• No results found

Verspreiding gezenderde zeehonden in relatie tot bouwactiviteiten

5.3 Discussie

5.3.5 Verspreiding gezenderde zeehonden in relatie tot bouwactiviteiten

Aan de hand van de zenderdata is gekeken of de dieren de gebieden verschillend gebruiken (er meer of minder aanwezig zijn) afhankelijk van waar de door de opdrachtgever gemelde activiteiten plaatsvinden.

De resolutie van de locatiedata van de gezenderde zeehonden is met 20 minuten preciezer dan de resolutie van de data van de meeste bouwgerelateerde activiteiten zodat de locatiedata geschikt zijn voor een effectanalyse zoals die hier is uitgevoerd. Denkbaar is dat een dier zich van de ene

afstandscategorie naar de volgende verplaatst en binnen het 20-minuten-interval terugkeert waardoor deze verplaatsing gemist wordt. Bij een verplaatsing als gevolg van een verstoring zullen de dieren echter niet snel naar de bron van verstoring terugkeren. Wanneer een dier wel binnen eenzelfde interval terugkeert, wordt de verstoringsreactie gemist en betekent dit dat de resultaten van de analyse eerder een onderschatting van het verstoringseffect weerspiegelen.

Uit de resultaten blijkt ruwweg dat binnen een straal van 10 km rondom de activiteiten een effect kon worden aangetoond, dat wil zeggen dat statistisch significante verbanden zijn gevonden. De gezenderde dieren zijn minder in het gebied aanwezig wanneer de activiteit gaande is dan wanneer dit niet het geval is; de dieren werden dus nooit significant meer in het gebied gevonden wanneer een activiteit

plaatsvond. Voor de zones buiten de 10 km-zone is het tegenovergestelde vast te stellen: of er zijn geen significante effecten of de effecten zijn significant positief, dat wil zeggen de dieren komen daar meer

voor wanneer de activiteit plaatsvindt dan wanneer die niet gaande is. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de dieren tijdens veel van de activiteiten de nabijheid van de activiteit mijden.

Voor de heiactiviteiten, maar bijna uitsluitend die van RWE, zijn (zeer) significante resultaten gevonden. Dit zou kunnen samenhangen met de speciale heitechniek die RWE gebruikt of de resolutie van de aangeleverde bouwgegevens.

Bij heien van RWE maar ook bij activiteiten als het aanleggen van damwanden en schroeven van palen (Tabel 8) doet zich het verschijnsel voor dat juist in de categorie 2-5 km, die toch nog vrij dicht bij de activiteiten ligt, geen significante effecten gevonden zijn terwijl wel nog significantie gevonden is in de opvolgende categorie 5-10 km. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat in deze zone de zandbank Hond en Paap gelegen is. Wanneer zeehonden als gevolg van de genoemde activiteiten besluiten om deze zandbank op te gaan, dan kan dit in de analyse zodanig doorwerken dat de significantie niet wordt vastgesteld of onderschat. Een andere reden zou kunnen zijn dat geluid zich onder water niet lineair verspreidt, dat wil zeggen het geproduceerde geluid in de afstandscategorieën niet in dezelfde mate afneemt – het kan met toenemende afstand zelfs weer intensiever worden - waardoor het op

verschillende locaties en dieptes verschillend wordt waargenomen door de aanwezige zeehonden. Voor heien NUON is geen significant effect gevonden. De data over deze heiwerkzaamheden hadden een lage resolutie: per dag dat bij NUON een heistelling in werking was, werd een algemene begin- en eindtijd gemeld. Een onbekend deel van de waarnemingen wordt daarmee mogelijk ten onrechte gekoppeld aan een activiteit, terwijl de hei-installatie niet aan het heien was. Het omgekeerde kan ook het geval zijn, namelijk dat daadwerkelijk vertoonde reacties van de zeehonden in de analyse gemaskeerd worden door het gedrag van de zeehonden in de ongestoorde situatie.

