• No results found

neerd was door Gaveaux (1798), Mayr en Paër (beide 1805)

(De edelman Florestan wordt reeds jaren gevangen gehouden op het kasteel van

Pizarro, gouverneur van een Staatsgevangenis. Pizarro deed dit onrechtmatig, omdat

Florestan hem herhaaldelijk dwarsboomde in zijn schurkachtige streken. Iedereen

gelooft, dat Florestan dood is, behalve zijn vrouw Leonore, die een vaag vermoeden

heeft van de waarheid. Zij verkleedt zich daarom als man, noemt zich Fidelio en

wordt knecht bij den cipier van de Staatsgevangenis, den ouden Rocco. Dit alles

speelt zich af voor de handeling van de opera begint).

I. Marzelline, de eenige dochter van Rocco, is op het plein van de gevangenis

bezig; de jonge portier Jaquino doet een schuchtere poging tot een huwelijksaanzoek,

waarop zij niet ingaat, daar zij van Fidelio houdt. In de aria ‘O wär ich schon mit dir

vereint’ denkt zij zich het geluk met hem in. Ook Rocco heeft sympathie voor zijn

nieuwen knecht; hoewel hij niets van hem afweet, stelt hij voor, dat de jongelui zullen

trouwen, zoodra de gouverneur de gevangenis geïnspecteerd heeft. Rocco polst

Fidelio over diens omstandigheden: ‘Hat man nicht auch Gold beineben, kann man

nicht ganz glücklich sein.’ Leonore gaat voorloopig in op het voorstel van Rocco

om nog meer diens vertrouwen te winnen en in het terzet ‘Gut, Söhnchen, gut’ spint

ieder van de drie voor zichzelf door over de mogelijkheden, die de verloving voor

hen brengt. Een marsch kondigt de komst van den gouverneur aan. Rocco geeft zijn

chef de ingekomen brieven, waaronder een met de waarschuwing, dat de minister

Fernando den volgenden dag de gevangenis komt inspecteeren, daar

hij gehoord heeft van Pizarro's willekeur. De gouverneur neemt het besluit, zijn

wraak op Florestan dadelijk te voltrekken: ‘Ha! welch ein Augenblick, die Rache

werd ich kühlen!’. Pizarro beveelt, dat een trompetter op den toren gaat uitkijken om

bij het naderen van den minister een signaal te blazen. De gouverneur roept Rocco:

samen zullen zij Florestan dooden (duet ‘Jetzt Alter hat es Eile’). Leonore heeft hun

gesprek afgeluisterd en is wanhopig: ‘Abscheulicher! wo eilst du hin?’. Zij besluit

alles te doen om haar man te redden en verzoekt Rocco, de gevangenen op het plein

van het mooie weer te laten genieten; de cipierstaat dit toe voor de licht gestraften

(eerste koor van de gevangenen: ‘O welche Lust!’). Rocco komt terug van den

gouverneur. Hij heeft zich wel bereid verklaard met hulp van Fidelio Florestan te

begraven, maar geweigerd hem te dooden; Pizarro zelf zal de bloedschuld op zich

nemen. Marzelline waarschuwt haar vader, dat de gouverneur woedend is over het

ongeoorloofd luchten van de gevangenen en kort daarop raast Pizarro zelf hierover

tegen Rocco. IJlings worden de gevangenen weer naar hun cellen gebracht (tweede

koor van de gevangenen: ‘Leb wohl, du warmes Sonnenlicht’).

II. 1. In een donkeren kerker ligt de haast verhongerde Florestan aan een steen

geketend. Ondanks zijn lijden vertrouwt hij op God; weemoedig troost hij zichzelf,

dat hij het slachtoffer werd van zijn plicht: ‘In des Lebens Frühlingstagen'de beroemde

aria, wier melodie ook in de Leonore-ouverturen voorkomt. Half verdwaasd heeft

hij een visioen, dat zijn vrouw Leonore hem bevrijd in den hemel voert. De volgende

scène was een novum in de geschiedenis van de

opera: een melodrama*. Terwijl Rocco en Leonore het graf delven, spiedt de vrouw

rond; zij herkent Florestan en lescht zijn dorst. De gevangene dankt ontroerd zijn

weldoener, dien hij nog steeds niet herkent (terzet: ‘Euch werde Lohn in bessern

Welten’) en ondanks het verzet van Rocco geeft Leonore haar man ook brood.

