• No results found

Wormen inventarisatie BOUW & SLOOPAFVAL

7 Weidevogelonderzoek en Opschaling; Fase 3 onderzoek

7.2 Indirecte effecten op basis van gehalten in de bodem

Regenwormen kunnen last ondervinden van de aanwezige vervuiling. Voor koper zijn regenwormen zeer gevoelig, verhoogde koper gehalten leiden tot een afname in de individuele groei en reproductie (Ma, 1982). Deze afname leidt tot een verlaagde populatiegroei (Klok en de Roos, 1996) waardoor er minder voedsel beschikbaar is voor soorten die foerageren op regenwormen zoals de grutto.

Met behulp van het populatiedynamische regenwormen model PODYRAS (Klok & de Roos, 1996, 1998; Klok et al., 1997) kan de populatie groeisnelheid van regenwormen worden bepaald. Dit model gebruikt als inputdata de individuele groei, overleving en reproductie van regenwormen, die uit bioassays zijn afgeleid.

7.2.1 Gehalten in de bodem

Als input voor het populatiedynamische model zijn zware metaalconcentraties in de bodem nodig als totaalconcentraties. In het verificatieonderzoek Ecologie is gewerkt met de biobeschikbare concentraties zware metalen, die lager zijn dan de totaal concentraties. In deklagen boven bedrijfsafval, bouw en sloopafval, bagger, shredder en huishoudelijk afval zijn deze beschikbare fracties als poriewater gehalten (z.g. zachte extractie) aan de zware metalen Arseen, Cadmium, Chroom, Koper, Nikkel, Lood en Zink in de grond bepaald. Tabel 7.3 laat zien dat de gehalten sterk variëren tussen de 58 bodemmonsters, voor Cu en Zn is de standaarddeviatie zelfs meer dan twee maal zo groot als de gemiddelde waarde.

Tabel 7.3: Gemiddelden en standaarddeviatie in de gemeten beschikbare gehalten aan zware metalen in de deklaag boven bedrijfsafval, bouw en sloop, bagger, shredder en huishoudelijk afval en de bij deze dempingcategorieën horende referenties.

n=58 As Cd Cr Cu Ni Pb Zn

Gemiddelde 2,82 2,70 1,61 93,4 16,8 115,4 432,3

Stand. dev. 1,09 3,19 3,19 235,8 21,1 223,2 1134,3

De niet parametrische Kruskal-Wallis test (ook loggetransformeerd zijn de metalen niet normaal verdeeld) wijst uit dat de concentraties van de metalen significant verschillen tussen de dempingen (zie tabel 7.4). Een nadere analyse laat zien dat de deklaag boven shredder significant verschilt voor Cd, Cu en Zn van alle andere dempingen (met uitzondering van bedrijfsafval) en de referenties (herhaalde Mann- Whitney test, P<0.05). Uit de boxplots van cadmium, koper en zink (figuur 7.1, 7.2

en 7.3) blijkt dat de beschikbare gehalten aan cadmium koper en zink hoger zijn. Ook in de deklaag boven bedrijfsafval zijn de gehalten aan koper en zink hoog in vergelijking met de andere deklagen en referenties, dit verschil is echter niet significant, waarschijnlijk als gevolg van de enorme variatie (zie fig. 7.1 en 7.3).

Tabel 7.4 Significante verschillen tussen dempingen (Kruskal Wallis test).

As Cd Cr Cu Ni Pb Zn Ch. Kw. 23,26 30,21 16,44 30,53 34,75 25,40 22,65 df 9 9 9 9 9 9 9 2 zijdig. 0,006 <0,001 0,058 <0,000 <0,001 0,003 0,007 6 6 4 5 14 4 6 14 N = DEMP Sh refSh refHH refBS refBA HH BS BA CD 30 20 10 0 -10 15 6 5 4

Figuur 7.1: Boxplot van de beschikbare gehaltencadmium in de deklaag boven de verschillende dempingcategorieën en de hierbij horende referenties.

1400 1200 1000 800 600 400 200

6 6 4 5 7 7 4 6 7 7 N = DEMP Sh refSh refHH refBS refBG refBA HH BS BG BA ZN 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 -1000 51 4

Figuur 7.3: Boxplot van de beschikbaregehaltenzink in de deklaag boven de verschillende dempingcategorieën en de hierbij horende referenties.

