• No results found

5.3 Discussie

7.3.3 Invloed van menselijke activiteiten op bruinvissen

Bovenop genoemde natuurlijke, biologische en fysische factoren toonden de GAM-analyses aan dat bouwgerelateerde activiteiten invloed hadden op de akoestische activiteit van bruinvissen als afgeleide van hun aanwezigheid. De studies van Kastelein et al. (2005, 2008, 2012) en Tougaard et al. (2009) hebben duidelijk aangetoond dat bruinvissen gedragsveranderingen (ontwijkend gedrag) vertonen in reactie op activiteiten die een intens geluid onder water veroorzaken. De bouwactiviteiten die in de in dit rapport beschreven studies worden onderzocht, gaan ook samen met geluidsemissies die zich direct door het water of indirect via de bodem (Ainslie et al 2008) over enkele kilometers kunnen verspreiden. Ook in 2011/2012 laten damwanden trillen, baggeren, heien en peilen op basis van de beschikbare gegevens statistisch significante effecten op het aantal detecties van bruinvissen zien (Tabel 22).De meeste bouwgerelateerde activiteiten leiden tot een afname in click-frequentie als proxy voor de aanwezigheid van bruinvissen. De verwachting is dat negatieve correlaties op het aantal bruinvisdetecties met name dicht bij de Eems te zien zullen zijn. De relatief lage click-frequenties bij GSP 5 en GSP 6 zijn een aanwijzing dat bruinvissen minder aanwezig zijn in het kustgebied net buiten de Eemshaven, waar de meeste bouwactiviteiten plaatsvinden. De correlaties met de bouwactiviteiten op de afzonderlijke locaties (Tabel 24) laten een genuanceerder beeld zien. Op de locaties GSP 04 tot en met GSP 07 rond de Eemshaven zijn uitsluitend (zeer) significante correlaties vastgesteld, die met uitzondering van ‘heien- GSP 07’ alle negatief waren. Ook op de meer landinwaarts gelegen locaties GSP 08 en GSP 09 zijn overwegend negatieve correlaties vastgesteld. Ten noorden van de Eemshaven op locaties GSP 01 tot en met GSP 03 worden zowel positieve als negatieve correlaties gevonden. Verrassend genoeg zijn de drie (zeer) significante effecten op GSP 01, de meest noordelijke locatie, alle negatief. Een verklaring voor de gevonden verschillen is met de beschikbare gegevens niet te geven.

De belangrijkste hypothese is dat de vastgestelde reacties direct het gevolg zijn van de geluidsemissies van de activiteiten. Deze hypothese zal getoetst moeten worden. Ervan uitgaande dat de hypothese correct is, betekent dit dat damwanden trillen, baggeren, heien en peilen een negatieve invloed hebben op het aantal in de Eems-Dollard aanwezige bruinvissen (met click-frequentie als proxy voor

aanwezigheid). Of het daarbij om een blijvende invloed gaat is niet te zeggen; de bruinvissen kunnen na afloop van de bouwactiviteiten ook weer actiever worden in het gebied. Mochten de menselijke

activiteiten (in de toekomst) toenemen, dan kan dit de aanwezigheid van bruinvissen in dit gebied verder beïnvloeden. Gezien de omvang van de populatie bruinvissen op het Nederlands Continentaal Plat (max. ca. 86.000 in maart 2011; Geelhoed et al. 2011) en de vermoedelijk lage aantallen in het Eemsgebied is niet te verwachten dat de effecten van de activiteiten ook meetbaar zijn op populatieniveau.

8 Early warning systeem

De Minister van het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in de Beslissing op Bezwaar (BoB) d.d. 5-12-2008 speciale aandacht gevraagd voor een systeem van early warning:

“In het monitorplan dient duidelijk te zijn aangegeven hoe op basis van de monitoring vroegtijdig alle

relevante gedragswijzigingen of wijzigingen op populatieniveau van de gewone zeehond in het gehele Eems-Dollardgebied zullen worden gesignaleerd die mogelijk ingrijpen vergen. Rapportering hiervan dient direct aan het bevoegde gezag plaats te vinden en zal zo nodig gepaard moeten gaan met een analyse van de geconstateerde wijzigingen. Indien de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven zal de wijze van uitvoering van de werkzaamheden daarop aangepast moeten worden. Het plan dient daarom tevens aan te geven welke maatregelen in dit geval zullen worden genomen om het optreden van negatieve effecten te voorkomen.”

In het monitoringplan is het volgende aangegeven:

“Een van de belangrijke functies van de monitoring is, naast een evaluatie, het zo nodig kunnen bijsturen van de werkzaamheden middels een early warning. Indien afwijkingen in gedrag plaatsvinden tijdens of binnen afzienbare tijd na bouwactiviteiten in de Eemshaven zou dit kunnen duiden op effecten van deze activiteiten op zeezoogdieren.”

