• No results found

Wormen inventarisatie BOUW & SLOOPAFVAL

5 Discussie Fase 2 onderzoek

5.1 Voorkomen en functioneren van bodemorganismen en bodemprocessen

5.1.3 Conclusies vóórkomen en functioneren bodemorganismen en bodemprocessen

Op basis van de toetsing aan de gebiedseigen referenties is voor geen enkele categorie afdekking met 30 cm schone grond voldoende om integraal de bestudeerde parameters voor wat betreft het voorkomen en functioneren van bodemorganismen en bodemprocessen te beschermen. In Aanhangsel 15 en 16 staan de toetsingen samenvattend weergegeven. Voor bedrijfsafval en shredder zijn voor één of meer parameters categoriegewijze afwijkingen gevonden bij toetsing volgens het minder gevoelige toetscriterium, terwijl additioneel voor huishoudelijk afval ook een categoriegewijze afwijking wordt gevonden in geval van toetsing tegen het meer gevoelige toetscriterium. Voor iedere andere categorie worden voor één of meerdere parameters overschrijding van het MTA wordt gevonden, bij zowel het meer gevoelige als het minder gevoelige toetscriterium.

5.2 Herverontreiniging

Bij de optie van afdekken van een verontreinigde bodem is een van de aannames dat de afdekking afdoende is zodat herverontreiniging van de (oppervlakkige) bodem vanuit de onderliggende laag niet meer optreedt. In het huidige onderzoek zijn meerdere routes beschouwd waarlangs mogelijk herverdeling van verontreinigingen vanuit de demping naar het afdekmateriaal mogelijk is: via bioturbatie met name door

wormen, en via opname door planten die wortelen in het onderliggend dempingmateriaal. Een andere route van herverontreiniging is via de opname van verontreinigingen door wormen, die vervolgens naar wormenetende predatoren worden doorgegeven.

5.2.1 Bioturbatie

Wormen zijn actief in bepaald delen van de bodem, epigeïsche soorten leven met name in de bovenlaag van de bodem, zoals A. caliginosa tuberculata, A. caliginosa caliginosa, L. rubellus en A. clorotica, terwijl L. terrestris een wat dieper voorkomende soort is. In de veldinventarisatie worden met name epigeïsche soorten gevonden, echter ook L. terrestris (ingedeeld in de groep diverse) wat er op duidt dat dieper gravende wormen kunnen voorkomen. In de bioturbatie proef is alleen L. terrestris in het dempingmateriaal aangetoond, wat aangeeft dat dit proces op de scheiding tussen dempingmateriaal en deklaag, vooral door dieper gravende soorten zal worden gestuurd. In de bioturbatie proef is een duidelijk effect aantoonbaar gebleken van het type dempingmateriaal op het gedrag van L. terrestris. In dempingmateriaal van shredder en bagger worden significant minder wormen aangetroffen bij het afbreken van de proef. Bij wormen is aangetoond dat deze actief plaatsen ontwijken waar ze zich minder prettig voelen, en dat effect lijkt hier op te treden. Het feit dat in bijvoorbeeld de referenties in ongeveer 50% van de buizen een L. terrestris in de onderste 10 cm van de buis gevonden werd, onderschrijft dat deze soort deze diepte bewust opzoeken. Op shredder en bagger dempingen lijkt daarmee het afdekken met 30 cm schone grond niet toereikend om voor dieper gravende wormensoorten de situatie op zodanig te verbeteren dat deze soorten het volledige bodemprofiel ongestoord kunnen gebruiken.

In de bioturbatieproef is de herverontreiniging direct gemeten als verhoogde concentraties in de bodemlaag direct boven het dempingmateriaal. Het voorkomen van verontreinigingen in deze laag zou bioturbatie bevestigen, en daarmee het optreden van herverontreiniging van het afdakmateriaal. In de bioturbatie proef is voor alle categorieën aangetoond dat herverontreiniging optreed (tabel 4.15). Met name in geval van nikkel is het signaal significant, alleen niet in geval van bagger volgens het minder gevoelige toetscriterium. Bij toetsing volgens het minder gevoelige toetscriterium worden voor cadmium en arseen ook categoriegewijze afwijkingen gevonden voor bedrijfsafval en huishoudelijk afval. Bij toetsing volgens