Van koper is bekend dat hoge bodemgehalten (totaal Cu) leiden tot een afname in de populatie dichtheid en biomassa van L. rubellus (Klok et al., 1997). Om te bepalen of de Cu gehalten in de deklagen boven shredder een negatieve effect op de regenwormen populatie heeft moeten we de beschikbare gehalten omrekenen naar totaal gehalten. Romkens et al (2003) geven de relatie tussen poriewatergehalten en totaalgehalten van Cd, Cu, Pb en Zn, die voor deze omrekening kunnen worden gebruikt. Met deze relaties is de beschikbare fractie omgerekend naar totaalgehalte. Deze totaalgehalten bedragen gemiddeld 4.8 mg.kg-1(sd 3.6) voor Cd, 280 mg.kg-1 (sd 283) voor Cu en 767 mg.kg-1 (sd 860) voor Zn in deklagen boven shredder. De gehalten aan Cd, Cu en Zn in de deklaag boven bedrijfsafval bedraagt resp. 5.6 mg.kg-1 (sd 7.8), 192 mg.kg-1 (sd 291) en517 mg.kg-1 (sd 882) en voor de andere dempingen en referenties <1.1 mg.kg-1<25 mg.kg-1resp <50 mg.kg-1.

7.2.2 Verwachte effecten op regenwormen

De gevoeligheid van regenwormen voor cadmium is laag. Ma (1982) vond zelfs dat de overleving bij hoge concentraties van 155 mg.kg-1 niet werd aangetast, de coconproductie bij deze extreem hoge gehalten nam af met 85% en de ontwikkeling (groei van cocon tot adult) met 60%. Omdat deze extreem hoge gehalten niet worden aangetroffen in de deklagen boven shredder noch bedrijfsafval, mag verwacht worden dat Cd geen negatieve invloed heeft op de regenwormen. Voor wat betreft koper is bekend dat regenwormen een gevoelige groep vertegenwoordigen. In hetzelfde artikel laat Ma zien dat de overleving van regenwormen bij Cu-gehalten in de bodem rond de 165 mg.kg-1 niet wordt beïnvloed, maar de coconproductie wordt gereduceerd met 90% en de ontwikkeling met 40%. Bij de gemeten Cu-gehalten boven shredder en bedrijfsafval mogen we dus zeker effecten verwachten. Ook voor Zn zijn mogelijk effecten te verwachten. Uit een studie naar het effect van Zn op de

mortaliteit in Eisenia fetida vonden Spurgeon & Hopkin (1996) voor Zn een NOEC bij 442 mg.kg-1 en een LC50 bij1078 mg.kg-1.

Er zijn geen langdurige bioassays op groei uitgevoerd met gronden uit de Krimpenerwaard waarmee groeicurven kunnen worden bepaald, zodat de populatie- groeisnelheid in deze gronden niet kan worden berekend met het model PODYRAS. Wel kunnen we voor Cu extrapoleren vanuit bestaande modelresultaten over de relatie tussen de populatiegroeisnelheid en de totaalgehalten aan Cu in lemige zandgrond. Dit vergelijk dient wel met enige omzichtigheid te gebeuren omdat verschillen in biobeschikbaarheid van koper tussen lemige zand en veen de blootstelling van wormen beïnvloed. Omdat we de gemeten beschikbare gehalten, bepaald in deklagen boven de dempingcategorieën van de Krimpenerwaard, hebben omgerekend naar totaalgehalten in lemige zandgrond (zie paragraaf 7.2.2) kunnen we de effecten van deze gehalten aflezen uit de curve gegeven in figuur 7.4.

-0,04 -0,03 -0,02 -0,01 0 0,01 0,02 0 100 200 300 400 Cu in m g/kg

populatie groei snelheid per dag

Figuur 7.4: Populatie groeisnelheid van L rubellus onder invloed van koper, waarbij de onderhoudskosten zijn verhoogd (naar Klok & de Roos (1996). De gefitte lijn (-3.87*10-7Cu2 +3.11*10-5Cu+0.0115, R2ad 0.999

F=0.015)

De effecten van Cu gehalten in deklagen boven shredder op de regenwormen populatie zijn ingeschat voor de gemiddelde waarde van 280 (mg.kg-1) en het 90- percentiel (513 mg.kg-1). Voor beide resulteert dit in geval van lemig zand in een populatiegroeisnelheid ruim kleiner dan nul, hetgeen impliceert dat een regenwormpopulatie bij deze Cu gehalten ook in veenomstandigheden zou uitsterven. Ook in de deklagen boven bedrijfsafval is het Cu gehalte hoog 192 mg.kg- 1 (sd 291), en op basis van de gemiddelde waarde zou een effect op de regenwormen