Wanneer het graf gereed is, roept Rocco den gouverneur. Pizarro trekt zijn dolk

(kwartet ‘Er sterbe!’) en maakt zich bekend. Hij wil Florestan doorsteken, Leonore

tracht haar man te redden en na een worsteling dreigt de razende vrouw den

gouverneur met een pistool. Op dit dramatisch oogenblik klinkt van den toren het

trompetgeschal, dat de minister nadert (zie ook de Leonore-ouverturen). Leonore en

Florestan juichen ‘Es schlägt der Rache Stunde’, Pizarro en Rocco beseffen dat zij

het spel verloren hebben en vluchten. De gelieven geven zich over aan hun geluk

(duet: ‘O namenlose Freude!’). II 2. Op het slotplein begroeten de soldaten en de

gevangenen den minister (koor ‘Heil sei dem Tag’). Fernando geeft de gevangenen

hun vrijheid terug, Rocco moet Florestan van zijn ketenen ontdoen en Pizarro wordt

gearresteerd. Het volk jubelt over Leonore's trouw en moed, waardoor zij Florestan

redde (koor ‘Wer ein holdes Weib errungen’).

MISSA SOLEMNIS. ‘Uit het hart - moge het weer tot de harten gaan’, ziehier het

simpele motto dat Beethoven zijn ‘Missa solemnis’ meegaf. Inderdaad, het was geen

phrase van den componist, dat het werk hem uit het hart kwam; men leze slechts,

wat zijn vriend Schindler schreef over het ontstaan van het werk. ‘Tegen het eind

van Augustus kwam ik, begeleid door den musicus Johann Horzalka, aan in 's meesters

woning te Mödling.

Het was 's middags vier uur. Dadelijk bij ons binnentreden hoorden wij, dat

Beethoven's beide dienstboden weg waren gegaan, en dat er midden in den nacht

een scène was geweest. In een der woonkamers, welke afgesloten was, hoorden wij

den meester stukken uit de fuga van het “Credo” zingen, brullen, stampen. Nadat

wij reeds lang naar deze huiveringwekkende scène hadden geluisterd en juist weg

wilden gaan, ging de deur open en stond Beethoven voor ons, met een verwrongen

gezicht, dat werkelijk beangstigend was. Hij zag er uit, of hij juist een strijd op leven

en dood met de heele horde contra-puntisten - zijn eeuwige tegenstanders - had

doorstaan. De eerste woorden, die hij sprak, klonken wat verlegen, als voelde hij

zich door ons afluisteren onaangenaam verrast. Reeds spoedig begon hij te praten

over wat er dien dag gebeurd was en hij moest zich merkbaar beheerschen toen hij

zei: “Een mooi huishouden. Iedereen is weggeloopen en ik heb sedert gistermiddag

niets gegeten”. Ik zocht hem te kalmeeren en hielp hem bij zijn toilet. Mijn metgezel

haastte zich vooruit naar de restauratie van het badhuis, om iets klaar te laten maken

voor den uitgehongerden meester. Daar klaagde hij over de wantoestanden in zijn

huishouden, waarin geen verbetering mogelijk was. Wel nooit zal een groot kunstwerk

onder zulke stuitende omstandigheden ontstaan zijn, als de Missa solemnis.’

Beethoven schreef haar voor de installatie van zijn beschermer aartshertog Rudolf

als aartsbisschop van Olmütz. Deze plechtigheid was echter reeds lang voorbij, toen

het werk tenslotte afgemaakt werd, want elk deel der Mis nam onder den arbeid veel

grooter afmetingen aan, dan aanvankelijk de