• No results found

Verschillen tussen plegers van partnergeweld, kindermishandeling en niet-plegers

HOOFDSTUK 3 KWANTITATIEVE ONDERZOEKSRESULTATEN

3.4 Verschillen tussen plegers van partnergeweld, kindermishandeling en niet-plegers

Voor het uitvoeren van variantieanalyses wordt aangeraden om groepen van vergelijkbare grootte te vergelijken (Field, 2013). Om deze reden is met behulp van IBM SPSS 20.0 een willekeurige steekproef van 35 niet-plegers uit de controlegroep (n = 92) getrokken, zodat de groepsgrootte vergelijkbaar is met de groep kindermishandeling

(n = 36) en de partnergeweldgroep (n = 25)9. Onze resultaten hebben betrekking op de situatie tijdens het onderzoek en niet ten tijde van het geweld.

Demografische kenmerken. Om te onderzoeken of er verschillen zijn voor demografische kenmerken tussen de

partnergeweldgroep, de respondenten die kindermishandeling rapporteren en de niet-plegers, zijn Chi-kwadraatanalyses uitgevoerd (zie tabel 3.7.). Hieruit blijkt dat de drie groepen significant verschillen voor burgerlijke staat, waarbij het opvalt dat er in de partnergeweldgroep minder respondenten gehuwd zijn. Daarnaast verschillen de drie groepen significant in gezinssamenstelling. Het merendeel van de alleenstaanden en

alleenstaanden met kinderen zijn partnergeweldplegers. Respondenten in de groep kindermishandeling wonen relatief het vaakst (52%) (on)gehuwd samen zonder kinderen, terwijl het merendeel van de niet-plegers het best vertegenwoordigd (56%) is in de groep die (on)gehuwd samenwoont met kinderen. Geslacht en opleidingsniveau verschillen niet significant tussen de drie groepen.

Tabel 3.7. Chi-kwadraat voor kindermishandeling, partnergeweld en niet-plegers tijdens het onderzoek

Kindermishandeling (n=36) Partnergeweld (n=25) Niet-plegers (n=35) N N (%) N (%) N (%) p Geslacht 96 0,782 Mannen 17 (37,8) 13 (28,9) 15 (33,3) Vrouwen 19 (37,3) 12 (23,5) 20 (39,2) Burgerlijke staat 96 0,000 Gehuwd 27 (48,2) 5 (8,9) 24 (42,9) Ongehuwd 9 (22,5) 20 (50,0) 11 (27,5) Gezinssamenstelling 93 0,000 Alleenstaand 2 (15,4) 9 (69,2) 2 (15,4)

(On)gehuwd samenwonend, zonder kind(eren)

16 (51,6) 6 (19,4) 9 (29,0) (On)gehuwd samenwonend, met kind(eren) 12 (33,3) 4 (11,1) 20 (55,6)

Alleenstaande, met kind(eren) 5 (38,5) 6 (46,2) 2 (15,4)

Opleidingsniveau 91 0,398

Lager onderwijs 5 (31,3) 4 (25,0) 7 (43,8)

Middelbaar onderwijs 14 (45,2) 10 (32,3) 7 (22,6)

Hoger onderwijs 16 (36,4) 9 (20,5) 19 (43,2)

9 We hebben ter informatie de totale groep plegers (n = 69) vergeleken met de totale groep niet-plegers. Met een independent Sample T-test stellen we significante verschillen vast tussen de totale groep plegers en niet-plegers. Plegers vertonen meer negatieve affectiviteit (t = -2,08, p <0,05), laten meer palliatieve (t = -2,10, p <0,05) en passieve (t = -3,54, p <0,001) reactiepatronen zien en zijn meer vermijdend (t = -2,77, p <0,005) in het contact dan niet-plegers. Tevens zijn ze binnen de relatie minder tevreden (t = 4,04,

p <0,001) en is er in de relatie minder sprake van consensus (t = 3,30, p <0,001), cohesie (t = 3,44, p <0,001) en affectieve expressie

(t = 2,94, p <0,005). Verder zien we dat plegers vergeleken met niet-plegers, significant hoger scoren op stress (t = -2,57, p <0,01), angst (t = -2,27, p <0,05) en depressie (t = -3,79, p <0,01). Tenslotte laten de analyses zien dat plegers van huiselijk geweld significant hoger scoren op behoefte aan macht en controle dan niet-plegers van huiselijk geweld (t = -4,70, p <0,001).

Om de groepen te vergelijken op leeftijd, internaliserende problematiek, coping, relatie en ouder-kind interactie, is een aantal een-weg variantieanalyses uitgevoerd. In tabel 3.8. worden de gemiddelden en standaarddeviaties op deze factoren per groep gegeven.10