In het monitoringrapport van 2010 is een uitgebreid hoofdstuk opgenomen over de mogelijkheden, de invulling en werkwijze van de vereiste early warning. Tot nu toe is ervoor gekozen om alle

gebeurtenissen te rapporteren die op afwijkingen in het gedrag van zeehonden zouden kunnen duiden. Indien daartoe aanleiding is worden deze afwijkingengemeld in de maandrapportages naar de

opdrachtgever, waarna verdere besluitvorming hierover mogelijk is.

In Figuur 103 is aangegeven welke verstoringen bij de gewone zeehond verwacht kunnen worden.

Figuur 103. Relaties tussen uit te voeren activiteit en mogelijke verstoringen van zeehonden. In wit kader: de monitoringtechnieken en op welke waarneming zij gericht zijn; in blauw kader: de mogelijke effecten op de zeehonden(populatie). Bij akoestische verstoring kan het zowel om geluid boven als onder water gaan.

De zeehonden gebruiken de zandplaten in het gebied om er bij laagwater op te rusten, er hun pups te werpen en te zogen, en om te verharen. Als ze op de platen liggen, zijn ze gevoelig voor geluid boven water, vibraties die zich door de ondergrond voortplanten en visuele verstoringen. De geulen worden door zeehonden gebruikt om er te foerageren en als trekroute van de zandplaten naar de

foerageergebieden op open zee. In het water zijn ze met name gevoelig voor onderwatergeluiden. Verstoring kan er dan toe leiden dat ze juist de platen opgaan of dat ze het gebied gaan mijden. Verandering in gedrag zowel op de plaat als op de trekroute kan op een mogelijk relevante gedragswijziging wijzen. Op langere termijn kan dit leiden tot een afnemende conditie, falende reproductie, habitatverlies en uiteindelijk het definitief verlaten van het hele Eems-Dollardgebied.

Met verschillende technieken zoals hiervoor in dit rapport beschreven kan het korte-termijngedrag en de langetermijnontwikkeling van de lokale populatie, mits lang genoeg onderzocht, vastgesteld worden. In Figuur 104 is aangegeven hoe bij toepassing van het early warning systeem (EWS) met een (relevante) gedragsafwijking wordt omgegaan.

Figuur 104. Schematische weergave van de werking van het early warning systeem.

Allereerst dient de oorzaak van een waargenomen gedragswijziging, gedefinieerd als de overschrijding van een vooraf vastgelegde drempelwaarde, te worden vastgesteld. Naast natuurlijke factoren zoals het weer, de beschikbaarheid van voedsel of droogligmogelijkheden is onderwatergeluid waarschijnlijk de belangrijkste (menselijke) factor die kan leiden tot veranderingen in gedrag, aanwezigheid en

habitatgebruik van zeezoogdieren in het Eems-Dollardgebied. Zeehonden kunnen ook door visuele prikkels (bv. de aanblik van een naderend schip) of geluid boven water tot een reactie aangezet worden.

In het schema (Figuur 104) zijn vervolgens acties en beslismomenten opgenomen. Na een initiële Early warning gebaseerd op overschrijding van een drempelwaarde zonder dat hiervoor direct natuurlijke oorzaken aangewezen kunnen worden volgt een Quick Scan om na te gaan of er (cor)relaties met de bouwactiviteiten zijn. Na de vaststelling door de onderzoekers (i.e. expert judgement) of er sprake is van een ecologisch significant effect dient het Bevoegd Gezag vast te stellen of er sprake is van een juridisch significant effect zoals opgenomen in de vergunningsvoorschriften.

Voor de verdere reactie op het EWS is het voor de opdrachtgever en het Bevoegd Gezag belangrijk om te weten of de gedragswijziging al dan niet veroorzaakt wordt door activiteiten waarvoor de monitoring wordt uitgevoerd, de vergunningplichtige activiteiten. Ook andere activiteiten in en om het gebied kunnen immers akoestische of visuele verstoringen geven en effecten op het gedrag van zeehonden hebben. Voor een juiste interpretatie van oorzaken en gevolgen is het belangrijk om zoveel mogelijk inzicht te hebben in alle activiteiten die plaatsvinden en de daarmee gepaard gaande verstorende factoren. De kwaliteit van de verkregen data moet hoog genoeg zijn om het EWS-mechanisme zinvol in werking te laten treden. In 2010 is aangegeven dat directe geluidsmetingen onder water de beste methode zijn om oorzaak-effectrelaties goed te kunnen vaststellen. Eind 2011 is in een aparte pilotstudie geëxperimenteerd met geluidsopnamen. Deze lijken bruikbare signalen te kunnen geven voor het EWS en inmiddels is een on-line systeem dusdanig ver ontwikkeld dat deze na een beslissing tot

operationalisering binnen een paar maanden inzetbaar is.

Hieronder volgen de in 2011 waargenomen gedragingen die zijn gebruikt om te analyseren of een initiële early warning afgegeven diende te worden..