Interessant is dat er bij enkele activiteiten negatieve significante effecten zijn in de categorie 5-10 km terwijl berekeningen lieten zien dat het onwaarschijnlijk is dat de dieren de werkzaamheden op die afstand nog hebben kunnen waarnemen (Ainslie et al. 2008). Wellicht verplaatsen de dieren zich als reactie op het heien verder dan strikt noodzakelijk zou zijn.

Buiten het gebied, dat is in de restcategorie 10-300 km, zien we dat de dieren meer aanwezig zijn. De resultaten in deze categorie weerspiegelen de invloed van diverse externe factoren (scheepvaartroutes). Dat wil zeggen, er is in die categorie te veel ruis voor een zinvolle analyse.

Bij het aanleggen van de damwanden door NUON zijn zeer significante effecten gevonden hoewel de data voor deze activiteiten vrij onnauwkeurig waren. Bij deze werkzaamheid wordt praktisch continu

doorgewerkt waardoor er naar verwachting minder momenten die als actief gemeld worden, niet actief zijn. Significante negatieve effecten, waarbij dieren het gebied lijken te mijden, worden voor Damwanden RWE gemeten in de categorie 5-10 km. Dichterbij konden maar zeer weinig dieren worden getoetst: van de 17 dieren zijn er 11 die minder van het gebied gebruik maken.

Het schroeven van de palen geeft een zeer significant effect binnen 2 km van de activiteit, niet tussen 2 en 5 km maar wel weer tussen 5 en 10 km. Hier kan weer worden gedacht aan de dieren die op de Hond en Paap zijn gaan liggen of verschillen in de voortplanting van het geluid onder water (zie boven). Het plaatsen van stenen resulteert niet in een significant meetbaar effect. Bij het gebruik van het trilblok zijn geen significante effecten gemeten op korte afstand (tot 2 km) terwijl dit wel is gemeten op een afstand van 5 km en verder van de activiteit. Toch is waar te nemen dat op kortere afstand meer dieren geen gebruik maken van dit gebied. De zeer lage frequentie waarmee deze activiteit heeft plaatsgevonden en de onnauwkeurige tijdregistratie kan debet zijn aan deze resultaten.

Tijdens peilactiviteiten blijken er tot op 5 km afstand zeer significant minder dieren het gebied te

gebruiken. Dit geldt, behalve voor de maandelijkse peilingen, zelfs tot op 10 km. Alleen voor de peilingen van de baggerspecie is er een uitzondering binnen 1 km. Hierbij konden maar acht dieren worden getest waarvan zes minder in het gebied aanwezig waren. We zien ook dat significant meer dieren zich buiten

het gebied bevinden, wat kan duiden op een ontwijkend gedrag. Voor een groot deel worden de maandelijkse peilingen vooral in de Eemshaven zelf uitgevoerd, waardoor het geluid zich niet ver kan verspreiden. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de verminderde reactie bij deze activiteit.

Hoewel het varen met RIB’s wel significante effecten lijkt te hebben op grotere afstand zijn de resultaten op korte afstand niet significant. De aantallen geteste dieren zijn zeer laag op die afstand.

Voor de baggerwerkzaamheden zien we ook veelal significante en zeer significante negatieve effecten op de aanwezigheid van zeehonden op korte afstanden tot 2, 5 en zelfs tot 10 km. Opvallend is vaak het uitblijven van significante resultaten bij de lage afstanden van 0-1 km. Denkbaar is dat tijdens een activiteit als baggeren meer voedsel beschikbaar komt – vissen worden opgejaagd – waar de zeehonden op afkomen. In vele gevallen zijn de statistische berekeningen met zeer kleine aantallen gedaan wat in de resultaten kan doorwerken. Vooral dumping lijkt een significant effect te hebben op kleinere

afstanden, tijdens loading zijn er vaak minder dieren maar is het effect minder vaak significant.