Leeftijd. De groepen verschillen significant in leeftijd (F (2, 93) = 8,65, p < 0,001). Post-hoc vergelijkingen laten

zien dat partnergeweldplegers tijdens het onderzoek gemiddeld jonger zijn dan plegers van kindermishandeling en niet-plegers. Dit verschil is groot in termen van effectgrootte (η2 = 0,24). De laatste twee groepen verschillen niet significant van elkaar in leeftijd. We moeten deze resultaten echter nuanceren en in het juiste perspectief plaatsen. Leeftijd heeft geen betrekking op het tijdstip van het geweld maar wel op het tijdstip van het onderzoek. Dat plegers van kindermishandeling ouder zijn tijdens het onderzoek wordt verklaard door het feit dat een aantal plegers geweld heeft gerapporteerd dat langer dan vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Internaliserende problematiek. Er zijn tijdens het onderzoek geen significante verschillen gevonden tussen de

drie groepen plegers voor depressie, angst, stress, negatieve affectiviteit en sociale inhibitie. Stress, angst en depressie interageren met persoonlijkheidskenmerken (sociale inhibitie en negatieve affectiviteit) en hangen sterk met elkaar samen. Verschillende oorzaken, zoals negatieve levensgebeurtenissen, neurobiologische mechanismen en genetische aanleg kunnen deze negatieve stressoren beïnvloeden. Onze resultaten hebben betrekking op de situatie tijdens het onderzoek en niet ten tijde van het geweld. Of deze kenmerken ook aanwezig waren ten tijde van het geweld is onbekend. Onderzoek is onduidelijk of bijvoorbeeld persoonlijkheid en depressie

toestandsbeelden (state) of een karaktertrek (trait) zijn. Onderzoeken of stress, angst en depressie een rol spelen tijdens het moment vereist een ander onderzoeksdesign. Herhaalde en intensieve metingen zijn geschikt om dit te onderzoeken11 (Chien & Dunner, 1996; Hansenne & Bianchi, 2009). Wanneer we de constructen die hierna worden besproken, zoals depressie, angst, stress, persoonlijkheidstrekken, coping en de behoefte aan macht en controle bekijken als kwetsbaarheidsfactoren, dan zijn onze resultaten die betrekking hebben op de huidige situatie zeker valide in hun associatie met geweld.

Coping. Er is een significant verschil tussen de drie groepen in palliatieve reactiepatronen (F (2, 93) = 6,64, p <

0,05) en passieve reactiepatronen (F (2, 93) = 6,92, p < 0,05). Post-hoc vergelijkingen laten zien dat partnergeweldplegers significant vaker een palliatief reactiepatroon rapporteren dan plegers van

kindermishandeling en niet-plegers, terwijl deze laatste twee groepen niet significant van elkaar verschillen. Niet-plegers laten verder significant minder vaak een passief reactiepatroon zien dan Niet-plegers van zowel

kindermishandeling als partnergeweld. Deze verschillen tussen de groepen zijn middelgroot tot groot in termen van effectgrootte (η2 tussen 0,12 en 0,24).

10 Hoewel in eerste instantie getracht is te controleren voor de demografische factoren, bleek uit de analyses dat de variantie niet gelijk was, waardoor de assumpties werden geschonden. In de regressieanalyses werd er wel gecontroleerd voor demografische factoren.

11 Experience sampling Method is een methode om intensieve data te verzamelen. Deelnemers vullen gedurende een aantal dagen en meerdere keren per dag een vragenlijst in (via app) of dragen een wearable, zoals de Empatica 4, zodat real-time metingen van Hart Ritme Variabiliteit (HRV) en huidgeleiding (EDA) kunnen plaatsvinden. HRV en EDA zijn goede operationalisaties van stress.

Concreet zoeken partnergeweldplegers dus vaker afleiding en geven ze aandacht aan andere zaken om niet met het probleem te hoeven bezig zijn (palliatief reactiepatroon). Daarnaast piekeren niet-plegers minder over het verleden, zijn ze minder in zichzelf gekeerd en minder somber en laten ze zich minder door problemen in beslag nemen dan beide geweldgroepen.

Aanpassing in de relatie. De drie groepen verschillen daarnaast op de totaalscore van positieve dyadische

aanpassing in de relatie met hun partner (F (2, 86) = 13,92, p < 0,001). Post-hoc vergelijkingen laten een significant lagere score in positieve dyadische aanpassing zien in de plegers van partnergeweld ten opzichte van de plegers van kindermishandeling en de niet-plegers. Plegers van partnergeweld zouden dus gemiddeld minder tevreden zijn met de relatie, minder zaken samen doen, minder op een lijn zitten en minder affectie vertonen zoals genegenheid. Tenslotte wordt er een significant groepsverschil gevonden voor macht en controle die in de relatie werd toegepast (F (2, 85) = 11,13, p < 0,001). Post-hoc vergelijkingen laten zien dat plegers van partnergeweld significant vaker macht en controle in de relatie toepassen in vergelijking met de plegers van kindermishandeling en niet-plegers. De bovengenoemde verschillen tussen de groepen zijn middelgroot tot groot in termen van effectgrootte (η2 tussen 0,12 en 0,24).

Ouder-kind interactie. Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen partnergeweldplegers, plegers van

kindermishandeling en niet-plegers in de ervaren ouder-kind interactie. Dat er geen verschillen worden gevonden in de kwaliteit van de opvoedingsrelatie, meer bepaald in het feitelijk gedrag van de ouder en het affect van de ouder met betrekking tot conflicthantering (voorkomen/oplossen van conflicten) en acceptatie (geven van warmte), moet voorzichtig worden geïnterpreteerd. Voor de meeste respondenten heeft de ouder-kind interactie betrekking op het verleden.

Tabel 3.8. Een-weg variantieanalyse voor kindermishandeling, partnergeweld en niet-plegers

Noot. Gerapporteerde p-waarden zijn gecorrigeerd voor ‘multiple testing’ middels de Bonferonni-Holmes correctie.