• No results found

Wormen inventarisatie BOUW & SLOOPAFVAL

10 Conclusies verificatieonderzoek ecologie

Het verificatieonderzoek ecologie is gefaseerd uitgevoerd zoveel mogelijk volgens een ‘afpelprincipe’. Als eerste is een screening van de ecologische risico’s uitgevoerd waarin groep A dempingen, te weten on(voldoende) afdekte dempingen met verdacht dempingmateriaal onderzocht zijn (van der Pol & Faber, 2003). De conclusie van deze screening was dat géén van de dempingcategorieën voor het vervolg onderzoek kon afvallen, omdat de resultaten lieten zien dat er in dempingmateriaal van alle onderzochte categorieën risico’s op ecologische effecten als gevolg van verontreinigingen in het dempingsmateriaal aanwezig waren. Daarnaast werd op grond van het feit dat geen locaties binnen groep A in de database opgenomen waren, de dempingscategorie ‘lompen’ aan het onderzoek toegevoegd (Van der Pol & Faber, 2003).

Op basis van deze conclusies is vervolgonderzoek uitgevoerd waarbij aan orde is gekomen of de maatregel van afdekken van de demping met 30 cm schoon deklaagmateriaal afdoende is om het optreden van risico’s te voorkomen. In het huidige rapport is dit onderdeel beschreven onder fase 2.

De voor deze fase uitgevoerde experimenten vallen uiteen in drie delen:

• Chemische bepalingen aan grond en biota,

• (Eco)toxicologische experimenten met uit het veld verzamelde grond (bioassays) en

• Veldinventarisaties van relevante (bodem)organismen

De conclusie van dit fase 2 onderzoek is dat voor geen enkele categorie dempingmateriaal, te weten bedrijfsafval, bagger, bouw en sloopafval, huishoudelijk afval, lompen en shredder, het afdekken van de demping met 30cm schone grond afdoende is om het optreden van ecologische effecten te minimaliseren. Met andere woorden in alle dempingscategorieën worden, volgens de opgestelde functiegerichte criteria (Hoofdstuk 3) ecologische effecten gevonden in de deklaag van dempingen met een voldoende dikke deklaag (>30 cm). Dit geldt zowel volgens het meer gevoelige als het minder gevoelige toetscriterium (natuur en impliciet de gebruiksfunctie recreatie) als volgens het minder gevoelige toetscriterium (landbouw). In fase 3 van dit onderzoek werd vervolgens onderzocht of dit lokale risico van belang is voor de gehele Krimpenerwaard, of is het mogelijk dat op een grotere

aandeel A en B dempingen in een broedterritorium van Grutto’s, werd een hogere blootstelling aan dioxine-achtige stoffen in eieren aangetroffen.

Oppervlaktegewijze opschaling

Dit betekent dat blootstelling op kleine ruimtelijke schaal (demping), effecten sorteert op een veel grotere schaal (home-range van een grutto). Hoewel de organische microverontreinigingen, anders zijn dan zware metalen is dit een duidelijke aanwijzing dat risico’s van lokale verontreinigingen niet zomaar doorvertaald kunnen worden naar een groter gebied op basis van een oppervlaktecriterium. Wanneer 1% van een gebied vervuild is (met risico op effecten), is het niet vanzelfsprekend zo dat voor het gehele gebied het risico door honderd gedeeld kan worden. Dit hangt ondermeer samen met het feit dat hogere organismen geen ‘random’ gedrag vertonen, maar gericht zoeken naar voedsel. In geval dat bepaalde locaties, met verontreinigingen, toch bovenmatig bezocht worden, doordat er veel prooien voorkomen, die weliswaar vervuild zijn, kan een klein vervuild oppervlak toch een sterk effect hebben op de risico’s voor hogere organismen. Zelfs wanneer echter de dempingen disproportioneel minder bezocht worden (N.B.: dichtheden van wormen op dempingen zijn meestal lager) zijn de effecten van aanwezigheid van slootdempingen in de home-range van de grutto waarneembaar.

