(De edelman Florestan wordt reeds jaren gevangen gehouden op het kasteel van
Pizarro, gouverneur van een Staatsgevangenis. Pizarro deed dit onrechtmatig, omdat
Florestan hem herhaaldelijk dwarsboomde in zijn schurkachtige streken. Iedereen
gelooft, dat Florestan dood is, behalve zijn vrouw Leonore, die een vaag vermoeden
heeft van de waarheid. Zij verkleedt zich daarom als man, noemt zich Fidelio en
wordt knecht bij den cipier van de Staatsgevangenis, den ouden Rocco. Dit alles
speelt zich af voor de handeling van de opera begint).
I. Marzelline, de eenige dochter van Rocco, is op het plein van de gevangenis
bezig; de jonge portier Jaquino doet een schuchtere poging tot een huwelijksaanzoek,
waarop zij niet ingaat, daar zij van Fidelio houdt. In de aria ‘O wär ich schon mit dir
vereint’ denkt zij zich het geluk met hem in. Ook Rocco heeft sympathie voor zijn
nieuwen knecht; hoewel hij niets van hem afweet, stelt hij voor, dat de jongelui zullen
trouwen, zoodra de gouverneur de gevangenis geïnspecteerd heeft. Rocco polst
Fidelio over diens omstandigheden: ‘Hat man nicht auch Gold beineben, kann man
nicht ganz glücklich sein.’ Leonore gaat voorloopig in op het voorstel van Rocco
om nog meer diens vertrouwen te winnen en in het terzet ‘Gut, Söhnchen, gut’ spint
ieder van de drie voor zichzelf door over de mogelijkheden, die de verloving voor
hen brengt. Een marsch kondigt de komst van den gouverneur aan. Rocco geeft zijn
chef de ingekomen brieven, waaronder een met de waarschuwing, dat de minister
Fernando den volgenden dag de gevangenis komt inspecteeren, daar
hij gehoord heeft van Pizarro's willekeur. De gouverneur neemt het besluit, zijn
wraak op Florestan dadelijk te voltrekken: ‘Ha! welch ein Augenblick, die Rache
werd ich kühlen!’. Pizarro beveelt, dat een trompetter op den toren gaat uitkijken om
bij het naderen van den minister een signaal te blazen. De gouverneur roept Rocco:
samen zullen zij Florestan dooden (duet ‘Jetzt Alter hat es Eile’). Leonore heeft hun
gesprek afgeluisterd en is wanhopig: ‘Abscheulicher! wo eilst du hin?’. Zij besluit
alles te doen om haar man te redden en verzoekt Rocco, de gevangenen op het plein
van het mooie weer te laten genieten; de cipierstaat dit toe voor de licht gestraften
(eerste koor van de gevangenen: ‘O welche Lust!’). Rocco komt terug van den
gouverneur. Hij heeft zich wel bereid verklaard met hulp van Fidelio Florestan te
begraven, maar geweigerd hem te dooden; Pizarro zelf zal de bloedschuld op zich
nemen. Marzelline waarschuwt haar vader, dat de gouverneur woedend is over het
ongeoorloofd luchten van de gevangenen en kort daarop raast Pizarro zelf hierover
tegen Rocco. IJlings worden de gevangenen weer naar hun cellen gebracht (tweede
koor van de gevangenen: ‘Leb wohl, du warmes Sonnenlicht’).
II. 1. In een donkeren kerker ligt de haast verhongerde Florestan aan een steen
geketend. Ondanks zijn lijden vertrouwt hij op God; weemoedig troost hij zichzelf,
dat hij het slachtoffer werd van zijn plicht: ‘In des Lebens Frühlingstagen'de beroemde
aria, wier melodie ook in de Leonore-ouverturen voorkomt. Half verdwaasd heeft
hij een visioen, dat zijn vrouw Leonore hem bevrijd in den hemel voert. De volgende
scène was een novum in de geschiedenis van de
opera: een melodrama*. Terwijl Rocco en Leonore het graf delven, spiedt de vrouw
rond; zij herkent Florestan en lescht zijn dorst. De gevangene dankt ontroerd zijn
weldoener, dien hij nog steeds niet herkent (terzet: ‘Euch werde Lohn in bessern
Welten’) en ondanks het verzet van Rocco geeft Leonore haar man ook brood.