ook geldt voor de dichtheid. Alleen in de populatieopbouw bleek een significant verschil met deklagen boven bagger. De uitkomst van de veldinventarisatie lijkt dus in tegenspraak met de uitkomst van het populatiemodel. Uit een nadere beschouwing van de veldinventarisatie blijkt dat in de monsters gestoken in de deklaag boven shredder en de hierbij behorende referenties in 5 van de 10 monsters geen sub-adulte L. rubellusen werd gevonden. Dit is opmerkelijk omdat in alle andere monsters wel alle levensstadia aanwezig waren. Een mogelijke verklaring voor de schijnbare tegenstrijdigheid tussen de modelresultaten en de veldinventarisatie kan zijn dat in de deklagen boven shredder zich voornamelijk immigranten bevinden, dit verklaart de afwezigheid van sub-adulten en het relatief lage aantal adulte L. rubellus in deze gronden. Ook zou dit verklaren dat er in wormen uit de shredder demping geen verhoogde gehalten aan Cd zijn gemeten. Aangezien er ook juvenielen van de soort L. rubellus zijn gevonden is de reproductie bij de Cu bodemgehalten niet volledig geremd. Dit valt te verwachten op basis van bioassays op reproductie (Ma (1982) waarbij gevonden werd dat bij Cu-totaalgehalten van 380 mg.kg-1 de reproductie weliswaar werd geremd met 95%, maar niet geheel stil viel.

Concluderend kunnen we stellen dat mogelijk regenwormen populaties last ondervinden van de aanwezige koper gehalten in deklagen boven shredder. De mate waarin Zn deze effecten versterkt valt niet te onderzoeken vanwege het ontbreken van relaties tussen Zn en het functioneren van L. rubellus. Onduidelijk is dus in hoeverre Zn bijdraagt aan een negatief effect op regenwormen in deze deklagen. De vraag is wat dit voor gevolgen heeft voor de grutto. Aangezien regenwormen kunnen migreren naar de shredder demping vanuit het omliggende gebied lijkt de productie van regenwormen in de gronden rond shredder dempingen voldoende. Gegeven het feit dat slechts een beperkt deel van de voormalige sloten zijn gedempt met shredder zal slechts een gedeelte van de broedende Grutto’s shredder dempingen in hun territoria hebben. Zelfs voor deze territoria zal dat het aandeel shredderdemping gering zijn. Verondersteld mag worden dat de lijnvormige shredderdempingen met een maximale breedte van rond de 10 meter slechts een beperkt deel van het oppervlakte van een territoria vormen welke een grootte hebben van rond de 2 ha (Hof, 2003) Gezien deze overwegingen verwachten we geen drastische effecten op gruttopopulatie als gevolg van voedselschaarste.

7.2.3 Discussie

Deklagen boven shredder blijken effecten onvoldoende weg te nemen. De bodemgehalten aan Cd, Cu en Zn zijn significant hoger in deze deklagen dan in de andere monsters, m.u.v. de bedrijfsafval demping. In de deklagen boven shredder zijn de aantallen en biomassa aan regenwormen laag, echter niet significant verschillend van de andere dempingen. De gehalten aan Cu in regenwormen zijn significant hoger dan gemeten op andere dempingen. Uit de modelstudie komt naar voren dat regenwormen populaties in deze gronden mogelijk niet levensvatbaar zijn. Aangezien in 5 van de 10 monsters het sub-adulte levenstadium niet is aangetroffen zou het kunnen zijn dat de aanwezige volwassen wormen vooral immigranten zijn uit de omliggende niet belaste gebieden. Deze negatieve effecten op de regenwormen op

de shredder locaties hebben waarschijnlijk geen effect op de gruttopopulatie, aangezien de omliggende gebieden voor voldoende regenwormen productie zorgen en het oppervlak aan shredder demping slechts gering is.

Ook in de dempingen boven bedrijfsafval zijn de bodemgehalten aan Cd, Cu en Zn hoog. Er is echter geen significant verschil tussen deklagen boven bedrijfsafval en deklagen boven bagger, bouw en sloop afval en huishoudelijk afval en alle referentiemonsters. Ook uit de veldinventarisatie blijken geen significante verschillen in soortensamenstelling, biomassa en dichtheid aan regenwormen. Wel blijkt het percentage sub-adulte wormen in deze deklaag significant hoger te zijn dan in de deklagen boven bouw en sloop, lompen, shredder en bagger dempingen. Uit modelonderzoek naar de effecten van Cu op de populatieopbouw bij regenwormen is gebleken dat het percentage sub-adulten toeneemt met het Cu gehalte (Klok & de Roos, 1996). Mogelijk speelt Cu een rol in de waargenomen verschuiving in de populatieopbouw.De verschuiving in de populatieopbouw heeft tot gevolg dat er relatief meer kleine regenwormen beschikbaar zijn voor de grutto waardoor de hoeveelheid energie opgenomen per worm afneemt. Mogelijk heeft dit een negatief effect op de grutto, echter ook voor dit type demping geldt dat gezien het oppervlak van de dempingen het percentage demping in grutto territoria gering zal zijn, zodat we geen drastische effecten op de grutto populatie verwachten.