In fase 2a van het VE werd nog een aanwijzing gevonden die pleit tegen oppervlaktegewijze opschaling. Gevonden werd dat vanuit de dempingen verspreiding van metalen naar het naastliggende land had plaatsgevonden (het meest bij shredder). Het verontreinigde oppervlak kan derhalve groter zijn dan het oppervlak van de dempingen zelf. Dit is niet aangetoond in het Verificatieonderzoek Verspreiding, omdat daar naar diepere verspreiding van stoffen vanuit de demping I gekeken.

Zonder aanvullende informatie over foerageergedrag van Grutto’s in relatie tot dempingen is hier geen duidelijkheid over te krijgen. Echter, het feit dat in de studie een relatie tussen de hoeveelheid dempingen binnen een categorie en de enzym- activiteit in eieren wordt gevonden, impliceert dat bij opschaling van risico’s (op basis van oppervlakte) zeer voorzichtig omgegaan moet worden. De Grutto wordt als een integrerende parameter beschouwd (i.e. dempingoverschrijdende blootstelling). Het feit dat toch risico wordt gevonden van de aanwezigheid van slootdempingen in de home-range van ouderparen, illustreert dat het oppervlaktecriterium niet werkt. Juist omdat het een integrerende parameter is, wordt het oppervlaktecriterium niet verder gebruikt voor de opschaling van andere onderzochte parameters

Concluderend kan worden gesteld dat 30 cm afdekking met schone grond voor geen enkele categorie afdoende is om risico’s op effecten op ecologische parameters te voorkomen. Het feit dat herverontreiniging in principe vanuit het dempingmateriaal kan optreden, en dat op grotere ruimtelijke schaal relaties aantoonbaar bleken tussen blootstelling en het aantal dempingen in een territorium geeft aan dat de effecten ook op grotere ruimtelijke schaal kunnen doorwerken.

In onderstaand schema, dat is gebruikt bij het begin van dit project om de verschillende relevante blootstellingsroutes en effecttypen inzichtelijk te maken,

wordt aangegeven waar in dit onderzoek daadwerkelijk effecten gevonden zijn en hoe zich dit mogelijk vertaald naar andere ecologische effecten. Het figuur bestaat uit twee cirkels waarin het centrale organisme voor iedere in dit onderzoek beschouwde blootstellingsroute is weergegeven (regenworm en plant). Op beide centrale routes zijn in afgedekte slootdempingen effecten gevonden. Verder naar buiten in de cirkels worden afgeleide parameters weergegeven, die hetzij door directe blootstelling, hetzij door indirecte blootstelling last van de contaminanten kunnen ondervinden. In cirkel A zijn drie routes aangegeven. Aan alle drie deze routes is onderzoek gedaan en zijn ook effecten gevonden. In cirkel B, waarin de plant centraal staat, is geen onderzoek gedaan aan afgeleide parameters, maar omdat het centrale organisme verhoogde contaminanten concentraties op afdekte dempingen laat zien kunnen hier effecten niet worden uitgesloten.

Dit schematisch overzicht laat zien dat in de Krimpenerwaard, in het geval van afdekken van dempingen met 30 cm schone grond, op alle vooraf gedefinieerde blootstellingsroutes effecten worden gevonden (in geval van cirkel A) of gevonden zouden kunnen worden (in geval van cirkel B).

Op basis van het Verificatieonderzoek Ecologie moet daarom worden geconcludeerd dat afdekken met 30 cm schone grond als maatregel niet afdoende is om ecologische risico’s voor de ecologische randvoorwaarden bij de beoogde functies landbouw, natuur en recreatie weg te nemen, voor géén van de onderzochte categorieën dempingsmateriaal. De aanname in het bodembeheerplan (deklagen van 30 cm of dikker geven geen aanleiding tot overschrijding van de bodemkwaliteitseisen voor ecologische aspecten (Bodembeheerplan Krimpenerwaard, 1998, pag. 27) kan op basis van het VE niet onderschreven worden.

BODEMPROCESSEN