dempingmateriaal worden. Hierbij is uitgegaan van het feit dat L. terrestris ongeveer tot 1 meter diep actief kan zijn, wat wil zeggen dat bij een afdeklaag van 30 cm nog 70 cm dempingmateriaal bereikbaar is. Hiervan zal in de loop van de tijd een deel naar boven verwerkt worden, echter er zijn geen gegeven uit de Krimpenerwaard bekend over snelheden hiervoor. Het feit echter, dat na 12 weken in de bioturbatie proef verrijking van de deklaag met zware metalen meetbaar was, geeft aan dat dit transport de potentie heeft op termijn grotere hoeveelheden naar het de deklaag te transporteren. Arbitrair is hier uitgegaan van een gradiënt waarbij de concentraties in deklaag 50% zijn van diegene in de demping, wat erop neer komt dat ongeveer 25% van de totale belasting in de bovenste 70 cm van het dempingmateriaal naar de deklaag is getransporteerd. Op basis van de concentraties zware metalen zoals deze in het dempingmateriaal zijn gemeten in het eerder onderzoek op de A-locaties (Van der Pol & Faber, 2003) en door deze te halveren en te toetsen tegen de concentraties in het depotmateriaal, is te beschouwen of bioturbatie in dergelijke gevallen tot problemen zou kunnen leiden. In tabel 5.1 staan de resultaten van een dergelijke toetsing. Te zien valt dat voor met name bedrijfsafval, huishoudelijk afval, bouw en sloopafval en shredder categoriegewijze afwijkingen aantoonbaar lijken te zijn, zowel wanneer getoetst voor het meer gevoelige als het minder gevoelige toetscriterium (voor lompen zijn geen gegevens voorhanden van zware metaal concentraties in dempingmateriaal). Dit impliceert dat bioturbatie op den duur zou kunnen resulteren in verhoogde concentraties in het deklaagmateriaal, al dient nogmaals te worden vermeld dat de aannames waarmee hier gerekend zijn niet onderbouwd kunnen worden.

Tabel 5.1: Categoriegewijze toetsing van gehalveerde metaalgehalten zoals gevonden in dempingmateriaal (Van der Pol & Faber, 2003) ten opzichte van depotgrond uit de bioturbatieproef (voor rationale zie tekst).

Minder gevoelig Categorie As Cd Cr Cu Ni Pb Zn Tot. BA n.s. n.s. C n.s. n.s. C C 3 BG n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. 0 BS n.s. n.s. C n.s. n.s. n.s. n.s. 1 HH n.s. n.s. C C n.s. C n.s. 3 SH n.s. C C C C C C 6 Meer gevoelig Categorie As Cd Cr Cu Ni Pb Zn Tot. BA n.s. C C C n.s. C C 5 BG n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. 0 BS n.s. n.s. C n.s. n.s. n.s. n.s. 1 HH n.s. n.s. C C C C n.s. 4 SH n.s. C C C C C C 6

C = Categoriegewijze afwijking ten opzichte van de depotgrond, n.s. = niet significant

Een belangrijk aspect in het optreden van bioturbatie is de hoogte van het grondwater. Wormen zullen in het algemeen niet dieper gaan dan de grondwater- spiegel, en in het geval dat de grondwaterspiegel boven de scheiding tussen deklaag en dempingmateriaal staat is niet te verwachten dat verontreinigingen door bioturbatie omhoog worden gewerkt.

Afsluitend kan worden gesteld dat herverontreiniging van deklaag materiaal van onderuit de demping door activiteit van wormen daadwerkelijk optreedt, en zowel volgens het meer gevoelig als het minder gevoelige toetscriterium tot onacceptabele overschrijdingen van criteria leidt. Dit is met name het geval voor bedrijfsafval (meer gevoelig en minder gevoelig), bagger (meer gevoelig), bouw en sloopafval (meer gevoelig en minder gevoelig), huishoudelijk afval (meer gevoelig en minder gevoelig), lompen (meer gevoelig en minder gevoelig) en shredder (meer gevoelig en minder gevoelig). Hierbij kan aanvullend worden opgemerkt dat op het moment dat verticale verplaatsing van de verontreinigingen heeft plaats gevonden, deze ook horizontaal verspreid kunnen worden, bijvoorbeeld door agrarische activiteit van de boeren (eggen).