• No results found

Wormen inventarisatie BOUW & SLOOPAFVAL

8 Veldonderzoek weidevogels Fase

8.2.1 Verontreiniging in eieren

Voor dit onderdeel is de relatie onderzocht tussen het voorkomen van schadelijke stoffen in eieren en de nabijheid van verdachte dempingen. Daartoe zijn verspreid over de Krimpenerwaard eieren verzameld en vervolgens in Wageningen geanalyseerd op sporen van verontreiniging. Het verzamelen gebeurde door vrijwillige weidevogelbeschermers van de Natuur- en Vogelwerkgroep ‘De Krimpenerwaard’ (NVWK). Het oorspronkelijke idee – Grutto-eieren rapen aan het begin van de broedperiode uit nesten in bepaalde delen van het gebied – bleek om ethische redenen onuitvoerbaar. De vrijwilligers is daarop gevraagd niet-uitgekomen eieren en dode kuikens die zij vonden mee te nemen en in de vriezer te bewaren. Aangezien hoge gehalten verontreinigingen kunnen bijdragen aan sterfte in het ei, zou eventuele verontreiniging bij uitstek in deze steekproef terug moeten komen. Vooral ongeboren en pasgeboren kuikens zijn interessant, omdat de verontreiniging zich in deze fase heeft geconcentreerd in het weinige vet dat niet tijdens de ontwikkeling wordt verbrand. Daarentegen heeft het gebruik van dood gevonden kuikens als nadeel dat het geen aselecte steekproef is. Dit kan mogelijk effect hebben op de gemeten concentraties. Uit weidevogelverslagen van de NVWK over de jaren 1999-2002 bleek dat gewoonlijk voldoende eieren in nesten achterbleven voor een analyse. Om de kans te vergroten dat ook daadwerkelijk voldoende monsters werden verzameld om kwantitatieve uitspraken te kunnen doen is gekozen voor uitbreiding van de bemonstering tot Grutto én Kievit. Ook volwassen Kieviten foerageren veel op regenwormen in het broedterritorium.

Foto 8.1: Grutto (links) en Kievit.

De verzamelde eieren en kuikens werden in het laboratorium geanalyseerd op verontreiniging door middel van een EROD-procedure. Hierin wordt een kweek van levercellen van de rat (H4IIE cellen) blootgesteld aan een vetextract uit de monsters, waarna wordt gemeten hoeveel EROD (7-ethoxyresorufin-O-deethylase) optreedt. EROD wordt geïnduceerd door Ah-receptor antagonisten, zoals PAK’s, PCB’s en dioxine-achtige verbindingen, en de indictie is een maat voor het voorkomen van

dergelijke stoffen in de monsters. De analyse geeft daarmee aan óf en in welke mate (ten opzichte van de referentie of andere vervuilde locaties) deze stoffen in de eieren/kuikens aanwezig zijn.

De gevolgde procedure was als volgt. De verzamelde eieren en kuikens werden gehomogeniseerd, waarop de vetten werden geëxtraheerd met zwavelzuur en hexaan. De vetextracten werden opgenomen in DMSO. H4IIE-cellen werden blootgesteld aan verdunde DMSO extracten. Vervolgens werd de EROD-respons gemeten en werden TEQ waarden berekend (Van der Pol & Faber, 2003).

8.2.2 Broedsucces

Om te beoordelen of dempingen effect hebben op het broedsucces van Grutto te beoordelen is onderzocht of er een relatie was tussen het onvolledig uitkomen van Grutto-broedsels en de nabijheid van verdachte dempingen. Daarbij is gebruik gemaakt van bestaande Grutto broedgegevens, die werden verzameld door vrijwillige weidevogelbeschermers van de Natuur- en Vogelwerkgroep ‘De Krimpenerwaard’ over de periode 1999-2003. Zo’n 90 vrijwilligers verspreid over de gehele Krimpenerwaard zijn via het bestuur van de werkgroep benaderd om de door hen verzamelde broedgegevens aan te leveren op hiervoor door Alterra opgestelde formulieren. Het ging hierbij om de locatie van nesten en het lot van de verschillende eieren in het broedsel. Zo’n 25 vrijwilligers gaven aan dit verzoek gehoor. Hun gegevens betreffen 236 gruttonesten op gronden van 29 verschillende grondeigenaren. Voor in totaal 185 van deze nesten werden voldoende precieze gegevens over de locatie aangeleverd – ten minste op perceelsniveau – om de Amersfoort-coördinaten te kunnen bepalen. Voor 173 van deze nesten werden bovendien voldoende gegevens aangeleverd om het broedsucces te kunnen bepalen. Een effect van doorvergiftiging op het broedsucces zou tot uitdrukking moeten komen in het aantal eieren dat gedurende de gehele broedperiode bebroed is, maar desondanks niet is uitgekomen. Niet hiertoe behoren de nesten die onvolledig zijn uitgekomen omdat ze voortijdig zijn verloren gegaan (bijvoorbeeld door nestpredatie) of omdat het broeden werd afgebroken (bijvoorbeeld doordat de oudervogel overlijdt). Verliesoorzaken als deze hebben immers niets te maken met een verlaagde kwaliteit van de eieren. Onze steekproef telt 52 nesten (30%) die verloren gingen door voortijdige predatie of agrarische werkzaamheden, en 9 nesten (5%) die werden verlaten voor de verwachte uitkomstdatum (volledige broedsel

ArcView gekoppeld aan de gegevens over dempingen, afkomstig van de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard (SBK) en de provincie Zuid-Holland. De provincie leverde een GIS-bestand waarin het grootste deel van de dempingen in het gebied in kaart was gebracht, onder andere op basis van luchtfoto’s en verkavelingpatronen. Het provinciale GIS-bestand bevatte tevens een risicoclassificatie op basis van dempingmateriaal voor ongeveer de helft van de geïdentificeerde dempingen. De vier risicoklassen zijn:

A Dempingen met risicomateriaal en minder dan 30cm afdeklaag. B Dempingen met risicomateriaal en ten minste 30cm afdeklaag. D Dempingen met onverdacht materiaal.

E Dempingen met onbekend materiaal (niet of onvoldoende onderzocht).

SBK leverde een bestand waarin voor een deel van deze dempingen de aard van het dempingmateriaal nader was bepaald, leidend tot een verbeterde classificatie naar risico. In het volgende is uitgegaan van de provinciale classificatie voor zover geen SBK-classificatie beschikbaar was. Het SBK-bestand bevatte ook enkele dempingen die niet op de provinciale kaarten voorkwamen, maar deze konden bij gebrek aan locatiegegevens niet worden meegenomen in de berekening van de blootstelling. Een belangrijke beperking is dat de aard van het materiaal onbekend was voor een groot deel van de dempingen. Met andere woorden, locaties zonder bekende vuile dempingen kunnen in werkelijkheid wel degelijk verontreiniging bevatten. Als schone referentie zijn alleen locaties geschikt zonder dempingen of met uitsluitend onverdachte dempingen, maar deze zijn door de talrijke dempingen met onbekende inhoud schaars. Dat naast de vele positieve identificaties van verdachte dempingen weinig negatieve beschikbaar zijn gaat ten koste van het contrast en bemoeilijkt het detecteren van effecten.