Wanneer het graf gereed is, roept Rocco den gouverneur. Pizarro trekt zijn dolk
(kwartet ‘Er sterbe!’) en maakt zich bekend. Hij wil Florestan doorsteken, Leonore
tracht haar man te redden en na een worsteling dreigt de razende vrouw den
gouverneur met een pistool. Op dit dramatisch oogenblik klinkt van den toren het
trompetgeschal, dat de minister nadert (zie ook de Leonore-ouverturen). Leonore en
Florestan juichen ‘Es schlägt der Rache Stunde’, Pizarro en Rocco beseffen dat zij
het spel verloren hebben en vluchten. De gelieven geven zich over aan hun geluk
(duet: ‘O namenlose Freude!’). II 2. Op het slotplein begroeten de soldaten en de
gevangenen den minister (koor ‘Heil sei dem Tag’). Fernando geeft de gevangenen
hun vrijheid terug, Rocco moet Florestan van zijn ketenen ontdoen en Pizarro wordt
gearresteerd. Het volk jubelt over Leonore's trouw en moed, waardoor zij Florestan
redde (koor ‘Wer ein holdes Weib errungen’).
MISSA SOLEMNIS. ‘Uit het hart - moge het weer tot de harten gaan’, ziehier het
simpele motto dat Beethoven zijn ‘Missa solemnis’ meegaf. Inderdaad, het was geen
phrase van den componist, dat het werk hem uit het hart kwam; men leze slechts,
wat zijn vriend Schindler schreef over het ontstaan van het werk. ‘Tegen het eind
van Augustus kwam ik, begeleid door den musicus Johann Horzalka, aan in 's meesters
woning te Mödling.
Het was 's middags vier uur. Dadelijk bij ons binnentreden hoorden wij, dat
Beethoven's beide dienstboden weg waren gegaan, en dat er midden in den nacht
een scène was geweest. In een der woonkamers, welke afgesloten was, hoorden wij
den meester stukken uit de fuga van het “Credo” zingen, brullen, stampen. Nadat
wij reeds lang naar deze huiveringwekkende scène hadden geluisterd en juist weg
wilden gaan, ging de deur open en stond Beethoven voor ons, met een verwrongen
gezicht, dat werkelijk beangstigend was. Hij zag er uit, of hij juist een strijd op leven
en dood met de heele horde contra-puntisten - zijn eeuwige tegenstanders - had
doorstaan. De eerste woorden, die hij sprak, klonken wat verlegen, als voelde hij
zich door ons afluisteren onaangenaam verrast. Reeds spoedig begon hij te praten
over wat er dien dag gebeurd was en hij moest zich merkbaar beheerschen toen hij
zei: “Een mooi huishouden. Iedereen is weggeloopen en ik heb sedert gistermiddag
niets gegeten”. Ik zocht hem te kalmeeren en hielp hem bij zijn toilet. Mijn metgezel
haastte zich vooruit naar de restauratie van het badhuis, om iets klaar te laten maken
voor den uitgehongerden meester. Daar klaagde hij over de wantoestanden in zijn
huishouden, waarin geen verbetering mogelijk was. Wel nooit zal een groot kunstwerk
onder zulke stuitende omstandigheden ontstaan zijn, als de Missa solemnis.’
Beethoven schreef haar voor de installatie van zijn beschermer aartshertog Rudolf
als aartsbisschop van Olmütz. Deze plechtigheid was echter reeds lang voorbij, toen
het werk tenslotte afgemaakt werd, want elk deel der Mis nam onder den arbeid veel
grooter afmetingen aan, dan aanvankelijk de
In document
Casper Höweler, X-Y-Z der muziek · dbnl
(pagina 85-89)