• No results found

HOOFDSTUK 4 KWALITATIEVE ONDERZOEKSRESULTATEN

4.7 Conclusie

Onenigheid of ruzie met de partner of ex-partner komt bij de meeste geïnterviewden voor en verschilt niet tussen plegers en niet-plegers. Onenigheid of ruzie in het begin van de relatie kan wel eens gebeuren omdat de partners elkaar onvoldoende kennen, ze zich onvoldoende aan elkaar hebben aangepast en de scherpe kantjes van de ander onvoldoende kennen. Onenigheid of ruzie, maar ook escalaties, hangen vaak samen met specifieke triggers, zowel bij plegers als niet-plegers van partnergeweld. De top vijf triggers die gerelateerd zijn aan onenigheid of ruzie, zijn vermoeidheid, opvoedingsaspecten met betrekking tot de kinderen, geldzorgen en geldzaken, stress en spanning en werkdruk. De combinatie “vermoeidheid, stress en werkdruk” wordt door 12 van de 49 respondenten genoemd. Of en wanneer onenigheid of ruzie al dan niet uitmonden in verbale en/of fysieke agressie, hangt vooral samen met de aanwezigheid van versterkende of bufferende mechanismen als reactie op de triggers. Hoe vervolgens op een trigger wordt gereageerd verschilt tussen plegers en niet-plegers. Wanneer aan elkaar fysieke en psychologische ruimte wordt gegeven, door bijvoorbeeld een time-out in te lassen, dan neemt de kans op agressie af. Als het conflict en de irritaties achteraf worden uitgesproken na een rustperiode, er naar elkaar geluisterd wordt en elkaars mening gerespecteerd wordt, dan kan agressie en escalatie worden afgewend. In deze processen verschillen plegers van niet-plegers. Niet-plegers zijn beter in staat om een conflict even te laten rusten dan plegers. Dit komt overeen met het kwantitatief gedeelte waarin blijkt dat plegers van partnergeweld wat coping betreft, meer palliatief en reactiever reageren dan niet-plegers. Niet-plegers zijn ook sensitiever voor signalen van de partner; hebben meer in de gaten wanneer er beter niet tegen de wensen van de partner kan worden ingegaan, durven zich kwetsbaarder opstellen en zijn minder bezig met het halen van het grote gelijk.

In een aantal gevallen is er sprake van verbaal en fysiek geweld en in een aantal gevallen is er sprake van een escalatie die in enkele gevallen regelmatig terugkeert. De meeste respondenten voelen zich voldoende gelijkwaardig met de partner, maar de opvoeding en zorg van de kinderen wordt vooral door vrouwelijke respondenten ervaren als ongelijk verdeeld: de meeste zorg en opvoeding komt terecht op de schouders van de vrouw. Hoe deze ongelijkheid vervolgens wordt gepercipieerd door vrouwen is afhankelijk van een aantal subjectieve factoren, zoals de kwaliteit van de communicatie en dezelfde visie hebben inzake opvoeding.

Behoefte aan controle en macht in de relatie komt zelden voor: enkele vrouwelijke slachtoffers vertellen dat er in de huidige relatie sprake was van macht en controle. Een viertal vrouwelijke slachtoffers zijn in een eerdere relatie slachtoffer geweest controle en macht. Dit wordt ook teruggevonden in het kwantitatief onderzoek: plegers van partnergeweld hebben meer relationele problemen en laten meer controle en macht in de relatie zien.

In enkele gevallen zijn relatieconflicten afgereageerd op de kinderen door bijvoorbeeld kortaf te reageren en in enkele gevallen verbale of fysiek geweld te gebruiken. In die gevallen waar kinderen getuige waren van ruzie en agressie tussen ouders, werd getracht het gebeuren uit te leggen. Er zijn door de respondenten weinig triggers van kindermishandeling genoemd: enkele triggers zijn het karakter van het kind of de respondent, vermoeidheid en stress en een gebrek aan geduld. De meeste respondenten corrigeren hun kinderen met woorden en het maken van duidelijke afspraken en regels. Opvallend is wel dat 19 respondenten vertellen dat ze hun kinderen wel eens een tik hebben gegeven of hebben geslagen. Dit is opvallend omdat acht van deze 19 respondenten niet behoren tot de subgroep kindermishandeling (n = 11), maar wel tot een van de andere twee groepen (partnergeweld of controlegroep). Zes van de acht respondenten refereren aan de periode langer dan vijf jaar geleden dat ze zelf nog kinderen in huis hadden en twee respondenten hadden kinderen maar hadden zich opgegeven als

controlerespondenten. We kunnen moeilijker nagaan of er sprake is van genderverschillen omdat meer vrouwen dan mannen deelnamen aan de interviews inzake kindermishandeling.

