hem koel
antwoordt. Na zijn vertrek vraagt de smokkelaar Dancairo de meisjes, of zij de
douane-beambten af willen leiden, maar Carmen doet
niet mee, omdat zij op Don José wil wachten. Iedereen is verbaasd, dat het meisje
belangstelling heeft voor den sergeant. Men hoort Don José reeds in de verte
aankomen. Carmen toont haar dankbaarheid door voor hem te dansen, waarbij zij
zelf de castagnetten slaat; zij is gegriefd, dat Don José bij het blazen van de taptoe
weg wil gaan. Haar verwijten beantwoordt hij met de bekende aria ‘Lafleur que tu
m'avais jetée’, waarin hij het bloempje bezingt dat Carmen hem bij hun eerste
ontmoetingtoewierpen dat hij bewaarde. Carmen tracht Don José tot desertie over
te halen en stelt hem voor, samen met de smokkelaars de bergen in te trekken, wat
hij verontwaardigd afwijst. Hun twist wordt onderbroken door luitenant Zuniga, en
om Carmen komt het tusschen den sergeant en zijn meerdere tot een gevecht. Don
José moet nu wel met Carmen en de smokkelaars de bergen in trekken. Ook de tweede
entre-actemuziek, eveneens een heerlijk kleinood, past kwalijk in de situatie. III. In
een wilde bergstreek houden de smokkelaars rust; Carmen vraagt Don José, waarover
hij tobt; hij zegt zich niet thuis te voelen bij de bende. Carmen raadt hem aan naar
zijn moeder terug te keeren, maar Don José kan niet buiten haar. Zij is zoo bang voor
zijn heftige verzekeringen, dat zij zich met Frasquita en Mercédès de kaart gaat
leggen; in dit buitengewoon knappe terzet voorspelt zij zichzelf den dood. Dancairo
is op verkenning geweest en bericht, dat de douanebeambten op hun post staan,
zoodat de smokkelaars alleen met geweld kunnen doorbreken. Micaëla heeft het
spoor van Don José gevolgd; vlak voordat zij hem ontmoet, zingt zij haar mooie aria:
‘Je dis que rien ne m'épouvante’.
neer zij Escamillo ziet, verbergt zij zich achter een rots. De stierenvechter vertelt aan
Don José, dat het hem om Carmen te doen is, waarop de beide mannen slaags raken;
het mes van Escamillo breekt, doch Carmen weerhoudt Don José toe te stooten.
Escamillo dankt haar daarvoor, noodigt allen tot zijn stierengevecht en trekt af.
Wanneer de smokkelaars verder willen gaan, ontdekt een van hen Micaëla; het
boerenmeisje smeekt Don José met haar terug te keeren, waarin hij alleen toestemt
omdat zijn moeder op sterven ligt. Maar hij verzekert Carmen, dat slechts de dood
hen kan scheiden. Uit de verte hoort men nog het toreadorslied van Escamillo. De
derde entre-acte-muziek, met haar vroolijke rhythmen, is eigenlijk een inleiding voor
het vierde bedrijf.
IV. Op het plein voor de arena van Sevilla is de feestelijke drukte rondom een
stierengevecht. (Meestal lascht men na het inleidingskoor van de neringdoenden een
ballet in, waarvoor de muziek ontleend is aan Bizet's ‘Les pêcheurs de perles’ en
‘L'Arlésienne’.) Het koor bericht, dat de optocht van de stierenvechters nadert; in
den stoet loopt Carmen triomfantelijk naast Escamillo. In een kort duet ‘Si tu m'aimes
Carmen’ hooren wij, hoe het tusschen hen staat. Allen gaan in de arena, behalve
Carmen, Mercédès en Frasquita, die haar vriendin aanraadt weg te gaan, daar zij Don
José heeft gezien. Maar Carmen is niet de vrouw om te vluchten. Don José spreekt
haar aan en smeekt haar het verleden te vergeten. Uit haar halsstarrig weigeren
vermoedt hij, dat zij van Escamillo houdt, wat zij trotsch bevestigt. Terwijl uit de
arena het toreadorslied klinkt, doorsteekt Don José Carmen. (Col. 9527/41).
[Blokfluit]
Blokfluit. een rechte fluit; tusschen het snavelvormig mondstuk en de buis, wier
gaten met de vingers bediend worden, is een blokje, dat de spleet bevat, waardoor
de toon gevormd wordt. Blokfluiten werden gebruikt tot ongeveer 1750. Den ietwat
starren, weinig vibreerenden klank ervan heeft Bach karakteristiek aangewend in het
recitatief ‘O Schmerz, hier zittert das gequälte Herz’ uit de Matthäuspassion. Het
beven wordt hier uitgebeeld door het tremolo in den basso continuo, het ‘van schrik
verstijfd zijn’ door het timbre der blokfluiten. Zuiver coloristisch is het gebruik in
het vierde Brandenburgsche concert. In de laatste jaren is het instrument, dat in
verschillende grootten voorkomt, weer in zwang voor huis- en gemeenschapsmuziek.
[Blues]
Blues. Het voornaamste criterium voor de neger-blues is niet het langzame tempo,
maar de structuur. De Blues bij uitnemenheid, meestal in Bes, berust op het volgende
harmonische schema van 12 maten: maat 1 t.e.m. 3: majeur-accoord; maat 4: klein
septime-accoord; maat 5 en 6: majeur acc. sub-dominant; 7 en 8: maj. acc.; 9 en 10:
dom. septimeacc.; 11 en 12: majeur ace.; alle vaak gealtereerd. Daarop worden de
rhythmisch-melodische lijnen geïmproviseerd. Ook vaste Blues-melodieën kunnen
als thematisch materiaal worden gebezigd. Zulk een thema valt uiteen in een drietal
groepen van vier maten. Elke groep bevat een muzikale phrase, gevolgd door een
rust, meestal opgevuld door ‘breaks’* als overgang naar de volgende maatgroep. Bij
het arbeiden zongen de Amerikaansche negerslaven van de vorige eeuw deze liederen,
waarvan sommige tot een traditioneel erfgoed werden. Het is aan den neger W.C.
Handy, die een grondige folkloristische studie ervan ondernam, te danken, dat tal
van Blues-motieven (w.o. de bekende ‘St. Louis Blues’) ons bekend zijn geworden.
P.
[Bócca chiúsa]
Bócca chiúsa (kioe), gesloten mond: met zoemstem*; zie b.v. Puccini's ‘Butterfly’,
slot II 1.
[Boléro]
Boléro, een Spaansche solo dans, in 3/4 maat, matig snel. De begeleidende
castagnetten hebben het rhythme: een achtste, twee zestienden en vier achtsten. Deze
dans inspireerde Ravel* tot een ballet.
In document
Casper Höweler, X-Y-Z der muziek · dbnl
(pagina 175-181)