Enkele respondenten die zich als controlesubjecten hebben opgegeven om mee te werken aan het onderzoek blijken tijdens het interview te hebben aangegeven toch geweld te hebben gebruikt tegenover hun kinderen. Dit kan niet worden geverifieerd omdat het koppelen op persoonsniveau van de interviews aan de data afkomstig van het vragenlijstonderzoek vanwege privacy redenen niet mogelijk was. Het kan er wel op wijzen dat zich

schriftelijk identificeren als pleger van kindermishandeling ten aanzien van vreemde onderzoekers gevoelig is en dat het persoonlijk contact tussen interviewers en respondenten voor meer openheid kan zorgen.

4 HOOFDSTUK 5

CONCLUSIE EN BESCHOUWINGEN

5.1 Inleiding

In dit afsluitende hoofdstuk worden de centrale onderzoeksvragen beantwoord. In hoofdstuk 1 werd de literatuur gescand en een overzicht gegeven van theorieën overpartnergeweld, kindermishandeling en overlapgeweld. Daarna werd ingegaan op unieke en gedeelde voorspellers van partnergeweld en kindermishandeling die zich op vier niveaus situeren: demografisch, individueel, relationeel en ouder-kind interactie. Ook werd aandacht besteed aan beschermende factoren. In hoofdstuk 2 werd de onderzoeksmethode beschreven voor het kwantitatief en kwalitatief onderzoek en in hoofdstuk 3 en 4 werden vervolgens de kwantitatieve en kwalitatieve

onderzoeksresultaten gepresenteerd.

Centraal in dit onderzoek staan plegers van partnergeweld, kindermishandeling en overlapplegers afkomstig uit de algemene bevolking die in de afgelopen 12 maanden of langer dan een jaar geleden, een of meerdere keren geweld gebruikt hebben tegenover de (ex)partner, kinderen of beiden. Via kwantitatieve analyse zijn 25

partnergeweldplegers, 36 plegers van kindermishandeling, 8 overlapplegers en een random onderzoeksgroep van 35 niet-plegers uit een totaal van 181 niet-plegers met elkaar vergeleken. Op basis van 49 interviews met 24 plegers en 25 niet-plegers zijn verdiepende analyses uitgevoerd die hierna worden toegelicht. Onderzoek naar plegers van huiselijk geweld onder de algemene bevolking wordt zelden uitgevoerd wat dit onderzoek dan ook belangrijk maakt, temeer omdat zowel gestandaardiseerde vragenlijst als interviews zijn gebruikt. De begrippen pleger/niet-pleger zijn minder onderscheidend dan eerst gedacht wat het uitvoeren van onderzoek complexer maakt. Zo blijkt uit de interviews dat acht respondenten zowel slachtoffer als pleger zijn en dat zes respondenten zich eerst als pleger hebben opgegeven maar tijdens het interview zich als slachtoffer hebben gepresenteerd.

In dit concluderend hoofdstuk gaan we achtereenvolgens in op de aard en frequentie van partnergeweld, kindermishandeling en overlapgeweld (paragraaf 5.2.), achtergrondfactoren en risicofactoren van plegers van partnergeweld, kindermishandeling en overlapplegers. Meer concreet bespreken we verschillen tussen plegers en niet-plegers met betrekking tot demografische factoren, internaliserende factoren, coping, kwaliteit van de relatie en de ouder-kind interactie ten tijde van het onderzoek en niet ten tijde van het geweld waarbij we eerder hebben onderbouwd dat angst, stress, depressie en coping stijlen, stabiele trekken over tijd zijn (paragraaf 5.3). Daarna worden factoren besproken die aan incidenten van partnergeweld, kindermishandeling en overlap kunnen voorafgaan (paragraaf 5.4.). Vervolgens wordt ingegaan op verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke plegers van partnergeweld, kindermishandeling en overlap (paragraaf 5.5.). Tenslotte worden risicofactoren en

onderliggende mechanismen besproken die een escalatie van partnergeweld, kindermishandeling en overlapgeweld kunnen veroorzaken en verminderen (paragraaf 5.6.). Het geheel wordt afgesloten met een

discussie (paragraaf 5.7.) en een kritische reflectie op de steekproef, dataverzameling en resultaten (paragraaf 5.8.).